Het gebied omvat een groot deel van de historische meersen op de linker- en rechteroever van de gekanaliseerde Dender. Het landschap bestaat uit aaneengesloten percelen gras- en weiland met drainagesloten, rijen knotwilgen en relicten van de Oude Dender.
De Dendermeersen liggen in een oostelijke uitloper van de Vlaamse Vallei tussen Dendermonde en Denderleeuw. De breedte van de vallei bedraagt hier ongeveer 2,6 km. De bodem bestaat uit een tertiair zand- en kleisubstraat (Paniseliaan) dat tijdens het Pleistoceen werd afgedekt met niveo-fluviale en niveo-eolische zandleemlagen (Louis 1961). Langs de Dendervallei vormden deze dekzanden een langgerekte rug langs de oostrand. Het alluviaal landschap is hier door een kleine steilrand begrensd. Tijdens het Holoceen leidde afspoeling op de hellingen en plateaus tot bodemerosie en werd veel materiaal in depressies als colluvium afgezet en later door het water meegevoerd. Door de rivier werd alluvium afgezet in de valleien en sedimenteerde dit tot oeverwallen. In het alluviale gedeelte van de vallei heeft zich sedert het Atlanticum een veenpakket gevormd. Dit zandleemlandschap wordt gekenmerkt door een vlak tot zwak golvend reliëf. Verspreid in de vallei liggen enkele kleine donken (van 1 tot 3 m hoogte) van lemig zand zoals de kleine zandige opduiking in de Viestermeersen en de lage zandheuvels in Hogedonk. Er komen enkele oude rivierarmen voor die ontstaan zijn door natuurlijke afsnijdingen van meanders door de Dender zelf ofwel door het kunstmatig rechttrekken of de kanalisatie van de Dender in 1781. Langs de kronkelende loop van de Oude Dender zijn bij deze relicten van oude meanders een aantal oeverwallen overgebleven. Zowel de oeverwallen als de donken vormen drogere opduikingen van zandleem en lemig zand in de vallei waar natte kleibodems overwegen. De dorpskern van Mespelare ligt op een zwakke rug langs de westrand van de Dendervallei. Ten noorden van het dorp liggen grote open zandleemkouters op lokale dekzandruggen.
Het gebied omvat een deel van de lage en plaatselijk zeer brede alluviale vlakte van de Dender tussen Dendermonde en Wieze. De afwatering van het gebied ten westen van het kanaal gebeurt langs de Molenbeek die gedeeltelijk werd verlengd met de oude loop van de Dender om zo het overtollig water te kunnen lozen achter het sas van Denderbelle. Ten oosten van het Denderkanaal loopt een hoofdafvoerbeek doorheen Denderbelle naar Dendermonde die deels uit de oude Denderloop bestaat en deels gegraven is. De Wiezebeek mondt in het Bellebroek uit in de Dender onder de naam van Steenbeek of Bellebroekbeek. De Pasbeek vloeit naar het vroegere sas en volgt dan de dijk langs het Denderkanaal naar Denderbelle waar ze uitmondt in de Dender. De Windgatbeek vormt een deel van de grens met Herdersem en vloeit noordwaarts rond de oude omwalling van het Neerhof om tenslotte uit te monden in de Dender. In de Dendervallei ligt de permanente grondwatertafel op geringe diepte onder het maaiveld, wat zorgt voor een langzame natuurlijke drainering en dus een gebrekkige waterhuishouding. Buiten de vallei ligt de grondwatertafel redelijk diep. In de Wiestermeers stroomt kwelwater door het gebied. De Dendervallei wordt het hele jaar gekenmerkt door wateroverlast en zelfs overstromingsgevaar tijdens natte winters. Omwille van de hoge grondwaterstand zijn de valleigronden in gebruik als weiland, hooiland of nat bos. Op de hoger gelegen donken en oeverwallen is akkerbouw mogelijk mits een goed verzorgde afwatering.
In de Dendervallei, tussen de Dender en de Windgatbeek in de omgeving van het kasteel van Wieze (ten noorden van de Sasbaan) bevindt zich een typisch valleibosje van natuurlijk gevormde heesters. In dit bosje en deze houtkanten bevinden zich enkele bijzondere inheemse soorten die zuivere vertegenwoordigers zijn van hun soort en dus een genenreservoir vormen voor de regio. Het gaat onder meer om sleedoorn, tweestijlige meidoorn, wegedoorn, veldesdoorn, verschillende soorten hondsroos, wilde kardinaalsmuts, rode kornoelje, hazelaar en veldiep. Denderbellebroek is een zeer open graslandgebied met een randzone van populier- en elzenbossen. Het vochtig laaggelegen gebied bestaat voornamelijk uit hooilanden die door sloten met dichte vegetaties van elkaar gescheiden worden. Het gebied is ingedijkt en dient als buffer voor het Denderwater tijdens perioden van hoogtij en bij overstromingsgevaar. Ter hoogte van de natste zones komen de waardevolste vegetaties voor. Het gaat om dottergraslanden, grote zeggenvegetaties met elementen van het dotterverbond en liesgrasvegetaties met moerasspirea en riet. De Viestermeers bestaat uit natte bossen en weiden en talrijke afgesneden oude Denderarmen. Hogedonk telt naast oude meanders ook stukjes bos en vooral hooilanden. De oude Dendermeanders zijn belangrijk voor waterminnende planten en dieren. Op de natte percelen domineren populier, zwarte els, gewone es en schietwilg. Langs de Dender liggen ook bosjes met grauwe abeel en zomereik. De hogere gronden rondom Wieze zijn nog steeds in gebruik als akker.
