Teksten van Oude Scheldemeander van Overmere-Donk en Berlare Broek

https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/135203

Oude Scheldemeander van Overmere-Donk en Berlare Broek (geintegreerde tekst) ()

Het gebied ‘Oude Scheldemeander van Overmere-Donk en Berlare Broek’ omvat een (afgesneden) paleomeander van de Schelde gelegen op de linkeroever van de Schelde. Deze meander is heel goed herkenbaar in het landschap omdat door de lage ligging van de meander het om zeer natte gebieden gaat waar veen kon groeien en later ook veenwinning plaatsvond. De waterplassen die hierbij ontstonden volgen de oude meander en benadrukken deze vorm. Het deelgebied Turfput en Het Broek bevinden zich respectievelijk ten noorden en westen van Berlare. Ze vormen samen een ongeveer 300 meter brede en 5 kilometer lange, sikkelvormige strook tussen Berlare-Sluis en Overmere-Donk. In dezelfde meander ten zuidwesten van Berlare ligt het Donkmeer, ook gekend als Overmere-Donk, waar een goed bewaarde eendenkooi ligt.

Fysische geografie

Dit gebied ligt ten westen van Berlare, aan de linkeroever van de Schelde. Waarschijnlijk vond in het begin van het laatglaciaal (15 500 tot 11 500 jaar geleden) de overgang plaats van een verwilderd naar een meanderend rivierpatroon. De oorzaak van de overgang was het milder wordende klimaat en de toename van de plantengroei, waardoor de vegetatie verdichtte en de erosie afnam. In een meanderende rivier vindt aan de buitenkant van de bochten erosie plaats en aan de binnenkant afzetting van materiaal. Hierdoor verlegt de rivier geleidelijk haar loop in de richting van de buitenkant van de bochten. Erosie en afzettingen gebeuren vooral bij extreem hoge waterstanden, waarbij in de binnenbocht zogeheten sikkelbanken worden gevormd. Die zijn als lage, gebogen ruggen in het landschap zichtbaar. Vooral tussen Gent en Dendermonde heeft de Schelde in die periode een groot aantal fossiele meanderbochten achtergelaten, bijvoorbeeld die van Overmere-Donk, Kalken en Laarne-Damvallei. De overgang van een verwilderd naar een meanderend rivierpatroon ging gepaard met een insnijding, waardoor de toenmalige Scheldevlakte enkele meters beneden het algemene opvullingsniveau van de Vlaamse Vallei kwam te liggen. Die insnijdingsfase was bepalend voor het uitzicht van de huidige riviervlakte, omdat latere riviererosie en afzetting zich grotendeels beperkten tot het gebied binnen de laatglaciale overstromingsvlakte. Hierdoor komen de grenzen van de laatglaciale riviervlakte langs een groot deel van de Schelde overeen met die van de huidige alluviale vlakte. De hoogte in de alluviale vlakte van de Schelde varieert tussen de 3 à 4 meter boven zeeniveau. De afgevlakte zandige donken hebben een hoogte tussen de 4 en 5 meter. De duinen binnen de riviervlakte zouden later als hogere, drogere donken midden in het vochtige alluvium vestigingsplaatsen bij uitstek vormen voor de mens. Op veel van deze duinmassieven liggen luxueuze villawijken.

De afsnijding van de meander van Overmere had ongeveer 10.000 jaar geleden plaats waarna de veenvorming begon. Duizenden jaren verliepen vooraleer de meander volledig opgevuld was door dit verlandingsproces.

Volgens de tertiair-geologische kaart primeren in dit gebied lichtgrijze, fijne, kalk-, fossiel- en soms glauconiethoudende zanden met basisgrind en soms kalksteenbanken behorend tot de Formatie van Lede (eoceen, 53 tot 33,7 miljoen jaar geleden) en de groene tot grijsgroene, fijne, glauconiet-, glimmer- en soms kleihoudende zanden met plaatselijk dunne zandsteenbankjes behorend tot het Lid van Vlierzele (Formatie van Gentbrugge, eoceen, 53 tot 33,7 miljoen jaar geleden). De quartaire afzettingen bestaan uit holocene en/of tardiglaciale fluviatiele afzettingen bovenop de pleistocene sequentie.

Het gebied vormt op bodemkundig vlak een unicum. De voortschrijdende beweging van de meander in noordelijke richting is duidelijk afleesbaar in een afwisseling van bodemtypes. Dit wordt ook wel een kronkelwaard genoemd en is ook afleesbaar in het reliëf. Dit zijn onder andere natte zandleembodems, meer kleiige bodems, en veenbodems. In het zuidwesten van het gebied zijn de bodems zwaarder (zware klei) dan in het noordoosten (zandiger).

