Kenmerkend voor de Daknamse Meersen is zijn kleinschalige landschap: kleine percelen hooiland en grasland worden begrensd door grachten met open water of begroeid met verlandingsvegetaties, al dan niet omzoomd door knotwilgen en elzenstruiken. Het gebied herbergt bovendien enkele zeldzame plantensoorten.
Ten noorden van de bebouwde kern van Lokeren en ten oosten van de Durme ligt het meersengebied van Daknam. De Daknamse Meersen liggen in het valleigebied van de Durme en hebben een vrij scherpe begrenzing met stuifzandgebieden. Het zuiden en het oosten van die stuifzanden zijn bij de Lokerenaars het best bekend als de Daknamse bossen. Het grootste gedeelte is ingenomen door villabouw langs de Daknammolenstraat. Langs de Kriktestraat bestaat een overgang naar de landduinen die niet bebouwd is.
Twee rechtlijnige wegen doorsnijden het gebied in noord-zuid richting: de Daknamstraat met gemotoriseerd verkeer en het wandel- en fietspad op de vroegere spoorwegbedding Lokeren - Moerbeke. Vooral vanaf dit pad krijgen de bezoekers een overzicht van dit gebied. Een slotenstelsel zorgt voor de afwatering van de meersen.
Volgens de tertiair-geologische kaart primeren in dit gebied van noord naar zuid de grijsblauwe klei behorend tot het Lid van Onderdijke, de donkergrijze, glauconiet- en glimmerhoudende fijne zanden behorend tot het Lid van Buisputten en de grijsblauwe klei behorend tot het Lid van Zomergem (Formatie van Madegem, eoceen, 53 tot 33,7 miljoen jaar geleden). Volgens de bodemkaart komen in het gebied lemige zanden, licht zandleem en zandleem voor. Op geringe diepte wordt zand of veen aangetroffen. De drainageklassen variëren tussen nat en zeer nat, over een beperkte oppervlakte zou ook de klasse matig nat aangetroffen kunnen worden.
Vroeger werd aangenomen dat in het meersengebied een opeenvolging van oude meanders zou moeten te vinden zijn. Melkebeke heeft in 1995 vele boringen in het gebied uitgevoerd en hierbij werd er geen oude rivierarm aangetroffen. Wel bleek dat de meersen hoofdzakelijk met een dunne laag klei en zandige klei bedekt zijn, afkomstig van overstromingen uit de laatste eeuwen. Onder deze afzettingen liggen zones met resten van schelpen en venig materiaal.
De meeste opvallende kenmerken van dit landschap zijn de vele weilanden die omringd door knotwilgen of rietkragen, brede grachten en hier en daar elzen-, wilgen- of populierenbosjes. De kleinschaligheid van het landschap wordt in het Daknambroek geaccentueerd door een dicht net van ontwateringsgrachten, al dan niet dichtgegroeid met een verlandingsvegetatie of begeleid door knotwilgen- en elzenstruikenrijen.
Op het moment van inventarisatie (1982 en 1987) werden vier groepen plantensoorten in het Daknambroek onderscheiden: waterplanten, planten typisch voor (natte) hooilanden, plantensoorten typisch voor broekbossen en plantensoorten kenmerkend voor spoorwegbermen. Het visuele kenmerk bij uitstek van het Daknambroek zijn de ‘groene’ graslanden. In de soortenrijke hooilanden wordt in het voorjaar daaraan een kleurrijk aspect toegevoegd door kleurige bloeiers als echte koekoeksbloem.
