Bellebargiebos en Lembeekse bossen maken deel uit van een bosgordel op grondgebied Kaprijke en Waterschoot.
Deze bosgordel is op de dekzandrug Maldegem-Stekene gelegen. Deze zandige bodem is een restant van een oude stuifduin, herkenbaar in het landschap door de licht hogere ligging.
De Lembeekse bossen zijn duidelijk geen aaneengesloten boscomplex, maar een eerder versnipperd bos waartussen weiden en akkers voorkomen. Een groot deel van deze bossen bestaan uit een monotoon naaldbos. De Bellebargiebossen- Kwadebossen zijn loofbossen die gezonder en beter onderhouden zijn. Het is in dit bos dat de bekende ‘bevende hazelaar’ staat. Enkele overgangen tussen de loof- en naaldbossen en open ruimten langs de Burggravenstroom zijn ecologisch erg waardevol. Dit gebied wordt gekenmerkt door oude ontginningen met een percelering bestaande uit ofwel een geordende mozaïek van blokken en stroken ofwel uit een dominantie van gelijkgerichte stroken. Daarnaast komen er jong ontgonnen gedeelten voor met een planmatige verkaveling in dambordvorm, waarvan de hoofdassen samenvallen met wegen en bosdreven.
Tijdens de vroege middeleeuwen was het ontgonnen areaal beperkt. Tot ca 11de eeuw overheersten bossen en wastina. De ‘terra inculta’ of ‘wastina’ was opvallend in het landschap aanwezig. Naast heide trof met er ook nog struikgewas aan, vooral berkenopslag. De bodem was er drassig omwille van de grote dichtheid van de klei en het ontbreken van afwateringsgrachten. De grote ontginningen namen vanaf de 11de eeuw een aanvang en kenden hun hoogtepunt in de 12de en 13de eeuw. Onder meer door usurpatie van gronden van de Franse koning eeuw waren de graven van Vlaanderen de belangrijkste grootgrondbezitters geworden. Vooral tussen 1215 en 1250 zette de demografische druk aan tot het verder ontginnen van de wastines. De graaf verkocht zijn gronden en liet anderen het werk opknappen. In bepaalde gevallen ontstonden kolonistendorpen, maar in de meeste gevallen waren ze kleiner van opzet (gehuchten). Ook lekenheren en abdijen waren actief. Deze ontginningsgolf komt in het midden van de 13de eeuw tot stilstand. Dit had meerdere oorzaken; het marginale karakter van deze gronden, de hoge investeringskosten, het afnemen van de bevolkingsdruk en het protest van de plaatselijke bewoners tegen de aantasting van de in oorsprong gemeenschappelijke gronden. Op de heidevelden graasde het vee waarvan de mest verzameld werd om als mest op de akkers te gebruiken. Het steken van plaggen of zoden op de heide was een algemeen gebruik; deze werden gedroogd en als brandstof gebruikt. De as ervan diende als meststof. Het hout dat gekapt werd, werd door de pachter of eigenaar zelf gebruikt ofwel openbaar verkocht tijdens de ‘passeringhe’. Tegen het eind van de 18de eeuw werden de velden massaal in akkers omgezet. Er werden houtkanten en/of bomenrijen rond deze landbouwgronden aangeplant. Andere grote stukken werden dan weer met naaldhout bebost. De ontginningen gebeurden in een dambordpatroon, wat nog goed in het landschap is te zien.
De veldgebieden ten zuiden van Lembeke zijn op de kabinetskaart de Ferraris (1770-1778) kleiner en meer versnipperd dan de grote veldgebieden Maldegemveld en Bulskampveld. In de 15de eeuw kapte men in de bossen veel brandhout, dat men met trekschuiten (‘bargiën’) langs het Vaardeken, de Burggravenstroom, Het Brakkeleiken en de Lieve naar Gent bracht. De naam ‘Bellebargiebos’ zinspeelt op die economische activiteit. De bossen waren op het eind van de 18de eeuw nog uit loofhout samengesteld. De familie ‘van den Hecke’ was in die tijd een van de belangrijkste promotors van nieuwe aanplantingen met Grove den op de resterende velden. De bossen ten zuiden van de Burggravenstroom, de Bellebargiebossen of ook nog Bakkersbossen of Kwaddebossen genoemd, bleven tot begin 19de eeuw eigendom van een kloostergemeenschap, die de middelhoutstructuur in de bossen behield. De Lembeekse bossen werden echter door enkele grootgrondbezitters aangekocht en die maakten er homogene naaldbossen van. De Grove den neemt er een belangrijke plaats in. Het hout werd verwerkt om in de Kempense of Waalse steenkoolmijnen te gebruiken.
De Burggravenstroom was, samen met het ‘Kaprijks Vaardeken’ een belangrijke bevoorradingsweg voor Gent. De gemeente Kaprijke kende daardoor een belangrijke economische bloei. Op enkele plaatsten is de Burggravenstroom nog vrij breed maar hij is grotendeels vervallen tot een smalle gracht. Er zijn nog enkele reliëfverschillen die ontstonden door het uitgraven en onderhouden van deze waterweg. Een groot deel van de Burggravenstroom is begrensd door akkers en weiden, die op sommige plaatsen omzoomd zijn door houtkanten en houtwallen. In het Meistraatje, een zandweg van Oostmoer naar de Lembeekse bossen, staat de kapel van de ‘Bevende Hazelaar’, een thans gehavende Kleinbladige linde met houten kapelletje. Volgens de legende vond op deze plaats de zoon van Filips Van Kleef de dood, aanvoerder van de Gentenaars in de strijd tegen Maximiliaan van Oostenrijk, gedood of vermoord en in het geheim begraven. Een boom moest de plaats aanduiden. Na 500 jaar is het nog steeds een bedevaartsoord met processie in de meimaand.
Bron: Ankerplaats 'Bellebargiebos en Lembeekse bossen'. Landschapsatlas, A40006, Agentschap Onroerend Erfgoed, Brussel.
Auteurs: Van den Bremt, Paul; Tack, Guido; De Meirsman, Reginald; Vanmaele, Nele
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Is deel van
Eeklo
Is deel van
Lembeke
Is deel van
Waarschoot
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Bellebargiebos en Lembeekse bossen [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/135185 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.