Cultuurhistorie

Het gebied bestond voor een groot gedeelte uit zeer natte en venige gebieden. De meer zandlemige en kleigronden werden gebruikt voor weiland en waar mogelijk akkers. De oude meander zelf echter, waarin een dikke laag veen zat en dat bijzonder nat was, bleef praktisch onaangeroerd tot de tweede helft van de 17de eeuw. Pas op het eind van de 17de eeuw begon men het turf te steken. Vermoedelijk eerst in het oostelijke deel van de meander omdat daar vlakbij bebouwing lag (Het Broek en Turfput). Op de kabinetskaart van de Ferraris is te zien dat de meander ten oosten van Donk dan al vrijwel geheel uit water bestaat. Op deze kaart is er echter nog geen spoor van het Donkmeer. Op de plaats van het huidige meer worden boerderijen, percelen en een eendenkooi, ‘die Coye’ aangeduid. De twee nu nog bestaande beken, de Kappelbeek en de Tweegootsloot, vindt men wel terug. Dit betekent dat de turfwinning pas na circa 1777 plaatsvond. Het turf was voor de boeren een waardevolle brandstof en werd vooral in de 17de en 18de eeuw opgegraven. Men schat dat in totaal 6 miljoen m3 ontgonnen werd. De aaneenschakeling van turfputten, samen met enkele overstromingen van de Schelde, verklaart het ontstaan van het Donkmeer. Voor 1850 zal het Donkmeer gegraven zijn, op de kaart van Vandermaelen hebben de meeste waterplassen hun huidige omvang. De ontginning is na 1850 heel beperkt geweest. Toch werd er in de oorlogsjaren ook nog turf gestoken. Later is verschillende keren geprobeerd het gebied droog te leggen om vruchtbare landbouwgronden te maken.

De Parijse familie Bouilliers bouwde in 1778 een streng - classicistisch buitenverblijf op een domein naast de Schelde. Rond het kasteeldomein ligt het park dat heel wat merkwaardige bomen bezit. Het kasteel is via een mooie dreef met het dorp Uitbergen verbonden. Deze dreef loopt parallel met de Schelde.

Het Broek vormde omstreeks het midden van de 19de eeuw samen met de Turfput en het Donkmeer één groot vijvergebied binnen de afgesneden meander. De gemeente Berlare verkocht het gebied in 1854 met de verplichting het droog te leggen. Een poging daartoe werd onder meer ondernomen door de gebroeders Van der Elst uit Brussel die in 1860 een plan indienden voor het plaatsen van twee machines voor het droogleggen van Het Broek. De drooglegging door hun pompinstallatie slaagde slechts gedeeltelijk. Op 10 augustus 1860 kwam Het Broek in het bezit van baron M. de Hirsch de Gerenth, bankier te Brussel. Volgens het kadasterarchief liet hij in 1862 aan Schuitje een stoomwatermolen oprichten en onder leiding van ingenieur Theodoor Leysen slaagde het droog leggen van Het Broek in 1862.

Een enorme verlanding was het gevolg van de droogmaling. De oppervlakte en diepte van het meer waren dus gedurende de laatste eeuwen erg wisselend, ook wel doordat het meer in verbinding bleef met de Schelde. Er werd in totaal ongeveer 180 ha landbouwgrond gewonnen. Wegens de grote diepte kon het Donkmeer niet volledig ontwaterd worden

Het Donkmeer is, samen met het gebied er rond, steeds privé-eigendom geweest. Dit betekent dat elke eigenaar zijn eigen ideeën had over de toegankelijkheid voor het publiek, over de toestemming om te vissen enzovoort. In het begin van de 20ste eeuw zag het meer er dan ook totaal anders uit dan nu: er waren uitgestrekte rietkragen. De ontwikkeling van het volkstoerisme rond het Donkmeer gaat terug tot het einde van de 19de eeuw. Al in het begin van de 20ste eeuw was dit gebied een toeristische trekpleister voor waterrecreatie zoals vissen, spelevaren, zwemmen, en voor wandelaars en fietsers. Talrijke horecazaken, cafés, restaurants gespecialiseerd in palinggerechten en restaurants, veelal in een pittoreske stijl, werden opgericht aan de oevers van het meer, vooral aan de noordzijde. Het Donkmeer groeide vlug uit tot een populair recreatieoord voor eendagstoeristen vanuit de omliggende steden Gent, Dendermonde en Aalst. De stoomtram van Gent naar Zele - Hamme, in gebruik genomen in 1891, maakte rond 1900 publiciteit voor excursies naar het "schoone meer Overmeire-Broeck". Ook toenmalige cafés werden afgebeeld op lithografieën van A. Heins, zoals Villa Elvira, In den Jager, Chalet du Bodega, Chalet du Nénuphar.

De omgeving van het meer lokte ook veel kunstenaars, vooral de landschapsschilders van de Dendermondse school. Zij verbleven hier in de eerste villa’s die rond het meer werden gebouwd. In 1937 werd een Vereniging tot bevordering van het Toerisme opgericht, de latere VVV Donkmeer. Op 25 juni 1938 vond het eerste waterfeest plaats, uitgegroeid tot een jaarlijkse traditie in augustus.

Na het overlijden van graaf Visart de Bocarmé, kasteelheer en burgemeester van Uitbergen, werd het meer dat zijn bezit was, in 1952 door de nieuwe kasteelheer, baron de Crombrugghe de Picquendaele, verkocht. De nieuwe eigenaar was de 'Intercommunale voor Exploitatie van het Donkmeer', opgericht door de gemeenten Berlare, Overmere en Uitbergen. Vanaf dat moment nam de toeristische uitbating van het meer en de omgeving in sterke mate toe. Dit verhoogde de druk op het meer. Op topografische kaarten herken je onmiddellijk het toeristische deel van het Donk. Er zijn asfaltwegen en er is vooral door de horeca veel gebouwd.

In 1972 startte naast het meer, in het zuidwesten, een 75 ha grote zandwinning, eigendom van DDS: Intercommunale Durme-Dender-Schelde. Hierdoor daalde het waterpeil van de Donk meermaals, zodat toevoeging van Scheldewater nodig was. De intercommunale voor het Donkmeer werd ontbonden en er ontstond een ‘Regie van het Donkmeer’. Die is vooral bekommerd om de instandhouding van de visrecreatie. Ondertussen stopte ook de DDS met de zandwinning en plande men voor dit gebied een nieuw recreatiecentrum “Nieuwdonk”, gelegen ten zuiden van de eendenkooi.

