Teksten van Barbierbeekvallei en Bolakkergebied

https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/135200

Barbierbeekvallei en Bolakkergebied (Actualisatie 2015) ()

De vallei van de Barbierbeek te Kruibeke vormt een landschappelijke eenheid door het samenspel van de geomorfologische en fysisch-geografische waarde van de Barbierbeek en haar vallei met de cultuurhistorische en botanische waarde van de percelen en de perceelsranden. Het gaafste gebied met nog bolle akkers bevindt zich ten zuiden van de Barbierbeek.

Fysische geografie

Topografie

Het gebied bevindt zich ten westen van de polder Kruibeke - Bazel - Rupelmonde. De autosnelweg E17 vormt de westelijke grens van het gebied. Ten westen ervan is het valleiaspect ongeveer verdwenen en neemt de bebouwing drastisch toe, zodat het esthetisch aspect van de vallei verdwijnt. De oostelijke grens wordt gevormd door de bebouwing langs de gewestweg Kruibeke - Temse. Ten oosten van deze weg begint de alluviale Barbierbeek.

De Barbierbeek ontstaat als beekloop in Elversele (Temse), in de nabijheid van de grens met Waasmunster. In het begin is het een perceelsgracht, maar reeds voor het gehucht Velel (Temse) vormt ze meanders. Vanaf de autosnelweg E17 zijn de meanders zeer uitgesproken. Hier en daar worden zelfs afgesneden meanders aangetroffen. Deze afsnijdingen zijn meestal van recente aard en zijn waarschijnlijk op natuurlijke wijze ontstaan. De waarde van een dergelijke meanderende beek is hoog, aangezien er in Vlaanderen nog weinig van bestaan. De meeste beken zijn rechtgetrokken of aangepast aan de gangbare waterbeheersingstechnieken. Op sommige plaatsen zijn de buitenbochten van de Barbierbeek sterk geërodeerd. De oorzaak kan gezocht worden in de grote toename van het af te voeren water dat in korte tijd doorheen de beek moet getransporteerd worden, de grote waterhoeveelheden die afkomstig zijn van de E17 en van de toegenomen verharde oppervlakte (bewoning) in de bovenloop ten noorden van de E17. Door de kracht van de massa water is er een onevenwicht ontstaan in het dynamisch evenwicht van de beek. Deze zoekt een nieuw evenwicht zodat de meanders sneller evolueren met oeveropbouw aan de binnenzijde en oeverafbraak aan de buitenzijde . Het systematisch ploegen tot bovenop de rand van de beek langs de akkerpercelen en gescheurde graslanden en het kappen en niet meer heraanplanten van bomen en struiken hebben de oevers verzwakt en werken dit fenomeen in de hand.

Tot aan de E17 zijn de valleiwanden zachthellend. De noordelijke valleiwand is iets steiler, waardoor de overgang naar het bolle akkergebied dichter bij ligt. In het uiterste oosten van het gebied is deze zijde van de vallei zelfs zeer steil te noemen en heeft ze de allures van de steile valleien in Midden-België. Hier komen een kwelzone en zelfs een bronzone voor, wat uitzonderlijk is op deze plaats in het Land van Waas waar doorgaans slechts bronzones voorkomen op de steile wand van de paracuesta van de Durme en Schelde. Op deze plaats wijkt de beek af van haar overwegende west-oost richting. Na enkele tientallen meters naar het zuiden gelopen te hebben buigt de beek dan opnieuw naar het oosten af. Ze breekt hier door het zand van de Scheldevallei en stort zich dan tenslotte in de alluviale poldervlakte.