In dit gebied worden - afhankelijk van het gebruikte criterium - een aantal zeldzame tot zeer zeldzame plantensoorten aangetroffen, zoals kruipend zenegroen (Ajuga reptans), stijve zegge (Carex elata), elzenzegge (Carex elongata), snavelzegge (Carex rostrata), moesdistel (Cirsium oleraceum), wateraardbei (Comarum palustre), rankende helmbloem (Corydalis claviculata), smalle waterpest (Elodea nuttallii), beemdkroon (Knautia arvensis), Amerikaanse kruidkers (Lepidium virginicum), waterdrieblad (Menyanthes trifoliata), aarvederkruid (Myriophyllum spicatum), moerasbeemdgras (Poa palustris), plat fonteinkruid (Potamogeton compressus), schedefonteinkruid (Potamogeton pectinatus), rivierhelmkruid (Scrophularia umbrosa subsp. umbrosa), moeraskruiskruid (Senecio paludosus), krabbenscheer (Stratiotes aloides), moerasvaren (Thelypteris palustris), schildereprijs (Veronica scutellata) en heggenwikke (Vicia sepium). Bovendien wijst de samenstelling van sommige vegetaties op de aanwezigheid van laagveenmoerassen, licht bemeste graslanden en matig voedselrijke waters en oevers. De vermelde typen zijn gebonden aan een vrij laag stikstofgehalte in de bodem en aan een hoge vochtigheid. Ze verdwijnen in onze streken door bemesting en ontwatering zodat ze nog zeldzamer worden.
Door de grote verscheidenheid vaan biotopen komt er een groot aantal vogelsoorten voor. Andere aangetroffen diersoorten zijn bruine kikker, groene kikker en diverse libellensoorten.
Op de kabinetskaart van de Ferraris (1770-1778) wordt het gebied weergegeven als een open landschap met vochtige graslanden: een meersengebied. De Daknamstraat was toen een veldweg, die grotendeels een grilliger tracé volgde dan de huidige rechte betonbaan. De militaire kaart van 1870 toont dat de bosjes grotendeels verdwenen zijn en dat op de percelen ten zuiden van Daknamdorp de randbeplanting van de percelen is uitgebreid tot in de meersen. Die gronden waren wellicht al in gebruik genomen als huiskavel van de Daknamse boerderijen.
Nadat de invloed van de getijden en de werking van de sluizen was verdwenen, werd de afwatering van de Daknamse meersen verzekerd door de bouw van de pompstations in 1951. Door het gebruik van de pompen had het polderbestuur de waterhuishouding veel beter onder controle, wat aanleiding gaf tot een zekere verdroging van het gebied. In diezelfde periode wijzigden de landbouwgebruiken op een aantal percelen. Men begon er met het hooien of inkuilen van raaigras op percelen die vroeger steeds voor de akkerbouw of als graasweide werden gebruikt. Hierdoor verdween in de Daknamse Meersen op een aantal percelen het eeuwenoude gebruik als hooiland en werd er overgeschakeld op begrazing met runderen. Daarbij hoorde een weideafsluiting met de toen klassieke knotwilgen en prikkeldraad. Een ander gevolg van het gebruik van de pompen was een toenemende vertuining vanaf de zuidelijke grens van de meersen. Een aantal bewoners van de nabije woonwijk kocht een perceel grasland om het als tuin te gebruiken. De meeste van deze volkstuintjes werden met knotwilgen of een houtkant afgeboord. Zo ontstond tussen 1950 en 1970 rondom veel percelen de huidige kleinschalige randbeplanting.
De kerk van Daknam ligt aan de rand van het dorp op een lichte verhevenheid. Aan de andere kant begint het meersengebied. De parochiekerk Onze-Lieve-Vrouw is door een kerkhofje, met een lage, witte muur, omringd. De kerk is gedeeltelijk nog een romaanse kruiskerk. Op het voorplein staan hoogstammige bomen.
Auteurs: Van den Bremt, Paul; Tack, Guido; De Meirsman, Reginald; Van der Linden, Geert; Vanmaele, Nele
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Van den Bremt P. & Tack G. & De Meirsman R. & Van der Linden G. & Vanmaele N. 2015: Daknamse Meersen [online], https://id.erfgoed.net/teksten/176952 (geraadpleegd op ).
Ten noorden van de bebouwde kern van Lokeren en ten oosten van de Durme ligt het meersengebied van Daknam. De Daknamse Meersen zijn gelegen in een valleigebied van de Durme en hebben een vrij scherpe begrenzing met stuifzanden. Het zuiden en het oosten van die stuifzanden zijn bij de Lokerenaars het best bekend als de Daknamse bossen. Het grootste gedeelte is ingenomen door villabouw langs de Daknammolenstraat. Langs de Kriktestraat is er nog een overgang naar de landduinen die niet bebouwd is. Dit deel is in de ankerplaats opgenomen.