Eendekooien

In het gebied lagen twee eendenkooien. Die ten oosten van Donk is verdwenen, deze eendenkooi is op terrein niet meer terug te vinden. De eendenkooi nabij het Donkmeer echter is wel goed bewaard en in 2007-2008 gerestaureerd. Dit gebeurde in het kader van een in 1992 goedgekeurd beheersplan van het Donkmeer. De eendenkooi, een aanvankelijk als commerciële vangplaats van eenden aangelegde vijver, werd met zijn zeer specifieke vorm met 4 gebogen vangarmen al op de kaart van 1678 van A. Schockaert aangegeven. De kooi bleef voor de eendenjacht in werking tot 1930. In 1961 werd de eendenkooi voor het publiek opengesteld als natuur- en vogelreservaat later aangevuld met een educatief vogel- en dierenpark.

De historisch verantwoorde restauratie van de eendenkooi (2007-2008) vormt het hoofdthema van de recente cultuurhistorische en natuureducatieve herinrichting van de site. Deze uitzonderlijk goed bewaarde Vlaamse kooisite is bereikbaar vanuit het westen vanaf Brielstraat of vanuit het oosten vanaf Donklaan (via A. Nelenpad, Uitbergen). Bij een eendenkooi hoorde in de regel een kooihuisje als verblijf voor de kooiman. Het eerder al gerenoveerde oude kooihuisje bij de eendenkooi van Overmere - Donk werd in 1994 door brand verwoest. In 1997 volgde de reconstructie ervan naar ontwerp van architect H. Van Sande (Berlare), op basis van beschikbare gegevens en andere vergelijkbare exemplaren. Het betreft een verankerd en gewit bakstenen huisje van circa 3 bij 6 meter onder rieten zadeldak. Het kooihuis is uitgerust met een alkoof en kleine open haard.

Vegetatie en fauna

De natte gronden vormen biologisch zeer waardevolle biotopen. Het Donkmeer en de andere kleinere open waterplassen in Het Broek en Turfput zijn van op de Biologische Waarderingskaart (versie 2, 1997-2010) “van oorsprong ‘natuurlijk’ eutroof water”. De andere natte gronden kenmerken zich door biotopen zoals nitrofiel alluviaal elzenbossen, ook wel broekbossen genoemd. Verder zijn er aanplantingen van populieren met een dichte rijke en dichte ondergroei van wilg, els en hazelaar. Het Broek bestaat grotendeels uit populierenaanplanten met een dichte ondergroei van wilg en es.

Ten tijde van de bescherming (1977) werd in het oostelijke gebied de aanwezigheid van enkele zeldzame broedvogels, zoals fuut, grote karekiet, kleine karekiet, ijsvogel, woudaapje en sprinkhaanrietzanger, vastgesteld. De Turfput vormt een vaste overwinteringsplaats voor verschillende eendensoorten. De zuidelijke groenzone herbergt tal van zangvogels, zoals tjiftjaf, zwartkop, tuinfluiter, wielewaal, merel, zanglijster, grootlijster en matkopmees. Verder zijn ook de boomkruiper en grote bonte specht aanwezig. In de buurt van de Turfput overwinteren ransuilen.

  • Kabinetskaart van de Oostenrijkse Nederlanden voor Zijn Koninklijke Hoogheid de Hertog Karel Alexander van Lotharingen, Jozef Jean François de Ferraris, Koninklijke Bibliotheek van België, uitgegeven in 1770-1778, schaal 1:11.520 herleid naar 1:25.000.
  • Topografische kaart van België, Philippe Vandermaelen, uitgegeven in 1846-1854, schaal 1:20.000.
  • Tertiair-geologische kaart van Vlaanderen, Berlare, Strijdamstraat [online], http://www.geopunt.be/ (geraadpleegd op 20 april 2015).
  • Vlaams Ministerie van Ruimtelijke Ordening, Wonen en Onroerend Erfgoed, Agentschap Ruimtelijke Ordening Vlaanderen, Afdeling Ruimtelijke Ordening Oost-Vlaanderen, Onroerend erfgoed, archief.
  • DE FACQ F., PEEL R., PIESSENS C., VAN DEN BOSSCHE H., De open ruimte in Vlaanderen, Een geografisch-landschappelijke verkenning, 3, Scheldepolders, Land van Waas, Durmevallei, Binnen-Vlaanderen Oost, Brussel, 1987, p. 29-43.
  • DE WILDE I., DE MOOR S., VERSTRAETEN A., Langs Vlaamse Wegen, wandelen en fietsen in Berlare, Antwerpen, 1999.
  • DE WINNE L., Donkmeer en Nieuwdonk te Overmere/ Berlare, Toekomstgerichte waterrecreatie, Toerisme Oost-Vlaanderen, Tijdschrift voor recreatie en cultuur, XIL, 3, 1992, p.102-105.
  • MAERTENS J., Over de oorsprong van het Donkmeer, Heemkundige Kring Overmere, XXV, 3, 2007, p. 113-119.
  • STEVENS R., De eendenkooi van het Donkmeer, Heemkundige Kring Overmere, XXVII, 1, 2009, p. 3-47.
  • STEVENS R., Donkmeer dankt zijn ontstaan aan het turfsteken, Heemkundige Kring Overmere, XXII, 1, 2004, p. 3-18.
  • VAN WAELVELDE W., Donkmeer te Berlare, s.l., 1980.
  • VENNEMAN R., ADAM A., ADAM M., Berlare in prentkaarten, prentkaarten van de deelgemeente Berlare, 1984, p. 173.
  • Onroerend Erfgoed Oost-Vlaanderen, Beschermingsdossier DO000449, De Turfput (DENEEF R., 1977).
  • BOGAERT C., DUCHENE H., LANCLUS K. & VERBEECK M. 2005: Inventaris van het bouwkundig erfgoed, Provincie Oost-Vlaanderen, Gemeenten: Berlare, Buggenhout, Lebbeke, Waasmunster, Hamme en Zele, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 20N, onuitgegeven werkdocumenten.
  • Biologische Waarderingskaart van Vlaanderen (versie 2, 1997-2010), Berlare, Strijdamstraat [online], http://geo-vlaanderen.agiv.be/geo-vlaanderen/bwk/# (geraadpleegd op 20 april 2015).
  • Databank Landschapsatlas Vlaanderen [CD-rom uitgegeven door het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Afdeling Monumenten en Landschappen], Ankerplaats Oude Scheldemeander van Overmere-Donk en Berlare Broek A400026, 2001.