In de ruimere omgeving van Mespelare zijn meerdere archeologische vondsten geregistreerd uit verschillende tijdsperioden waaruit blijkt dat deze droge rug aan de rand van de Dendervallei een sterke aantrekkingskracht uitoefende op de mens. Binnen de afbakening van het gebied zelf werden tot nu toe slechts enkele sites aangetroffen. Een historische vondst was de Romeinse muntschat die in 1607 werd ontdekt op de ‘Hofstede’ tegenover de pastorij van Mespelare. De schat bestond uit ca. 1600 munten en juwelen zoals cameeën uit de midden-Romeinse periode (tweede eeuw na Chr.). Het toponiem Steenkouter bij Denderbelle kan eveneens wijzen op archeologische vondsten (steenpuin, aardewerk) en zo een indicator zijn voor Romeinse bewoningssporen. Ten zuiden van Wieze loopt de Pontweg tussen Aalst en Baasrode die mogelijk een restant is van een Romeinse weg die vanuit Doornik de verbinding maakte naar de Zeeschelde.
Op de Sanderuskaart van het Graafschap Aalst (Flandria Illustrata, 1641-1644) staat in de bocht van de Dender ter hoogte van Denderbelle mogelijk een kasteel afgebeeld. Wellicht lag dit ter hoogte van het pand Veer nr. 9 (deel nr. 8) waar bij de bouw in de jaren ’60 van een schuur hier tal van rode terracotta tegelpannen werden gevonden. Op een diepte van een tweetal meter zouden ook nog funderingen aanwezig zijn in witte natuursteen.
Wieze telt een drietal sites met walgracht die teruggaan tot de middeleeuwen en nog herkenbaar zijn in het landschap. Het kasteel van Wieze (zie verder) was in oorsprong gebouwd als waterburcht voor de Heren van Wieze en de walgrachten verwijzen nog naar de vroegste versterking. Hoeve het Neerhof was een tweeledige site eveneens in bezit van de Heren van Wieze en is vandaag nog deels omgracht. De versterkte hoeve werd ingericht op de rand van de Dendervallei en de omwalling werd gegraven op de loop van de Windgatbeek in functie van de watertoevoer voor de grachten. De site wordt al vermeld in 1350 en weergegeven op een kopie van de Caerte Figurative van de parochie Wieze van Anthonie Hendrickx uit 1662. Ten noorden van de Viestermeers, lag op de rechteroever van de Dender een derde site met walgracht, het Hof ter Zickelen, zoals afgebeeld op een figuratieve kaart uit 1781. Op deze kaart was er reeds sprake van het ‘gewesen’ hof en vandaag zijn hiervan geen sporen meer zichtbaar op het terrein. In 1588 is er in het register van leenontvangsten van het Land van Dendermonde sprake van een aantal lenen gelegen in (Dender)Belle waaronder twee lenen in het Goet ter Sickelen of Ter Vorst bestaande uit meers, bos en land. In 1611 wordt Thoff ter Sickelen nabij de Dender vermeld. Op het primitief kadaster uit 1830 staat hier nog het toponiem ‘t Hof te Sichel vermeld. In de meersen tussen Wieze en Aard, op grondgebied Herdersem, ligt de verdwenen walgrachtsite Muilaertshof die al aanwezig is op de Villaretkaart als de Cluys en waarvan de 8-vormige gracht nog herkenbaar is in het landschap. Op het primitief kadaster uit 1830 staat de site afgebeeld als hoeve binnen een tweeledige omwalling genaamd De Klaus.