Geologie en bodem

De cuesta van de klei van Boom vormt een belangrijk interfluvium tussen de Demer - Dijle - Rupel as en de depressie van de Kleine Nete. Ze vertrekt vanaf de steilrand van Waasmunster - Stekene en loopt oostwaarts door tot voorbij Herselt, waar ze in de streek van Averbode aansluit bij een reeks interfluvia tussen de noordelijke bijrivieren van de Demer. Langsheen het cuestafront, dat zuidwaarts gericht staat, wisselt de hoogte tussen 25 en 50 meter +TAW. Deze cuesta is, behalve door de Vlaamse Vallei, ook nog doorsneden door twee andere belangrijke doorbraakdalen, zodat men drie subcuesta’s kan onderscheiden: deze van het Land van Waas, gelegen ten westen van het doorbraakdal, deze van het Land van Boom, gelegen tussen dit laatste doorbraakdal en dat van Lier en verder oostwaarts de subcuesta van Heist-op-den-Berg. Bij elk van deze subcuesta’s loopt de morfologische rug vrij ver naar het noorden door maar valt niet volledig samen met een structureel oppervlak. De klei van Boom dagzoomt immers alleen in een zuidelijke randstrook. Meer noordwaarts is het topvlak bedekt door zanden van de Formatie van Bercem, de Formatie van Kattendijk en van de Formatie van Lillo. De Groep Rupel is de belangrijkste afzetting van het Land van Waas (Boomse klei). De groep wordt gekenmerkt door een zandig faciës en een jonger niveau dat een kleiig faciës heeft. Wegens de monoclinale bouw en de zachte noord(noordoost) gerichte helling van de kleilagen van de Groep Rupel ontstond te Waasmunster het asymmetrisch cuestareliëf van het Land van Waas. In het zuiden vormt het cuestafront van de Klei van Boom de grens tussen het Land van Waas en de laaggelegen subsequente Durme- vallei aan de voet ervan. Op deze cuestarug komen ook dekzanden voor die zuidwaarts lemiger worden en die langs de top een grindlaag bedekken. Deze grindlaag wordt beschouwd als een rest van het 30 meter dikke terrasniveau in het Scheldegebied. Aan de voet van de steilrand tussen Waasmunster en Stekene liggen er dekzandruggen en continentale duinen die tot bovenop de cuestarug doordringen. Naar het noorden toe verdwijnt deze cuestarug onder de afzettingen van de Scheldepolders.

Op welk tijdstip de meanders van de Barbierbeek ontstaan zijn is niet te achterhalen. Er mag gesteld worden dat de evolutie van de huidige Barbierbeek gestart is in het atlanticum (8000 tot 5000 jaar geleden), toen het grondwaterpeil steeg ten gevolge van de eerste ontbossingen in Vlaanderen en de waterafvoer toenam. Deze evolutie is gelijklopend met andere beken die zich in zacht hellende gebieden bevinden. Vermoedelijk omvat de vallei van de huidige Barbierbeek ook een fossiele loop, ontstaan tijdens het laatglaciaal. De functie hiervan verdween in het eerste deel van het holoceen (10 000 jaar geleden tot heden), toen er geen water meer was om afgevoerd te worden.

Het resultaat van de ontwikkeling van de Barbierbeek ligt waarschijnlijk tussen het model van de Beneden-Schelde en het model van een beek als de Mark in sterk hellende gebieden in Midden-België. De glaciale periode liet een zandig substraat achter, zoals overal in de Vlaamse Vallei kan vastgesteld worden. Een boring ter plaatste toont aan dat op geringe diepte ‘rivierzand’ wordt teruggevonden. Postglaciale alluviale afzettingen van aantoonbare dikte komen enkel stroomopwaarts van de Pismolenstraat voor. Deze afzettingen komen overeen met een zone die regelmatig geïnundeerd wordt en dan fungeert als een ‘gecontroleerd overstromingsbekken’, zodat niet al het neerslagwater van de E17 en bovenloop vrijuit de polder inloopt.

Naast alluviale afzettingen geeft de bodemkaart over de volledige lengte van de Barbierbeek afzettingen van colluviale oorsprong aan. Het is opvallend dat de dikte van deze afzettingen zeer beperkt is. Deze bodems kunnen ook ontstaan zijn als gevolg van overstromingen van de Barbierbeek bij zeer hevige neerslag. De overstromingsfrequentie was voordien vermoedelijk zeer beperkt.

Vegetatie

Inventarisaties uitgevoerd in de jaren 1960 en 1970 en op het moment van de bescherming (1994) hebben aangetoond dat de botanische waarde van de Barbierbeekvallei is teruggedrongen tot op de perceelgrenzen. Heel uitzonderlijk bezit een aantal percelen nog een hoge botanische waarde.