Twee rechtlijnige wegen doorsnijden het gebied in noord- zuidrichting: de Daknamstraat met gemotoriseerd verkeer en het wandel- en fietspad op de vroegere spoorwegbedding Lokeren-Moerbeke. Vooral vanaf dit pad krijgen de bezoekers een overzicht van dit gebied. Een slotenstelsel zorgt voor de afwatering van de meersen. De meeste opvallende kenmerken van dit landschap zijn de vele weilanden die omringd zijn door knotwilgen of rietkragen, brede grachten en hier en daar liggen elzen-, wilgen- of populierenbosjes.
Dit is niet altijd zo geweest; op de kabinetskaart de Ferraris (1771-1777) zien we op die plaats een open landschap met vochtige graslanden: een meersengebied. Er waren maar enkele percelen met aanplantingen omringd en er waren slechts enkele bosjes. De Daknamstraat was toen een veldweg, die grotendeels een grilliger tracé volgde dan de huidige rechte betonbaan. De militaire kaart van 1870 toont dat de bosjes grotendeels verdwenen zijn en dat op de percelen ten zuiden van Daknamdorp de randbeplanting van de percelen is uitgebreid tot in de meersen. Die gronden waren wellicht al in gebruik genomen als huiskavel van de Daknamse boerderijen. Nadat de invloed van de getijden en de werking van de sluizen was verdwenen, werd de afwatering van de Daknamse meersen verzekerd door de bouw van de pompstation in 1951. Door het gebruik van de pompen had het polderbestuur de waterhuishouding veel beter onder controle, wat aanleiding gaf tot een zekere verdroging van het gebied. In diezelfde periode wijzigden de landbouwgebruiken op een aantal percelen. Men begon er met het hooien of inkuilen van raaigras op percelen die vroeger steeds voor de akkerbouw of als graasweide werden gebruikt. Hierdoor verdween in de Daknamse Meersen op een aantal percelen het eeuwenoude gebruik als hooiland en werd er overgeschakeld op begrazing met runderen. Daarbij hoorde een weideafsluiting met de toen klassieke knotwilgen en prikkeldraad. Een ander gevolg van het gebruik van de pompen was een toenemende vertuining vanaf de zuidelijke grens van de meersen. Een aantal bewoners van de nabije woonwijk kochten zich een perceel grasland om het te gebruiken als tuin. De meeste van deze volkstuintjes werden met knotwilgen of een houtkant afgeboord. Zo ontstond tussen 1950 en 1970 rondom veel percelen de huidige kleinschalige randbeplanting. Verschillende bepalingen uit de bescherming als landschap werden nooit gerespecteerd; deze betreffende de bemesting en het in stand houden van de waterpeilen. Vroeger werd aangenomen dat in het meersengebied een opeenvolging van oude meanders zou moeten te vinden zijn. Melkebeke heeft in 1995 vele boringen in het gebied uitgevoerd en hierbij werd er geen oude rivierarm aangetroffen. Wel bleek dat de meersen hoofdzakelijk met een dunne laag klei en zandige klei, afkomstig van overstromingen uit de laatste eeuwen. Onder deze afzettingen liggen zones met resten van schelpen en venig materiaal. Om een natuurvriendelijk waterpeil in te stellen is het bouwen van stuwen noodzakelijk.
De kerk van Daknam ligt aan de rand van het dorp op een lichte verhevenheid. Aan de andere kant begint het meersengebied. De O.-L.- Vrouwkerk is door een kerkhofje, met een lage, witte muur, omringd. De kerk is gedeeltelijk nog een romaanse kruiskerk. Op het voorplein staan hoogstammige bomen.
Bron: Ankerplaats 'Daknamse Meersen'. Landschapsatlas, A40020, Agentschap Onroerend Erfgoed, Brussel.
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: S.N. 2001: Daknamse Meersen [online], https://id.erfgoed.net/teksten/162721 (geraadpleegd op ).