In de 18de eeuw (Kabinetskaart van de Ferraris, 1771-1778) was het Bellebroek een uitgestrekt meersengebied dat bijna volledig ingesloten werd door de Dender in het westen en de hoger gelegen akkers rondom de gehuchten Boonwijk, Moerstraat en Denderbelle. Een smalle dijk scheidde de natte hooilanden van de akkers bij Boonwijk. Op de Villaretkaart (1745) wordt dit gebied aangeduid als Préz de Duyust. Dwars doorheen de meersen liep een enkele weg die in een rechte lijn Boonwijk met Denderbelle verbond. Ter hoogte van Denderbelle sloten de meersen aan op het broek ten zuiden van dit dorp met een aaneenschakeling van grote onregelmatige percelen. Deze meersen vormden een brede weidestrook die gedraineerd werd op de Dender door een sterk vertakt slotennetwerk. Een aantal voetwegels leidde doorheen de meersen naar de Dender. De akkers concentreerden zich op de leem- en zandleemgronden rondom de dorpen en in een zone ten noorden van het kasteel van Wieze, te midden van de meersen. Rondom het kasteel van Wieze lag een aaneenschakeling van percelen akker- en weiland, meersen en bos, bereikbaar via enkele wegen die doodliepen op de Dender. Op de drogere gronden aansluitend bij de dorpscentra lagen de uitgestrekte kouters zoals de Elstkouter bij Mespelare en de Kerke Cauter bij Wieze. Op de figuratieve kaart van Mespelare uit 1664 is de kouter opgedeeld in rechte percelen en wordt deze begrensd door een complex graslanden zoals de Helst Wyden. Op de Ferrariskaart is de Dender reeds rechtgetrokken en aangeduid als ‘Nouvelle Coupure’, een aantal afgesneden meanders zijn nog zichtbaar. De oude Dender is herleid tot slingerende beek in het meersengebied ten zuiden van Mespelare. Ter hoogte van Denderbelle was een veer naar het gehucht Varenberg bij Oudegem. Het oudste veer op de Dender wordt vermeld in een metingboek uit 1673.
In het midden van de 19de eeuw bleef dit gebied hoofdzakelijk in gebruik als hooiland zoals blijkt uit de toponiemen Bischop meersch, De Breede meerschen, de Lange meerschen etc. Het Bellebroek wordt op de Vandermaelenkaart (1850) aangeduid als d’Hooge Zwaen Haert met de Bansloot (later Bellebroekbeek) als noordelijke grens. Het gebied bestaat uit een aaneenschakeling van onregelmatige percelen weiland. De relicten van de Dendermeanders waren toen bijna volledig verdwenen en ingericht als weiland. De toponiemen de Hooge Bergen en Den Hamel wijzen op enkele kleine donken in de alluviale Dendervlakte. De verbindingsweg door de meersen is nog aanwezig als voetweg, de Boon weyk Broeck wegel. Op de Poppkaart (1842-1854) is te zien dat een nieuwe weg, de (Boonwijk)Broekstraat is aangelegd die de perceelsgrenzen volgt in plaats van de meersen dwars te doorkruisen. Meerdere onverharde voetwegen en wegels zorgen voor de verdere ontsluiting van dit gebied zoals de Vossewegel en de Denderwegel. Ook het gebied ten zuiden van Mespelare en van Denderbelle was bijna uitsluitend ingericht als hooiland. Het primitief kadaster (1830) vermeldt toponiemen zoals Den Belderen Meersch en De Lange Weeden. De hoger gelegen gronden dichter bij het dorpscentrum van Denderbelle waren ingericht als akkers namelijk de Middel Cauter en de Steen Cauter. De percelen zijn smal en langwerpig en duidelijk georiënteerd op de weg in het verlengde van de huidige Steenkouterbaan. In de Viestermeers ligt een kleine donk, op het primitief kadaster aangeduid als Den Haesenberg. Het Oud Veir en het Nieuw Veir verzorgden de verbinding met Mespelare en Oudegem.
Op de topografische kaart van 1870 is te zien dat er hoogte van een oude afgesneden meander in het Bellebroek een zone met akkers werd ingericht op een lichte opduiking in de meersen, de ‘Varenberg’. Ook ter hoogte van Denderbelle werden meer hooilandpercelen omgezet naar akkerland. Deze evolutie zette zich verder door naar het begin van de 20ste eeuw zodat er in de meersen steeds meer verspreide clusters akkerpercelen opdoken. Tussen Denderbelle en Wieze ontstond zo een redelijk aaneengesloten akkerareaal dat tot tegen de Dender reikte. Tegelijk vond ten noorden van Wieze en dichter bij de Dender een duidelijke uitbreiding plaats van bosareaal ten koste van meersen.
Tot circa 1950 stond de landbouw in functie van de graan- en aardappelteelt. Nadien werd overgeschakeld op veeteelt en bleven de landbouwgewassen beperkt tot veevoeder. Tegen het midden van de 20ste eeuw werden opnieuw veel akkers omgezet naar weiland met een aantal verspreide bospercelen. Er vond tegelijk een uitbreiding plaats van het wegennet in de meersen.
De Dender ontspringt bij Ath en mondt bij Dendermonde uit in de Schelde. De rivier heeft een sterk kronkelend verloop en wordt hoofdzakelijk gevoed door regenwater wat zorgt voor grote debietschommelingen naargelang de seizoenen. De kanalisatie gebeurde in drie fasen, het gekanaliseerde gedeelte is vandaag ca. 65km lang. Langs de linker- en rechteroever van het kanaal loopt de Oude Dender als smalle meanderende beek. Al sinds de 13de eeuw werden verschillende kanalisaties uitgevoerd op de grillige Dender waarbij meanders werden weggewerkt. Door middel van sluizen kon het debiet geregeld worden zodat de omliggende vlakten niet systematisch overstroomden. In de 17de eeuw vormde de Dender een belangrijke scheepvaartverbinding tussen Henegouwen en de Schelde bij Dendermonde en droeg in belangrijke mate bij tot de economische bloei van de Denderstreek.