De perceelsranden vertonen doorgaans nog die waarde die stilaan uitzonderlijk kan genoemd worden voor vrij goed gedraineerde gronden van het Land van Waas. De belangwekkende plantensoorten (kruiden) die deze randen bevolkten zijn soorten die thuis horen in zomen en kapvlakten en bossoorten. Speciaal werd de verspreiding van grootbloemige muur en van dagkoekoeksbloem genoteerd. Van de circa 155 percelen werd op 58 percelen en op 34 percelen grootbloemige muur teruggevonden. In bijna elke perceelsrand werd speenkruid ontdekt. Heel uitzonderlijk werden hemelsleutel, gele dovenetel en mannetjesvaren teruggevonden in één perceelsrand. In enkele randen werden look-zonder-look, knopig helmkruid en moerasmuur teruggevonden. Soorten die voordien in de buurt van de Barbierbeek gesignaleerd werden, werden niet ontdekt, zoals bosanemoon, veelbloemige salomonszegel, slanke sleutelbloem en bosbies. Deze soorten kunnen verdwenen zijn door omzetting van grasland in bouwland of ze kunnen voorkomen in bosjes buiten de vallei.

Naast deze soorten werd er ook uitgekeken naar soorten die wijzen op natte graslanden, zoals diverse zeggensoorten, echte koekoeksbloem, gewone pinksterbloem en andere soorten. Oude archiefgegevens bevestigden in dit geval het beperkt aantal soorten die wijzen op dergelijke milie-omstandigheden. Soorten als tweerijige zegge en zwarte zegge zijn nooit gevonden. Enkel echte koekoeksbloem en gewone pinksterbloem, die ook op moment van de bescherming (1994) op de weinig bemeste graslanden teruggevonden waren, zijn aangetoond. Tevens worden ze nog aangetroffen in de randen van graslandpercelen die gescheurd zijn of kort voordien zijn omgezet in bouwland.

Andere belangwekkende soorten werden teruggevonden langs de oevers of in het open water, zoals kalmoes, groot moerasscherm, gewoon barbarakruid, watertorkruid, moerasbeemdgras, gekroesd fontein, grote waterranonkel, rivierhelmkruid en grote ezelskop. Ze zijn doorgaans beperkt tot één groeiplaats of zelden tot enkele groeiplaatsen over het gebied verspreid. Tenslotte moet de aandacht gevestigd worden op twee soorten die meer aan de rand van de vallei groeien, zoals muizenstaartje en veelkleurig vergeet-mij-nietje.

Vrij zeldzame tot zeer zeldzame planten zijn voor het Vlaams district grote ereprijs (Veronica persica), bermooievaarsbek (Geranium pyrenaicum), gele dovenetel (Lamium gaelobdolon), dagkoekoeksbloem (Melandrium doicum), veelkleurig vergeet-mij-nietje (Myosotis discolor), muizenstaartje (Myosorus minimus), moerasbeemdgras (Poa palustris) en rivierhelmkruid (Scrophularia umbrosa). Andere soorten, die in het Vlaamse district algemener zijn, zijn over heel Vlaanderen beschouwd zeldzaam tot zeer zeldzaam te noemen: moerasmuur (Stellaria ulignosa), gewoon barbarakruid (Barbarea vulgaris), kalmoes (Acorus calamus), ingesneden dovenetel (Lamium hybridum), watertorkruid (Oenanthe aquatica), gekroesd fonteinkruid (Potamogeton crispus), grote waterranonkel (Ranunculus peltatus) en grote egelskop (Sparganium erectum).

Uit het onderzoek blijkt dat de floristisch interessantste perceelsranden samenvallen met randen die begroeid zijn met houtgewassen, meer bepaald opgaande bomen en struiken zoals wilgen, Gelderse roos, zwarte els, eenstijlige meidoorn,...). Dat de historische perceelsgrenzen bewaard zijn is hier ook niet vreemd aan. Daarnaast zijn deze percelen de laatste decennia voor de inventarisatie (1994) niet in gebruik geweest als akkers. In het laatste geval zijn trouwens de perceelsrandbegroeiingen volledig verdwenen, op enkele uitzonderingen na.