Auteurs:  Deneef, Roger; de Haan, Aukje; Van den Bremt, Paul; Bogaert, Chris; Lanclus, Kathleen; Verbeeck, Mieke; Tack, Guido; De Meirsman, Reginald; Duchêne, Helena; Van der Linden, Geert; Vanmaele, Nele
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Oude Scheldemeander van Overmere-Donk en Berlare Broek [online], https://id.erfgoed.net/teksten/298899 (geraadpleegd op ).


Turfput- Het Broek (beschermingfiche) ()

De Turfput en Het Broek bevinden zich in een afgesneden Scheldemeander. Dit gebied vormt het laatste, min of meer ongerept halfnatuurlijk moerasgebied van het geheel van Overmere-Donk. Vanaf het einde van de 17de eeuw werd hier turf gewonnen.

Fysische geografie

Topografie

De aan elkaar grenzende deelgebieden Turfput en Het Broek bevinden zich ten noorden en westen van Berlare, op de linkeroever van de Schelde, meer bepaald in een afgesneden meander. In dezelfde meander ligt het Donkmeer, gekend als Overmere-Donk. De Turfput en Het Broek vormen samen een ongeveer 300 meter brede en 5 kilometer lange, sikkelvormige strook tussen Berlare-Sluis en Overmere-Donk. De gemiddelde hoogte bedraagt circa 2,5 meter +TAW.

Geologie en bodem

Volgens de tertiair-geologische kaart primeren in dit gebied de lichtgrijze, fijne, kalk-, fossiel- en soms glauconiethoudende zanden met basisgrind en soms kalksteenbanken behorend tot de Formatie van Lede (eoceen, 53 tot 33,7 miljoen jaar geleden) en de groene tot grijsgroene, fijne, glauconiet-, glimmer- en soms kleihoudende zanden met plaatselijk dunne zandsteenbankjes behorend tot het Lid van Vlierzele (Formatie van Gentbrugge, eoceen, 53 tot 33,7 miljoen jaar geleden).

Waarschijnlijk vond in het begin van het laatglaciaal (15500 tot 11500 jaar geleden) de overgang van een verwilderd naar een meanderend rivierpatroon plaats ten gevolge van het milder wordende klimaat en de toename van de plantengroei, waardoor de vegetatie verdichtte en de erosie afnam. Aan de buitenkant van de bochten volgde een uitschuring, aan de binnenkant afzetting van materiaal. Hierdoor verlegde de rivier geleidelijk haar loop in de richting van de buitenkant van de bochten. Uitschuring en afzettingen gebeurden vooral bij extreem hoge waterstanden, waarbij in de binnenbocht zogeheten sikkelbanken werden gevormd. Die zijn als lage, gebogen ruggen in het landschap zichtbaar. De overgang van een verwilderd naar een meanderend rivierpatroon ging gepaard met een insnijding, waardoor de toenmalige Scheldevlakte enkele meters beneden het algemene opvullingsniveau van de Vlaamse Vallei kwam te liggen. Die insnijdingsfase was bepalend voor het uitzicht van de huidige riviervlakte, omdat latere riviererosie en afzetting zich grotendeels beperkten tot het gebied binnen de laatglaciale overstromingsvlakte. Hierdoor komen de grenzen van de laatglaciale riviervlakte langs een groot deel van de Schelde overeen met die van de huidige alluviale vlakte. De afsnijding van de meander van Overmere had ongeveer 10000 jaar geleden plaats, toen de veenvorming een aanvang nam. Duizenden jaren verliepen vooraleer de meander volledig opgevuld was door dit verlandingsproces.

Het gebied vormt op bodemkundig vlak een unicum: de afwisseling van min of meer concentrische stroken alluviale zandleem en droog lemig zand markeert vermoedelijk het patroon van oeverwallen en beddingen, gevormd tijdens de schoksgewijze meanderverplaatsingen. Dit patroon is nog enigszins zichtbaar in het microreliëf. Alluviale klei werd in het zuiden afgezet na de meanderdoorbraak.

Vegetatie en fauna

Dit gebied vormt het laatste, min of meer ongerept halfnatuurlijk moerasgebied van het geheel van Overmere-Donk. In het oostelijk deel van de Turfput bevinden zich enkele kleine eilandjes en aan beide lengte-oevers heeft zich een verlandingszone ontwikkeld. De noordelijke oever wordt door een rij populieren met daartussen struiken gescheiden van de tuinen en aanhorigheden langs de weg tussen Overmere en Zele. De zuidelijke kant is beter afgeschermd door een bredere groenstrook, bestaande uit een aanplanting van populieren met een dichte rijke en dichte ondergroei van wilg, els en hazelaar. Het Broek bestaat grotendeels uit populierenaanplanten met een dichte ondergroei van wilg en es. De Biologische Waarderingskaart (versie 2, 1997-2010) vermeldt de aanwezigheid van eutroof water, populierenaanplanten en nitrofiel alluviaal elzenbos.