De Dender werd in 1769 over een afstand van 30m gekanaliseerd tussen Aalst en Dendermonde. Twee nieuwe sassen in Wieze en Dendermonde vervingen vijf oudere sassen. Het doel was om overstromingen tegen te gaan, de scheepvaart te bevorderen en aldus de handel te verbeteren. Langs het kanaal werd een dijk gebouwd met ketsweg voor de paarden die de schepen trokken. Een schets van landmeter Peelman uit 1769 toont de nieuwe vaart en de aftakkingen die nodig zijn om overstroming van de omliggende meersen te voorkomen. De meersen op de linker- en rechteroever van de Dender in Mespelare en Wieze en de Bellemeersen stonden gewoonlijk blank in de winter. Ook het land van het Disgenaat bij Wieze stond met hooge vloet onder water. Op een schets van een landmeter uit 1781 staat een bomenrij langs de Kets Tragel op de linkeroever. Tussen de Molenbeek en de gekanaliseerde Dender herinnert het Sashuis als enige overblijfsel aan het 'Sas van Wieze' dat gebouwd werd in 1768-1769 als een van de sluizen op de Dender. Om dit nieuwe sas ten volle te benutten werd op kosten van de gemeente Wieze in 1859 dwars door het Wiezebos een kasseiweg naar het sas aangelegd, de huidige Aartstraat, gevolgd door de aanleg van een loskaai bij het sas in 1860. In 1866 werd een houten klapbrug aan het sas opgericht, de 'Wiezebrug' als verbinding tussen Wieze en Gijzegem. Ook aan de overzijde van het kanaal, in Gijzegem werd een kasseiweg aangelegd in functie van een betere begaanbaarheid zodat een vlot goederentransport kon gebeuren. In 1865 werd de Dender over haar volledige loop gekanaliseerd op initiatief van de Belgische staat waarna ook een brug over de rivier werd gebouwd tussen Denderleeuw en Teralfene. De weg Veer slingert door het Bellebroek en leidt naar het dorp van Denderbelle. De straatnaam verwijst naar de twee veren over de Dender die de verbinding mogelijk maakten met Oudegem en Mespelare. In de laatste bocht van de weg leidt een rechte gekasseide zijweg tot bij de Dender waar in 1821 door de gemeente Denderbelle een loskaai werd aangelegd voor het lossen van ‘mest, careel steen, huille, koolen, hoy, stroy, bier, brandewijn, meel en granen’.
Het Huis Saeys werd gebouwd in 1825 door schipper Jan-Baptist Saeys, die hier een lokaal nieuw veerpont over de Dender instelde dat tot 1937 in gebruik bleef. Op het primitief kadaster van 1830 wordt hier een oversteek op de Dender weergegeven. In 1867 ging de nieuwe gekanaliseerde Dender open voor de scheepvaart. De rivier werd voornamelijk ingeschakeld voor het transport van steenkool uit Wallonië. In de loop van de 19de en 20ste eeuw vestigden veel fabrieken zich langs de Dender, onder andere in functie van de lucifernijverheid. Na de Tweede Wereldoorlog ging de bevaarbaarheid van de Dender achteruit en verminderde het economisch belang van de rivier.
De stuwsluis van Denderbelle met een verval van 1,8m werd in 1946 in gebruik genomen aan het kanaal Aalst-Dendermonde. Ter hoogte van de sluis werden op de linkeroever in 1949 twee sluiswachterswoningen gebouwd. Het betrof twee villa’s in spiegelbeeld met bureel en pompinstallatie. In 1947 werd het oude sas van Wieze buiten gebruik gesteld en herleidt tot een brugfunctie. In 1972 werd 200m zuidwaarts een nieuwe vaste brug over de Dender te Gijzegem in gebruik genomen. Hierdoor werd de oude ophaalbrug te Wieze voor de verbinding tussen Herdersem, Wieze en Gijzegem totaal overbodig. Het sas werd in 1975 afgebroken en in 1976 werd de oude sasbrug verplaatst en als historisch monument naast de nieuwe brug opgesteld. Het sashuis bleef tot 1936 als herberg in gebruik.
De Oude Dender is het relict van de oorspronkelijke rivier en vormt nog steeds de gemeentegrens tussen Mespelare en Herdersem. De grens volgt nog de afgesneden en nu verdwenen meanders van deze rivier zoals op Hogedonk. Deze meanders werden nadien vaak gedempt en gebruikt als weiland. Op het primitief kadaster uit 1830 is de grond binnen de meander opgedeeld in percelen en aangeduid als De Muyt. Bij Wieze liggen twee afgesneden meanders van de Oude Dender die nog duidelijk herkenbaar zijn langs de Disgenaatdreef op de rechteroever van het kanaal.