Cultuurhistorie

De kabinetskaart van de Ferraris (1770-1778) toont het beeld van een meanderende beek, met daarrond percelen die als akker in gebruik zijn. Zoals gebruikelijk was in die periode in het Land van Waas lag wellicht een smalle strook grasland op de perceelsrand van de akkers. Deze strook grasland werd met runderen beweid, begeleid door een hoeder. Langs de perceelsranden of de perceelsgrachten stonden opgaande bomen en/of knotbomen en hakhout (meestal zwarte els). Naast het economisch voordeel -het hout werd voor diverse toepassingen gebruikt- was dit ook een goede oeverbescherming.

De huidige perceelvormen vertonen nog altijd veel gelijkenis met die weergegeven op de laatmiddeleeuwse kaarten. Enkel de percelen palend aan de Barbierbeek zijn veranderd door de evolutie van de beek zelf. Hieruit kan besloten worden dat bijna alle perceelsranden samenvallen met de historische grenzen, vermoedelijk zelfs met de oorspronkelijke ontginningsgrenzen. Zowel cultuurhistorisch als botanisch is dit een belangrijke vaststelling.

Op de rug van de subcuesta van het Land van Waas komt een groot aantal bolle akkers voor. Dit zijn percelen waarvan het centrum hoger ligt dan de randen. Het hoogteverschil kan enkele meters bedragen. Dit specifiek microreliëf wordt hoofdzakelijk aan antropogene werking toegeschreven. De oorzaak van het hoogteverschil van de bolle akkers werd door de literatuur verklaard door de manier waarop de aarde werd bewerkt, aanvankelijk met een spade, later met een ploeg die vanuit het centrum van de akker telkens naar binnen gekeerd werd in de richting van dit centrum. Door herhaling van deze methode zou het centrum van de akkers in hoogte toenemen. Literatuur wees er echter op dat ook elders in Vlaanderen deze methode in gebruik was en bovendien deze ophoging op die manier niet meer dan 50 centimeter bedroeg. Aan de hand van een studie van een doorsnede in een kleigroeve kwamen onderzoekers tot een ander besluit omtrent de genese van de bolle akkers. Aan de doorsnede was te zien dat er in tegenstelling tot de normale ‘ondiepe’ (1 à 1,5 meter) grachten, ook zeer diepe (2,5 à 3,5 meter) grachten waren gegraven door de landbouwers uit die tijd. De aarde die zij uit de diepe grachten haalden werd bovenop de akker uitgespreid, waardoor deze steeds hoger werd. Zo kon het overtollige water efficiënter van de akkers afvloeien. De grond die uit de grachten geheeld werd was lemiger dan de toplaag en bovendien ook kalkrijk. Het verspreiden van dergelijke grond op de akkers in combinatie met het toedienen van organische meststoffen verbeterde de kwaliteit van de bodem aanzienlijk. Uit archeologische vondsten en pollenanalyse kon afgeleid worden dat deze landbouwtechniek vermoedelijk in de 15de eeuw begon.

De houtkanten, waar de zwarte els domineerde, werden sinds 1800 vervangen door opgaande bomen (voornamelijk Canadapopulier). De laatste tijd worden steeds meer bomen omgehakt zodat het landschap een meer open karakter krijgt. Het ‘Waaslandse bos’, dat door de bomenrijen veroorzaakt werd, verdwijnt stilaan. Begin de jaren 1960 typeerde de literatuur het Land van Waas als een landschap met filtrerende doorzichtigheid. In vele delen van het gebied zijn de perceelsrandbegroeiingen, die de basis vormden van het kenmerk van het Land van Waas, sinds de jaren 1990 aan het verdwijnen. Binnen dit gebied werd deze evolutie ook vastgesteld, zij het in mindere mate.