Ten tijde van de bescherming (1977) werd in dit gebied de aanwezigheid van enkele zeldzame broedvogels, zoals fuut, grote karekiet, kleine karekiet, ijsvogel, woudaapje en sprinkhaanrietzanger, vastgesteld. De Turfput vormt een vaste overwinteringsplaats voor verschillende eendensoorten. De zuidelijke groenzone herbergt tal van zangvogels, zoals tjiftjaf, zwartkop, tuinfluiter, wielewaal, merel, zanglijster, grootlijster en matkopmees. Verder zijn ook de boomkruiper en grote bonte specht aanwezig. In de buurt van de Turfput overwinteren ransuilen.

Cultuurhistorie

Dit gebied bleef praktisch onaangeroerd tot de tweede helft van de 17de eeuw. Slechts op het einde van de 17de eeuw ging de turfwinning van start. Turf was voor de boeren een waardevolle brandstof en werd vooral in de 17de en 18de eeuw gewonnen. Waar deze turf weggehaald werd, ontstonden er putten. De aaneenschakeling hiervan, samen met enkele overstromingen van de Schelde, verklaart het ontstaan van het Donkmeer. Volgens de literatuur gebeurde dit in dit gebied het eerst in het oostelijke deel van de meander omdat er in de onmiddellijke omgeving woonkernen voorkwamen. De ontginning werd nadien in het Donkmeer voortgezet. Er werd zelfs nog turf gestoken tijden de oorlogsjaren. Toch moet de ontginning na 1850 wel heel beperkt geweest zijn, aangezien uit oude kaarten blijkt dat de vorm van het Donkmeer sindsdien weinig veranderd is.

Op de kabinetskaart van de Ferraris (1770-1778) worden enkele grote vijvers aangeduid op de plaats van de Donk, graaf de Ferraris vermeldt in zijn verslag ook de turfwinning. Op latere kaarten, onder andere op de topografische kaart van Vandermaelen (1846-1854), is een meer dat groter dan het huidige Donkmeer was te zien. De Donk is, samen met het gebied errond, steeds privé-eigendom geweest.

Het Broek vormde omstreeks het midden van de 19de eeuw samen met de Turfput en het Donkmeer één groot vijvergebied binnen de afgesneden meander. De gemeente Berlare verkocht het gebied in 1854 met de verplichting het droog te leggen. Een poging daartoe werd onder meer ondernomen door de gebroeders Van der Elst uit Brussel die in 1860 een plan indienden voor het plaatsen van twee machines voor het droogleggen van Het Broek. De drooglegging door hun pompinstallatie slaagde slechts gedeeltelijk. Op 10 augustus 1860 kwam Het Broek in het bezit van baron M. de Hirsch de Gerenth, bankier te Brussel. Volgens het kadasterarchief liet hij in 1862 aan Schuitje een stoomwatermolen oprichten en onder leiding van ingenieur Theodoor Leysen slaagde het droog leggen van Het Broek in 1862.

Midden de jaren 1950 was het Donkmeer met omgeving in handen van een door de drie betrokken gemeenten opgerichte ‘Intercommunale voor Exploitatie van het Donkmeer’. Vanaf dat moment begon een toeristische uitbating van het meer en de omgeving.

  • Onroerend Erfgoed Oost-Vlaanderen, Beschermingsdossier DO000449, De Turfput (DENEEF R., 1977).
  • Topografische basiskaart numerieke reeks, Nationaal Geografisch Instituut, uitgegeven in 2009, schaal 1:10.000.
  • BOGAERT C., DUCHENE H., LANCLUS K. & VERBEECK M. 2005: Inventaris van het bouwkundig erfgoed, Provincie Oost-Vlaanderen, Gemeenten: Berlare, Buggenhout, Lebbeke, Waasmunster, Hamme en Zele, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 20N, onuitgegeven werkdocumenten.
  • Biologische Waarderingskaart van Vlaanderen (versie 2, 1997-2010), Berlare, Strijdamstraat [online], http://geo-vlaanderen.agiv.be/geo-vlaanderen/bwk/# (geraadpleegd op 20 april 2015).
  • Databank Landschapsatlas Vlaanderen [CD-rom uitgegeven door het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Afdeling Monumenten en Landschappen], Ankerplaats Oude Scheldemeander van Overmere-Donk en Berlare Broek A400026, 2001.
  • Tertiair-geologische kaart van Vlaanderen, Berlare, Strijdamstraat [online], http://www.geopunt.be/ (geraadpleegd op 20 april 2015).

Auteurs:  Bogaert, Chris; Lanclus, Kathleen; Verbeeck, Mieke; Duchêne, Helena; Van der Linden, Geert; Vanmaele, Nele
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Oude Scheldemeander van Overmere-Donk en Berlare Broek [online], https://id.erfgoed.net/teksten/298904 (geraadpleegd op ).


Donkmeer ()

Het Donkmeer beslaat een oppervlakte van 86 hectare en strekt zich uit over de drie Berlaarse deelgemeenten: Berlare, Uitbergen en Overmere. Het gebied staat in de volksmond nog altijd ook bekend als Overmere-Donk, niettegenstaande het meer overwegend op grondgebied Uitbergen ligt.