In Mespelare vormt het ovaalvormige plein de kern van de kleine dorpskom waar vijf straten convergeren met overwegend losse en nog kleinschalige landelijke bebouwing. Een van die straten is de deels gekasseide Dreef die de parochiekerk in een min of meer rechte lijn verbindt met het Denderkanaal. Op de figuratieve kaart van de heerlijkheid Mespelare uit 1664 wordt het dorpscentrum gedomineerd door de kerk aan het wegenkruispunt enerzijds en de pastorij aan de Denderbocht anderzijds, met elkaar verbonden door een rechte dreef. De Mespelarestraat staat op het primitief kadaster als Hoogen Weg en leidt ook naar de hoger gelegen akkers van de (H)Elstkouter. Samen met de aangrenzende Kerke Cauter vormen deze gronden een duidelijk afgebakend complex ten noorden van de dorpskern en gekenmerkt door een strakke rechthoekige percelering. De Sengel Weg, nog een onverharde losweg, vormde de grens met de weilanden dichter bij de Dender. Ten zuiden van de dorpskern ligt een tweede historisch akkercomplex bij Hogedonk, de Hooge Cauter. Hier liep de Bremt straet op een dijkje in het valleigebied van de Oude Dender en is vandaag nog een onverharde weg. De aangrenzende percelen op de oevers van de Oude Dender waren ingericht als weiland getuige de toponiemen mespelaarsch meerschen en Crom Wyde op de figuratieve kaart uit 1664. Het toponiem Gemynte wijst erop dat een aantal van deze gronden ook gemeenschappelijk begraasd werden. De relatief grote en onregelmatige percelen contrasteren met de rechtlijnige akkerpercelen. Doorheen de meersen op de rechteroever liep een aantal voetwegen naar de Dender. Op een schets van de rechttrekking van de Dender uit 1701 staat ten zuiden van de pastorij in Mespelare een brug getekend over de Dender. Er is hier ook sprake van een dijkje langs de Oude Dender.
Aan de noordzijde van het plein domineert de Sint-Aldegondekerk met omringend ommuurd kerkhof. De oudste delen van de in oorsprong romaanse kerk, namelijk beuk en koor, gaan tot het laatste kwart van de 12de eeuw terug. De schandpaal voor de hoofdingang van de parochiekerk is een eenvoudige ronde zuil in blauwe hardsteen bovenop twee ronde treden en werd opgericht door de heren van Mespelare in de tweede helft van de 18de eeuw ten behoeve van de rechtspraak. Tegenover de parochiekerk leidt een grindpad naar het Spaans Hof. Toen in 1634 de heer van Mespelare de relieken van Sint-Aldegondis aan de kerk van Mespelare schonk, kende de al bestaande verering van deze volksheilige een sterke bloei. Mespelare groeide spoedig uit tot een druk bezocht bedevaartsoord. De heren van Mespelare, die meestal in Antwerpen verbleven, gaven in 1643 opdracht tot het bouwen van een huis ter ere van Sint-Aldegondis, als verblijfplaats voor de pelgrims die te Mespelare op bedevaart kwamen. Daartoe werd een terrein aangekocht, dat nadien met een dreefje tegenover de kerk met het dorpsplein in verbinding werd gesteld. De naam ‘Spaans hof’ zou, zoals ook voor andere gelijknamige huizen uit de 16de-17de eeuw het geval is, mogelijk verwijzen naar het feit dat het in de Spaanse periode werd opgericht. Later deed het ‘Spaans Huis’ dienst als kosterswoning. In de as van de Sint-Aldegondekerk, op het einde van de Singelweg ligt de pastorie van de parochie binnen een ommuurde tuin. Het betreft een vijfhoekige site die ten zuiden begrensd wordt door een deels verlande Denderarm. De pastorie werd gebouwd in 1909 op de ommuurde lagergelegen site van de oude pastorie die reeds vermeld wordt in 17de-eeuwse landboeken. De ligging t.o.v. de parochiekerk visualiseert de band tussen kerk en pastorie. Langs de Singelweg staat een imposant herenhuis dat teruggaat op een grote semi-gesloten hoeve die minstens opklom tot het begin van de 19de eeuw. Volgens cartografische bronnen betrof het één van de grootste hoeven gelegen binnen het dorpscentrum. In het derde kwart van de 19de eeuw wijzigde de configuratie van de gebouwen.