Langs de Barbierbeek komen enkele hoevecomplexen en een watermolensite voor. De plaats van de hoeven is indicatief voor de begrenzing van de historische overstromingszone. Een oude site is het Hof ter Elst. Rond het hof is een wal aangelegd, die gedeeltelijk gedempt werd bij de aanleg van de autosnelweg. Dergelijke hoeven behoren tot het ‘moated site’-type en bezitten daarom een archeologische waarde. Ze zijn ontstaan in de 12de eeuw of in het begin van de 13de eeuw tijdens de grote ontginningsperiode. Volgens de literatuur zou deze hoeve ten laatste uit de 13de-14de eeuw dateren. In 1320 werd het bestaan van deze hoeve door geschreven bronnen bevestigd. Gelet op de vorm van de walgracht (cirkel- tot ellipsvormig) en de grootte ervan bestaat de mogelijkheid dat de site reeds vroeger bewoond was in de 10de tot 12de eeuw of zelfs vroeger. Dit hoevetype is volgens de literatuur zeldzaam te noemen in het Land van Waas.

Een andere belangrijke hoeve is het Geelhof, volgens de literatuur een late motte uit de tweede helft van de 12de eeuw. Achter het erf met recente stallingen ligt nog een omwalde motte, thans boomgaard, die naar verluidt een overblijfsel van het middeleeuwse kasteel van de heerlijkheid Gheelhauts is. De vijver die in de onmiddellijke omgeving ligt, zou in nauw verband met de watermolen staan als tweede spaarbekken.

Op de kaarten van Van der Hagen (1637), de Ferrariskaart (1770-1778), de kaart van Vandermaelen (1846-1854) en de Popp-kaart (1842-1880) wordt ter hoogte van de Pismolenstraat de Pismolen ingetekend. Op de topografische kaart van 1882 is enkel de “Eclusette” vermeld als restant van deze watermolen. In de buurt van de site wordt een spaarbekken ingetekend. De vorm van het spaarkbekken wordt nog op de kadasterkaart teruggevonden. Het spaarbekken is op het moment van de bescherming (1994) volledig toegeslibd. De naamgeving wijst op het gebruik van de watermolen voor het leerlooien, een proces waarbij urine gebruikt werd.

  • Kabinetskaart van de Oostenrijkse Nederlanden voor Zijn Koninklijke Hoogheid de Hertog Karel Alexander van Lotharingen, Jozef Jean François de Ferraris, Koninklijke Bibliotheek van België, uitgegeven in 1770-1778, schaal 1:11.520 herleid naar 1:25.000.
  • Gereduceerde Kadasterkaart van België, Dépôt de la Guerre, uitgegeven in 1845-1855, schaal 1:20.000.
  • Atlas Cadastral parcellaire de la Belgique, Philippe-Christian Popp, uitgegeven in 1842-1879, schaal 1:5.000.
  • Topografische kaart van België, Philippe Vandermaelen, uitgegeven in 1846-1854, schaal 1:20.000.
  • Topografische kaarten van België, Eerste editie, Krijgsdepot, uitgegeven in 1865-1880, schaal 1:20.000.
  • Topografische kaarten van België, Tweede editie, Militair Cartografisch Instituut, uitgegeven in 1880-1884, schaal 1:20.000.
  • Topografische kaarten van België, Derde editie, Militair Cartografisch Instituut, uitgegeven in 1889-1900, schaal 1:20.000.
  • Topografische kaarten van België, Herziening derde editie, Militair Cartografisch Instituut, uitgegeven in 1900-1930, schaal 1:20.000.
  • Kaart van België, Militair Cartografisch Instituut, uitgegeven in 1928-1950, schaal 1:20.000.
  • Kaart van België, Militair Geografisch Instituut, uitgegeven in 1949-1970, schaal 1:25.000.
  • Topografische basiskaart numerieke reeks, Nationaal Geografisch Instituut, uitgegeven in 2009, schaal 1:10.000.
  • Onroerend Erfgoed Oost-Vlaanderen, Beschermingsdossier DO000858, De Barbierbeekvallei - Fase I (DE MEIRSMAN R., 1994).
  • Databank Landschapsatlas Vlaanderen [CD-rom uitgegeven door het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Afdeling Monumenten en Landschappen], 2001.