Dit grote meer is kunstmatig ontstaan door turfsteken in de vroegere Scheldemeander op het Overmeers en Uitbergense Broek. De natuurlijke afsnijding van deze meander had ongeveer 10 000 jaar geleden plaats, toen de veenvorming een aanvang nam. Duizenden jaren verliepen vooraleer de meander volledig opgevuld was door dit verlandingsproces. Op oude kaarten uit de 17de eeuw is er geen spoor van een meer. Op de plaats van het huidige meer werden boerderijen, percelen en zelfs een rechthoekige vijver, de nog bestaande eendenkooi, werd er met 'die Coye' aangeduid. Dit betekent dat het meer voor de 17de eeuw niet bestond. De turf, ontstaan door de verlanding van de Scheldearm, was voor de boeren een waardevolle brandstof en werd vooral in de 17de en 18de eeuw opgegraven. Het Berlaars gebied bleef praktisch onaangeroerd tot de tweede helft van de 17de eeuw. In het oostelijke deel van de verveende Scheldemeander of het Berlare-Broek ving het turfsteken al aan op het einde van de 17de eeuw omdat er in de onmiddellijke omgeving woonkernen voorkwamen. Eind 18de eeuw en in de eerste helft van de 19de eeuw werd het westelijke deel of Overmere-Broek ontgonnen. Waar deze turf weggehaald werd, ontstonden er putten. De aaneenschakeling hiervan, samen met enkele overstromingen van de Schelde, verklaart het ontstaan van het Donkmeer.

De turfontginning werd in het Donkmeer lang voortgezet. Er werd zelfs nog turf gestoken tijdens de oorlogsjaren. Toch moet de ontginning na 1850 wel beperkt geweest zijn, aangezien uit oude kaarten blijkt dat de vorm van het Donkmeer sindsdien weinig veranderd is. Er werden herhaaldelijk pogingen ondernomen tot drooglegging van het Scheldemeandergebied om vruchtbare landbouwgronden te verkrijgen. In 1862 werd daartoe een pompgemaal geplaatst ter hoogte van het Schuitje aan Berlare-Broek. Een enorme verlanding was daarvan het gevolg. De oppervlakte en diepte van het Donkmeer waren dus gedurende de laatste eeuwen erg wisselend, ook wel doordat het meer steeds in verbinding bleef met de Schelde. Wegens de grote diepte kon het Donkmeer echter niet volledig ontwaterd worden.

Het Donkmeer is, samen met het gebied er rond, steeds privé-eigendom geweest. Dit betekent dat elke eigenaar zijn eigen ideeën had over de toegankelijkheid voor het publiek, over de toestemming om te vissen enzovoort. In het begin van de 20ste eeuw zag het meer er dan ook totaal anders uit dan nu: er waren uitgestrekte rietkragen. De ontwikkeling van het volkstoerisme rond het Donkmeer gaat terug tot het einde van de 19de eeuw. Al in het begin van de 20ste eeuw was dit gebied een toeristische trekpleister voor waterrecreatie zoals vissen, spelevaren, zwemmen, en voor wandelaars en fietsers. Talrijke horecazaken, cafés, restaurants gespecialiseerd in palinggerechten en restaurants, veelal in een pittoreske stijl, werden opgericht aan de oevers van het meer, vooral aan de noordzijde. Het Donkmeer groeide vlug uit tot een populair recreatieoord voor eendagstoeristen vanuit de omliggende steden Gent, Dendermonde en Aalst. De stoomtram van Gent naar Zele - Hamme, in gebruik genomen in 1891, maakte rond 1900 publiciteit voor excursies naar het "schoone meer Overmeire-Broeck". Ook toenmalige cafés werden afgebeeld op lithografieën van A. Heins, zoals Villa Elvira, In den Jager, Chalet du Bodega, Chalet du Nénuphar.

De omgeving van het meer lokte ook veel kunstenaars, vooral de landschapsschilders van de Dendermondse school. Zij verbleven hier in de eerste villa’s die rond het meer werden gebouwd. In 1937 werd een Vereniging tot bevordering van het Toerisme opgericht, de latere VVV Donkmeer. Op 25 juni 1938 vond het eerste waterfeest plaats, uitgegroeid tot een jaarlijkse traditie in augustus.

Na het overlijden van graaf Visart de Bocarmé, kasteelheer en burgemeester van Uitbergen, werd het meer dat zijn bezit was, in 1952 door de nieuwe kasteelheer, baron de Crombrugghe de Picquendaele, verkocht. De nieuwe eigenaar was de 'Intercommunale voor Exploitatie van het Donkmeer', opgericht door de gemeenten Berlare, Overmere en Uitbergen. Vanaf dat moment nam de toeristische uitbating van het meer en de omgeving in sterke mate toe. Dit verhoogde de druk op het meer. Na de gemeentefusies werd de intercommunale voor het Donkmeer vervangen door de ‘Regie Donkmeer' van de gemeente Berlare. In 1984 werd een bij het reservaat aansluitend nieuw recreatiedomein "Nieuwdonk" in gebruik genomen, gelegen ten zuiden van de eendenkooi.

In het kader van een in 1992 goedgekeurd beheersplan van het Donkmeer werd nadien de herinrichting van de historische eendenkooisite binnen het Donkmeerdomein (op grondgebied Uitbergen) doorgevoerd. De eendenkooi, een aanvankelijk als commerciële vangplaats van eenden aangelegde vijver, werd met zijn zeer specifieke vorm met 4 gebogen vangarmen al op de kaart van 1678 van A. Schockaert aangegeven. De kooi bleef voor de eendenjacht in werking tot 1930. In 1961 werd de eendenkooi voor het publiek opengesteld als natuur- en vogelreservaat later aangevuld met een educatief vogel- en dierenpark.