Wieze wordt al in de 5de eeuw vermeld en heeft mogelijk een Karolingische oorsprong. De eerstvolgende schriftelijke vermelding dateert uit 1108. De naam Wieze zou betekenen (winstgevende) weide of grasland en verwijzen naar de moerassige gronden die gewonnen werden op de rivier. Veel plaatsnamen op de landmeterskaart van Wieze uit 1766 (naar oudere kaart uit 1662) verwijzen nog naar de moerassen die zijn drooggelegd en omgevormd naar grasland, zoals Laeremeerschen, Coninckxweeden, Neerweeden en Hooghe weeden. In het feodaal regime was Wieze ingedeeld in twee verschillende heerlijkheden met een verschillend statuut. Enerzijds had men Wieze als deel van het Land van Aalst, dat bestuurd werd door de Heren van Wieze en anderzijds had men de Vrijheerlijkheid van Moorsel, Gevergem en Wieze Kapittel, die bestuurd werd door het kapittel van de O.-L.-Vrouwekerk van Dendermonde. Deze heerlijkheid bezat een vrijdom waardoor haar inwoners vrij waren van belastingen, karweien en erfdienstbaarheden. Het gevolg van deze vrijdom was dat landbouwers en ambachtslui zich vooral op Wieze Kapittel vestigden. Parochie en kerk verbonden de inwoners van beide heerlijkheden tot één gemeenschap. De heerlijkheid Wieze onder het land van Aalst strekte zicht uit over gedeelten van Wieze, Denderbelle, Mespelare, Moorsel en Nieuwerkerken. Het centrum van de heerlijkheid was het Goed te Wieze. Dit persoonlijk domein van de heer bestond uit zaailanden, meersen en bossen, het kasteel en een molenberg met windmolen. Ook bezat de heerlijkheid als leen de visserij op de Dender in Mespelare. Wieze dorp is ingericht op een stuifzandheuvelrug en ligt langs de verbinding Aalst-Dendermonde. Oorspronkelijk kwamen hier een drietal hoofdwegen samen zoals te zien is op het primitief kadaster uit 1830, de steenweg Aalst-Dendermonde, de Larestraat langs het Neerhof (nu een onverharde wegel) en een rechte dreef die de kerk op het dorpsplein verbond met het kasteel. De Larestraat doorkruiste in de 18de eeuw de Thien Dagwanden, een cluster akkerpercelen op een droge opduiking in de Dendervallei en georiënteerd op de weg. De weg liep verder door naar de Dender en tot de grens met Herdersem. Vanuit Moorsel ging de weg via de Schroverstraat door Wiezedorp en de huidige Sasbaan naar Mespelare en was deel van een oude verbinding, mogelijk reeds uit de vroege middeleeuwen . Talrijke kleine wegen en veldwegels verbonden de boerderijen en wijken onderling en gaven toegang tot de dorpskouters. De Dorpswegel of ‘Sterreweg’ loopt vanop het Wiezeplein langs de hoogtelijn van de Dendervallei tot aan de Aartstraat en vormt als voetweg een historisch alternatief voor de hoofdweg.
Centraal op het dorpsplein staat de parochiekerk Sint-Salvator, oorspronkelijk omgeven door een ovaal ommuurd kerkhof dat verdween in 1865. De naam van de patroonheilige, de Heilige Salvator, zou op een zeer hoge ouderdom wijzen, opklimmend tot het begin van de kerstening in de 6de-7de eeuw en is uniek in het Land van Aast. De oudste schriftelijke vermelding dateert uit 1105. Op dat moment droeg de bisschop van Kamerijk de kerk over aan de pas opgerichte abdij van Affligem die hierdoor het patronaatsrecht en een deel van de tiende verwierf. Het huidige kerkgebouw dateert uit 1872 en is volledig opgetrokken uit Ledische zandsteen in gotische stijl. De pastorie van Wieze ligt vlakbij de parochiekerk. Tot 1553 lag de pastorie echter een stuk verder verwijderd van de kerk, namelijk zuidwaarts aan de Kapittelstraat, op de wijk genaamd ter Meire. Tot 1899 was de pastorietuin omhaagd, daarna omringd door een bakstenen tuinmuur en nog later vervangen door een ijzeren hekwerk. Naar aanleiding van straatverbredingswerken in 1982 werd de pastorietuin verkleind waarop de tuinmuur werd verplaatst.
Rondom het Wiezeplein liggen meerdere historische dorpswoningen, burgerhuizen en voormalige herbergen. Dankzij de belastingvrijdom op het grondgebied van Wieze-Kapittel, werd het dorp een toevluchtsoord voor bierbrouwers en brandenwijnstokers, vaak ook herbergiers. ‘De Sterre’, later ‘De Oude Ster’ is een zeer oude herberg gelegen aan de westzijde van het dorpsplein, op de grens van de heerlijkheid Wieze-Aalst (de herberg) en Wieze-Kapittel (de bijhorende schuur met brouwerij). De herberg zou in oorsprong teruggaan tot het derde kwart van de 16de eeuw, en was toen in het bezit van de heer van Wieze. Op de ‘Caerte figurative’ van A. Hendricx van 1662 wordt de herberg met naam vermeld. Tegenover De Sterre ligt de voormalige herberg ’t Oud Gemeentehuis’ en ‘Muzieklokaal’, voorheen ‘Het Wapen van den Heere’. In deze herberg was ook een vergaderzaal van de Vierschaar van de heerlijkheid Wieze-Aalst. Volgens archiefdocumenten werd de vierschaar opgericht in 1783 door de heer van Wieze. De herberg deed dienst als gemeentehuis tot 1871 wanneer het gemeentehuis ondergebracht werd in het nieuwe schoolhuis aan de Nieuwstraat. In een andere hoek van het Wiezeplein ligt nog een derde voormalige herberg ‘Den Bierkelder’ die gebouwd werd in 1750. In de oostelijke hoek van het Wiezeplein bevindt zich een hoge opgaande zomereik met een stamomtrek van 3,83 meter. Deze boom vormt een beeldbepalend element op het dorpsplein en bevindt zich naast het café ‘Den Dikke Eik’. Vanaf deze locatie vertrok in de 19de eeuw de Molenwegel naar de molen en de Molenkapel. Mogelijk markeerde de boom het begin van deze weg die de dorpskern verbond met de dorpsmolen. De houten windmolen behoorde toe aan de Heer van Wieze en wordt reeds vermeld in 1430. De windmolen bevond zich aan het wegenkruispunt waar nu de Molenkapel staat. Het Neerhof is een nog deels omgrachte site met driehoekige vorm waarvan de walgracht behouden is aan de noord-, oost- en een deel van de zuidzijde. Deze historische site met walgracht had in oorsprong een tweedelige vorm en was in het bezit van de familie de Wisne, de heren van Wieze. In 1350 wordt de site reeds vermeld als nederhof neffens den Bruel. De gebouwen liggen rond een grotendeels gekasseid binnenerf en de ast in het westen naast de poort is een relict van de vroegere hopcultuur in de omgeving.