Auteurs:  Van den Bremt, Paul; Tack, Guido; De Meirsman, Reginald; Van der Linden, Geert; Vanmaele, Nele
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: Van den Bremt P. & Tack G. & De Meirsman R. & Van der Linden G. & Vanmaele N. 2015: Barbierbeekvallei en Bolakkergebied [online], https://id.erfgoed.net/teksten/176178 (geraadpleegd op ).


Barbierbeekvallei en Bolakkergebied (Landschapsatlas 2001) ()

Het gaafste gebied met nog bolle akkers bevindt zich ten zuiden van de Barbierbeek. Deze ankerplaats ligt ten westen van de polder van Kruibeke-Bazel-Rupelmonde.

Fysische geografie

De cuesta van de klei van Boom vormt een belangrijk interfluvium tussen de Demer-Dijle-Rupelas en de depressie van de Kleine Nete. Ze vertrekt vanaf de steilrand van Waasmunster- Stekene en loopt oostwaarts door tot voorbij Herselt waar ze, in de streek van Averbode aansluit bij een reeks interfluvia tussen de noordelijke bijrivieren van de Demer. Langsheen het cuestafront, dat zuidwaarts gericht staat, wisselt de hoogte tussen 25 en 50 meter. Deze cuesta is, behalve door de Vlaamse Vallei, ook nog doorsneden door twee andere belangrijke doorbraakdalen, zodat men drie subcuesta’s kan onderscheiden: deze van het Land van Waas, gelegen ten westen van het doorbraakdal; deze van het Land van Boom, gelegen tussen dit laatste doorbraakdal en dat van Lier; en verder oostwaarts de subcuesta van Heist-op-den-Berg. Bij elk van deze subcuesta’s loopt de morfologische rug vrij ver naar het noorden door maar valt niet volledig samen met een structureel oppervlak. De Klei van Boom dagzoomt immers alleen in een zuidelijke randstrook. Meer noordwaarts is het topvlak bedekt door zanden van het Antwerpiaan, het Diestiaan en van het Scaldisiaan. Het Rupeliaan is de belangrijkste afzetting van het Land van Waas (Boomse klei). Het Rupeliaan wordt gekenmerkt door een zandig faciës en een jonger niveau dat een kleiig faciës heeft. Wegens de monoklinale bouw en de zachte noord(noordoost)- gerichte helling van de Rupeliaanse kleilagen ontstond te Waasmunster het asymmetrisch cuestareliëf van het Land van Waas. In het zuiden vormt het cuestafront van de Klei van Boom de grens tussen het Land van Waas en de laaggelegen subsequente Durme- vallei aan de voet ervan. Op deze cuestarug komen ook dekzanden voor die zuidwaarts lemiger worden die langs de top een grindlaag bedekken. Die wordt beschouwd als een rest van het 30 meter dikke terrasniveau in het Scheldegebied. Aan de voet van de steilrand tussen Waasmunster en Stekene, liggen er dekzandruggen en continentale duinen die tot bovenop de cuestarug doordringen. Naar het noorden toe verdwijnt deze cuestarug onder de Duinkerkiaanafzettingen van de Scheldepolders.