De historisch verantwoorde restauratie van de eendenkooi (2007-2008) vormt het hoofdthema van de recente cultuurhistorische en natuureducatieve herinrichting van de site. Deze uitzonderlijk goed bewaarde Vlaamse kooisite is bereikbaar vanuit het westen vanaf Brielstraat of vanuit het oosten vanaf Donklaan (via A. Nelenpad, Uitbergen). Bij een eendenkooi hoorde in de regel een kooihuisje als verblijf voor de kooiman. Het eerder al gerenoveerde oude kooihuisje bij de eendenkooi van Overmere - Donk werd in 1994 door brand verwoest. In 1997 volgde de reconstructie ervan naar ontwerp van architect H. Van Sande (Berlare), op basis van beschikbare gegevens en andere vergelijkbare exemplaren. Het betreft een verankerd en gewit bakstenen huisje van circa 3 bij 6 meter onder rieten zadeldak. Het kooihuis is uitgerust met een alkoof en kleine open haard.

  • Vlaams Ministerie van Ruimtelijke Ordening, Wonen en Onroerend Erfgoed, Agentschap Ruimtelijke Ordening Vlaanderen, Afdeling Ruimtelijke Ordening Oost-Vlaanderen, Onroerend erfgoed, archief.
  • DE FACQ F., PEEL R., PIESSENS C., VAN DEN BOSSCHE H., De open ruimte in Vlaanderen, Een geografisch-landschappelijke verkenning, 3, Scheldepolders, Land van Waas, Durmevallei, Binnen-Vlaanderen Oost, Brussel, 1987, p. 29-43.
  • DE WILDE I., DE MOOR S., VERSTRAETEN A., Langs Vlaamse Wegen, wandelen en fietsen in Berlare, Antwerpen, 1999.
  • DE WINNE L., Donkmeer en Nieuwdonk te Overmere/ Berlare, Toekomstgerichte waterrecreatie, Toerisme Oost-Vlaanderen, Tijdschrift voor recreatie en cultuur, XIL, 3, 1992, p.102-105.
  • MAERTENS J., Over de oorsprong van het Donkmeer, Heemkundige Kring Overmere, XXV, 3, 2007, p. 113-119.
  • STEVENS R., De eendenkooi van het Donkmeer, Heemkundige Kring Overmere, XXVII, 1, 2009, p. 3-47.
  • STEVENS R., Donkmeer dankt zijn ontstaan aan het turfsteken, Heemkundige Kring Overmere, XXII, 1, 2004, p. 3-18.
  • VAN WAELVELDE W., Donkmeer te Berlare, s.l., 1980.
  • VENNEMAN R., ADAM A., ADAM M., Berlare in prentkaarten, prentkaarten van de deelgemeente Berlare, 1984, p. 173.

Bron: BOGAERT C., DUCHÊNE H., LANCLUS K. & VERBEECK M. 2006: Inventaris van het bouwkundig erfgoed, Provincie Oost-Vlaanderen, Gemeenten: Berlare, Buggenhout, Lebbeke, Waasmunster, Hamme en Zele, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 20n, onuitgegeven werkdocumenten.
Auteurs:  Bogaert, Chris; Lanclus, Kathleen; Verbeeck, Mieke; Duchêne, Helena
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Oude Scheldemeander van Overmere-Donk en Berlare Broek [online], https://id.erfgoed.net/teksten/298901 (geraadpleegd op ).


Oude Scheldemeander van Overmere-Donk en Berlare Broek (Landschapsatlas 2001) ()

Dit gebied ligt ten westen van Berlare, aan de linkeroever van de Schelde. Waarschijnlijk vond in het begin van het laatglaciaal (15 500 tot 11 500 jaar geleden) de overgang plaats van een verwilderd naar een meanderend rivierpatroon. De oorzaak van de overgang was het milder wordende klimaat en de toename van de plantengroei, waardoor de vegetatie verdichtte en de erosie afnam. Aan de buitenkant van de bochten vindt een uitschuring plaats, aan de binnenkant afzetting van materiaal. Hierdoor verlegt de rivier geleidelijk haar loop in de richting van de buitenkant van de bochten. Uitschuring en afzettingen gebeuren vooral bij extreem hoge waterstanden, waarbij in de binnenbocht zogeheten sikkelbanken worden gevormd. Die zijn als lage, gebogen ruggen in het landschap zichtbaar. Vooral tussen Gent en Dendermonde heeft de Schelde uit die periode een groot aantal fossiele meanderbochten achtergelaten, bijvoorbeeld die van Overmere-Donk, Kalken en Laarne-Damvallei. De overgang van een verwilderd naar een meanderend rivierpatroon ging gepaard met een insnijding, waardoor de toenmalige Scheldevlakte enkele meters beneden het algemene opvullingsniveau van de Vlaamse Vallei kwam te liggen. Die insnijdingsfase was bepalend voor het uitzicht van de huidige riviervlakte, omdat latere riviererosie en afzetting zich grotendeels beperkten tot het gebied binnen de laatglaciale overstromingsvlakte. Hierdoor komen de grenzen van de laatglaciale riviervlakte langs een groot deel van de Schelde overeen met die van de huidige alluviale vlakte. De hoogte in de alluviale vlakte van de Schelde varieert tussen de 3 à 4 meter boven zeeniveau. De afgevlakte zandige donken hebben een hoogte tussen de 4 en 5 meter. De duinen binnen de riviervlakte zouden later als hogere, drogere donken midden in het vochtige alluvium vestigingsplaatsen bij uitstek vormen voor de mens. Veel van die duinmassieven vormen nu trouwens nog steeds felbegeerde locaties voor luxueuze villawijken.