In het kasteelpark stond tot in 1962 het kasteel, waarvan de oorsprong vermoedelijk tot de 9de of 10de eeuw teruggaat. Het kasteel van Wieze staat op de ‘Caerte ende discriptie figurative vande gheel de Lande van Aelst’ door J. Horenbault van 15(9)6 weergegeven als een waterkasteel op vierkante plattegrond met hoektorens en omgeven door een dubbele omgrachting. Vermoedelijk zijn de walgrachten en een bewaard oud hoektorentje binnen het huidige kasteeldomein nog restanten van de oorspronkelijke versterking van de heren van Wieze. Op de Ferrariskaart (1771-1778) is de omgrachte kasteelsite voorgesteld met ten noorden een formele tuin en bos met typisch drevenpatroon. Een dubbele dreef verbond toen nog het kasteel met de kerk van Wieze in het zuidwesten. In het begin van de 19de eeuw werd het oude kasteel afgebroken en vervangen door een zomerverblijf. In 1875 werd dat gebouw op zijn beurt gesloopt voor de bouw van een nieuw kasteel in neo-Vlaamse renaissancestijl. Dit ging gepaard met de heraanleg van het park in landschapstijl met slingerpaden en het deels omvormen van de oude walgrachten tot vijvers. De kasteelsite kreeg een nieuwe ingang met imposant toegangshek aan de Nieuwstraat tegenover de Kerkhofstraat. De Kloosterstraat werd in functie hiervan deels verlegd. Na de Tweede Wereldoorlog werd het neorenaissancekasteel in 1962 gesloopt. Op de bewaarde funderingen werd een nieuwe villa gebouwd. Het park heeft een oppervlakte van ruim 12 hectaren. De westelijke hoektoren van het middeleeuws kasteel, de ijskelder en de conciërgewoning (de vroegere paardenstallen) zijn nu nog de enige relicten die aan een groots verleden herinneren.
Bellebroek is een vochtig laaggelegen gebied met voornamelijk hooilanden die door sloten met dichte vegetaties van elkaar gescheiden worden. Het gebied is ingedijkt zodat de waterlopen en sloten het geheel ontwateren. Het broek dient als buffer of potpolder voor het Denderwater dat tijdens perioden van hoogtij en bij overstromingsgevaar niet onmiddellijk kan geloosd worden in de Zeeschelde. Het gebufferde water wordt door middel van pompen terug naar de Dender gepompt en richting de stuw van Dendermonde. In het zuidoosten grenst het broek aan de akkerpercelen bij Denderbelle. In het gebied lopen nog verschillende onverharde wegen en paden die vanuit de dorpen richting de meersen en de Dender leiden zoals de Denderstraat die parallel loopt met de Grote Beek. Een voorbeeld is de Steenkouterbaan, een onverharde weg die over de historische dorpskouter van Denderbelle loopt en uitzicht biedt op de omliggende velden en de lagergelegen vallei. Op het einde van de weg staat het Steenkouterkapelleken, een bakstenen veldkapel toegewijd aan Onze-Lieve-Vrouw en opgericht tussen 1892 en 1909. Het Denderkanaal wordt nog actief gebruikt voor de scheepvaart. De Viestermeers bestaat uit natte bossen en weiden en talrijke afgesneden oude Denderarmen omzoomd door rijen knotwilgen. Hogedonk telt naast oude Denderarmen ook stukjes bos en vooral hooilanden die begraasd worden door een grote schapenkudde. Op de rechteroever van de Dender ligt een grote afgesneden meander met overwegend natte ruigte en valleibos. De hogere gronden rondom Wieze zijn nog steeds in gebruik als akker.
Auteurs: Verdurmen, Inge
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Verdurmen I. 2019: Bellebroek en Dendermeersen tussen Oudegem en Wieze [online], https://id.erfgoed.net/teksten/298680 (geraadpleegd op ).