Cultuurhistorie

Op de rug van de subcuesta van het Land van Waas komt een groot aantal “bolle akkers” voor. Dit zijn percelen waarvan het centrum hoger ligt dan de randen. Het hoogteverschil kan enkele meters bedragen. Dit specifiek microreliëf wordt hoofdzakelijk aan antropogene werking toegeschreven. De oorzaak van het hoogteverschil van de bolle akkers werd door Lindemans verklaard door de manier waarop de aarde werd bewerkt, aanvankelijk met een spade, later met een ploeg. Vanuit het centrum van de akker telkens naar binnen gekeerd in de richtingen van dit centrum. Door herhaling van deze methode zou het centrum van de akkers toenemen in hoogte. Snacken wees er echter op dat ook elders in Vlaanderen deze methode in gebruik was en bovendien deze ophoging op die manier niet meer dan 50 cm bedroeg. Aan de hand van een studie in van een doorsnede in een kleigroeve kwam Snacken tot een ander besluit omtrent de genese van de bolle akkers. Aan de doorsnede was te zien dat er in tegenstelling tot de normale “ondiepe” (1 à 1,5m) grachten, ook zeer diepe (2,5 à 3,5m) grachten waren gegraven door de landbouwers uit die tijd. De aarde die zij uit de diepe grachten haalden, werd bovenop de akker uitgespreid, waardoor deze steeds hoger werd. Deze werkzaamheden gebeurden vermoedelijk eenmalig. Verklaringen voor deze intensieve arbeid zijn het overtollige water dat zo efficiënter van de akkers kon afvloeien en de grondverbetering. De grond die uit de grachten geheeld werd was lemiger dan de toplaag en bovendien ook kalkrijk. Het verspreiden van dergelijke grond op de akkers in combinatie met het toedienen van organische meststoffen, verbeterde de kwaliteit van de bodem aanzienlijk. Deze landbouwtechniek begon vermoedelijk in de 15de eeuw. Dit kon men afleiden uit archeologische vondsten en pollenanalyse. De houtkanten, waar de Zwarte els domineerde, werden vanaf 1800 vervangen door opgaande bomen (voornamelijk canadapopulier). De laatste tijd worden steeds meer bomen omgehakt zodat het landschap een meer open karakter krijgt. Het “Waaslandse bos”, dat door de bomenrijen veroorzaakt werd, verdwijnt stilaan. Begin de jaren ‘60 typeert Snacken het Land van Waas als een landschap met filtrerende doorzichtigheid. In vele delen van het gebied zijn de perceelsrandbegroeiingen, die de basis vormden van het kenmerk van het Land van Waas stilaan aan het verdwijnen. Binnen de afbakening van de ankerplaats wordt deze evolutie ook vastgesteld, doch in mindere mate.

De Barbierbeek is een sterk meanderende beek, dit relatief zeldzaam in Vlaanderen aangezien de meeste beken zijn rechtgetrokken. Hier en daar worden op de Barbierbeek natuurlijk afgesneden meanders aangetroffen. Op sommige plaatsen oefent de Barbierbeek een sterke erosie uit op de oevers in de buitenbochten. De oorzaak hiervan is grote toename van het af te voeren water dat in korte tijd doorheen de beek moet getransporteerd worden. De grote waterhoeveelheden zijn afkomstig van de E17 en van de toegenomen verharde oppervlakte. De beek zoekt een nieuw evenwicht zodat de meanders sneller evolueren met oeveropbouw aan de binnenzijde en oeverafbraak aan de buitenzijden van de meanders.

Het Geelhof is op het einde van een vrij lange dreef gelegen. Op een zolderbalk staat het jaar 1641 vermeld. Achter het erf met recente stallingen ligt nog een omwalde motte, thans boomgaard, die naar verluidt een overblijfsel van het middeleeuws kasteel van de heerlijkheid Gheelhauts is. Het Hof ter Elst is een omwalde hoeve op de plaats van een ridderlijk kasteel dat reeds in 1320 gekend was. Zijn naam ontleent het aan de begroeiïng van de plaats nl. elzenkreupelhout. Oorspronkelijk was het een bijna cirkelvormig perceel, dat volledig omgeven was door een brede wal, en toegankelijk langs een bakstenen poortgebouw dat door de aanleg van de E3 autosnelweg grotendeels gehavend werd. De plaats van de hoeves is een indicatie voor de begrenzing van de historische overstromingszone: bij de oprichting ervan trad de Barbierbeek normaal niet buiten haar oevers. Op historische kaarten wordt ter hoogte van de Pismolenstraat de Pismolen getekend. De vorm van het spaarbekken wordt nog op de huidige kadasterkaart teruggevonden. Het spaarbekken is ondertussen volledig toegeslibd.


Bron: Ankerplaats 'Barbierbeekvallei en Bolakkergebied'. Landschapsatlas, A40023, Agentschap Onroerend Erfgoed, Brussel.
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: S.N. 2001: Barbierbeekvallei en Bolakkergebied [online], https://id.erfgoed.net/teksten/162735 (geraadpleegd op ).