De afsnijding van de meander van Overmere had ongeveer 10.000 jaar geleden plaats, toen nam de veenvorming een aanvang. Duizenden jaren verliepen vooraleer de meander volledig opgevuld was door dit verlandingsproces. Dit gebied bleef praktisch onaangeroerd tot de tweede helft van de 17de eeuw. Slecht op het eind van de 17de eeuw begon men begon met turf te steken. Volgens Mys gebeurde dit het eerst in het oostelijke deel van de meander omdat er in de onmiddellijke omgeving woonkernen voorkwamen. De ontginning werd nadien in het Donkmeer voortgezet. Er werd zelfs nog turf gestoken tijdens de oorlogsjaren. Toch moet de ontginning na 1850 wel heel beperkt geweest zijn, aangezien uit oude kaarten blijkt dat de vorm van het Donkmeer sindsdien weinig veranderd is. Herhaaldelijk werd gepoogd het gebied droog te leggen om vruchtbare landbouwgronden te verkrijgen. In 1862 werd een pompgemaal geplaatst ter hoogte van het Schuitje. Wegens de grote diepte kon het Donkmeer niet volledig ontwaterd worden. Op oude kaarten uit de 17de eeuw is er geen spoor van een meer; op de plaats van het huidige meer worden boerderijen, percelen en zelfs een rechthoekige vijver, ‘die Coye’ aangeduid. De twee nu nog bestaande beken, de Kappelbeek en de Tweegootsloot, vindt men wel terug. Dit betekent dat het meer voor de 17de niet bestond. Het turf, dat ontstaan is door de verlanding van de Scheldearm, was voor de boeren een waardevolle brandstof en werd vooral in de 17de en 18de eeuw opgegraven. Men schat dat in totaal 6 miljoen m3 ontgonnen werd. Waar deze turf weggehaald werd, ontstonden er putten. De aaneenschakeling hiervan, samen met enkele overstromingen van de Schelde, verklaart het ontstaan van het Donkmeer.

Op de kabinetskaart de Ferraris (1771-1777) kan men enkele grote vijvers terugvinden op de plaats van de Donk. Ferraris vermeldt in zijn verslag ook de turfwinning. Op latere kaarten, o.a. op de topografische kaart van Vandermaelen (1854), vindt men een meer dat groter dan het huidige was. Dit veranderde weer in 1862, toen zodanig veel water uit het meer en uit de omgeving werd weggepompt dat 180 ha landbouwgrond gewonnen kon worden. Een enorme verlanding was daarvan het gevolg. De oppervlakte en diepte van het meer waren dus gedurende de laatste eeuwen erg wisselend, ook wel doordat het meer in verbinding bleef met de Schelde. De Donk is, samen met het gebied errond, privé- eigendom geweest. Dit betekent dat elke eigenaar zijn eigen ideeën had over de toegankelijkheid voor het publiek, over de toestemming om te vissen enz. In het begin van deze eeuw zag het meer er dan ook totaal anders uit dan nu: er waren uitgestrekte rietkragen. De toenmalige eigenaar beheerde de eendenkooi.

Midden de jaren 1950 was het gebied in hadden van een door de drie betrokken gemeenten opgerichte ‘Intercommunale voor Exploitatie van het Donkmeer’. Vanaf dat moment begon een toeristische uitbating van het meer en de omgeving. Dit verhoogde de druk op het meer. Op topografische kaarten herken je onmiddellijk het toeristische deel van het Donk. Er zijn asfaltwegen en er is vooral door de horeca veel gebouwd. In 1972 startte naast het meer, in het zuidwesten, een 75 ha grote zandwinning, eigendom van DDS: Intercommunale Durme-Dender-Schelde. Hierdoor daalde het waterpeil van de Donk meermaals, zodat toevoeging van Scheldewater nodig was. De intercommunale voor het Donkmeer werd ontbonden en er ontstond een ‘Regie van het Donkmeer’. Die is vooral bekommerd om de instandhouding van de visrecreatie. Ondertussen stopte ook de DDS met de zandwinning en plande men voor dit gebied een nieuw recreatiecentrum.

De Parijse familie Bouilliers bouwde in 1778 een streng - classicistisch buitenverblijf op een domein naast de Schelde. Rond het kasteeldomein ligt het park dat heel wat merkwaardige bomen bezit. Het kasteel is via een mooie dreef met het dorp Uitbergen verbonden. Deze dreef loopt parallel met de Schelde.

  • Kabinetskaart van de Oostenrijkse Nederlanden voor Zijn Koninklijke Hoogheid de Hertog Karel Alexander van Lotharingen, Jozef Jean François de Ferraris, Koninklijke Bibliotheek van België, uitgegeven in 1770-1778, schaal 1:11.520 herleid naar 1:25.000.
  • Topografische kaart van België, Philippe Vandermaelen, uitgegeven in 1846-1854, schaal 1:20.000.

Bron: Ankerplaats 'Oude Scheldemeander van Overmere-Donk en Berlare Broek'. Landschapsatlas, A40026, Agentschap Onroerend Erfgoed, Brussel.
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Oude Scheldemeander van Overmere-Donk en Berlare Broek [online], https://id.erfgoed.net/teksten/162740 (geraadpleegd op ).