De afbakening omvat de Dendermeersen tussen Wieze en Mespelare. Wieze is van de omliggende dorpen de enige plaatsnaam die al in de 5de eeuw wordt vermeld. De ouderdom van de kerk gaat vermoedelijk tot de Karolingische tijd of zelf vroeger terug.
In het feodaal regime was Wieze ingedeeld in twee verschillende heerlijkheden. Enerzijds had men Wieze Land van Aalst, dat bestuurd werd door de Heren van Wieze en anderzijds had men de Vrijheerlijkheid van Moorsel Gevergem en Wieze Kapittel, die bestuurd werd door het kapittel van de O.-L.-Vrouwekerk van Dendermonde. Deze heerlijkheid bezat een vrijdom waardoor haar inwoners vrij waren van belastingen, karweien en erfdienstbaarheden. Het gevolg van deze vrijdom was dat landbouwers en ambachtslui zich op Wieze Kapittel kwamen vestigen. In het dagelijks leven was het bestaan van de twee heerlijkheden nauwelijks voelbaar. Parochie en kerk verbonden de inwoners van beide heerlijkheden tot één gemeenschap verbonden.
Op het Wiezeplein staat de H.H. Salvatorkerk. De stijl en het uitzicht van de kerk dateren van 1872. De verschillende vormen en maten van de zandsteen dragen de sporen van de tijd en van herhaalde verbouwingen van de bidplaats, die volgens de geschiedschrijvers in de 14de en 15de eeuw werd verbouwd tot een driebeukige laatgotische kerk. Het Neerhof wordt in 1350 vermeld en was een eigendom van de Heren van Wieze. Tussen 1643 en 1652 werd het door de familie van Yedeghem verkocht aan de familie van baljuw Joos Beeckman-Verbruggen.
De Dender werd in 1769 gekanaliseerd. Hij heeft hier een breedte van ongeveer 30 meter. Op de linkeroever werd een dijk gebouwd voor de paarden die de schepen trokken. De plannen voor deze grootse onderneming werden getekend door Benedictus Peelman, toen landmeter en schepen van Wieze. Ook op de linkeroever ligt het vroegere sashuis. De felomstreden van Wieze brug werd in 1972 gebouwd. De oude sasbrug ligt in een bosje verscholen. Deze brug werd omstreeks 1866 gebouwd. Bij de bouw van de nieuwe brug werd ze verplaatst en als historisch monument naast de nieuwe brug opgesteld.
In het kasteelpark stond tot in 1962 het kasteel, waarvan de oorsprong vermoedelijk tot de 9de of 10de eeuw teruggaat. Deze brede burcht met wallen was de zetel van de heren van Wieze. In het begin van de 19de eeuw werd het afgebroken en vervangen door een nieuw kasteel. Het kasteel werd in 1962 weerom afgebroken en door een landhuis vervangen. Het park heeft een oppervlakte van ruim 12 hectaren. De westelijke hoektoren van het middeleeuws kasteel, de ijskelder en de conciergewoning (de vroegere paardestallen) zijn thans de enige relicten die aan een groots verleden herinneren.
De oudste delen van de romaanse éénbeukige kerk van Mespelare, nl. beuk en koor, gaan tot het laatste kwart van de 12de eeuw terug. De toren herbergt een beiaard met 21 klokjes. De schandpaal voor de kerk is een eenvoudige ronde zuil in blauwe hardsteen bovenop twee ronde treden. Toen in 1634 de heer van Mespelare de relieken van Sint- Aldegondis aan de kerk van Mespelare schonk, volgde een enorme toeloop aan gelovigen die er deze volksheilige kwamen aanroepen. De heren van Mespelare, die meestal in Antwerpen verbleven, schonken toen allerlei goederen aan de kerk, de pastoor en de koster. Het Spaans huis werd in 1643 ter ere van Sint-Aldegondis en ten behoeve van de pelgrims gebouwd.
De Dendermeersen liggen in een oostelijke uitloper van de Vlaamse Vallei tussen Dendermonde en Denderleeuw. De breedte van de vallei bedraagt ongeveer 2,6 km. Ze heeft zich uitgeschuurd in de Panisiliaanse zandige klei. De dorpskern van Mespelare ligt op een hoger gelegen deel bestaande uit Paniseliaanse zandige klei. In het alluviale gedeelte van de vallei heeft zich sedert het atlanticum een veenpakket gevormd. Er komen enkele oude rivierarmen voor die ontstaan zijn door natuurlijke afsnijdingen van meanders door de Dender zelf ofwel door het kunstmatig rechttrekken of de kanalisatie van de Dender in 1781. Rond de Dender ontstonden enkele zandige oeverwallen. De overige komgebieden bestaan uit klei.
Bron: Ankerplaats 'Dendermeersen tussen Mespelare en Wieze'. Landschapsatlas, A40029, Agentschap Onroerend Erfgoed, Brussel.
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: S.N. 2001: Bellebroek en Dendermeersen tussen Oudegem en Wieze [online], https://id.erfgoed.net/teksten/162747 (geraadpleegd op ).