Dit gebied ligt ten oosten van Ename (Oudenaarde) en ten westen van Volkegem (Oudenaarde). Bos t'Ename bevindt zich voor één vierde in de brede geul van het laagterras van de Scheldevallei en voor drie vierden bekleedt het bos de steile valleiwand, inclusief het talud bovenaan. Tussen Ename en het bos ligt de Riedekensbeek, parallel aan de Scheldesteilwand. Bovenaan de steilwand bevinden zich verschillende zichten op de Scheldevallei. In het bos zijn verschillende erfgoedrelicten aanwezig, zoals een konijnenberg. De dorpskom van Ename strekt zich ten zuidoosten van de abdijsite van Ename uit. De landelijke bebouwing situeert zich rond twee pleinen.
De zone behoort tot de zandleemstreek, in het overgangsgebied dus van de zand- naar de leemstreek. De kwaliteit van de grond op het vlak van drainage is zeer divers: van goed afgewaterde zandgronden tot zware natte kleigronden.
De vroegste occupatiesporen dateren uit de midden- en de late ijzertijd. Uit de Romeinse periode zijn op zestien sites bewoningssporen ontdekt, waarvan vijf in de nabije omgeving van het bos t’Ename. Een zo dichte bevolking veronderstelt een fiks gebruik van de bossen en een intensieve landbouw eromheen. Het resultaat was waarschijnlijk een open bos of een wastine met nog slechts weinig opgaande bomen. Na emigratie van de villabewoners bleven slechts enkele zones bewoond (Welden, Mater, Ename-Ham, Volkegem,...). Tegen het einde van de 6de eeuw ontstonden er zo’n twintig dorpen. Tegen het einde van de 10de eeuw was de bevolkingsdichtheid te vergelijken met die uit de Romeinse periode. De nieuwe nederzettingen groeiden uit tot kerndorpen, parochies en/of zetels van heerlijkheden rond een kerk of burcht, terwijl de omringende gehuchten tot onderhorigheden degradeerden. Tijdens de 12de en 13de eeuw ontstonden een veertiental grote hoeves met walgracht en een aantal gehuchten langs de wegen.
Het bos t’Ename lag geprangd tussen twee invloedssferen; het Frankische domein, later het stadje-in-wording en de abdijheerlijkheid Ename in de vallei, en de lekenheerlijkheid Mater op het plateau. De geschiedenis van het bos is nauw verbonden aan de gebeurtenissen in en rond de nederzetting Ename. Al in de 9de eeuw wordt Ename vermeld in de bronnen, maar in werkelijkheid woonden er wellicht vroeger al mensen op deze plaats. De vroegste sporen van occupatie gaan terug tot de ijzertijd en de Romeinse periode. Mogelijk werd in de tweede helft van de 9de eeuw een burcht opgericht die deel zou hebben uitgemaakt van een snoer militaire steunpunten langs de Schelde, die de opmars van de Noormannen langs de Schelde moest beletten. De plaatselijke Sint-Vedastuskerk ontstond wellicht ten laatste in de 8de eeuw. Of er op die plaats sprake was van een Frankische domeinorganisatie is zeer de vraag. In de 10de eeuw werd de vroegere structuur door elkaar geschud. Na het uiteenvallen van het Karolingische rijk werd de Schelde in 925 de natuurlijke grens tussen de invloedssfeer van het Heilig Rooms Rijk en Frankrijk. De Duitse keizer Otto I richtte op de rechteroever castra (burchten) op om de expansiedrift van de Franse koning en de Graaf van Vlaanderen in te tomen. Als locaties werden Antwerpen, Valenciennes en Ename uitgekozen. Op de ham verscheen voor die tijd een indrukwekkende burcht, in steen opgetrokken. Aan de voet van de burcht ontstond een handelsnederzetting in spe, in 1014 al portus genoemd. Deze nederzetting werd de hoofdplaats van het markgraafschap Ename, dat het hele gebied tussen Schelde, Dender en Hene bestreek. Het centrum breidde zich snel uit en reeds voor 1024 schonk Herman van Ename twee kerken (Sint- Salvator en Sint- Laurentius). Het imposante karakter van het castrum kon de expansiedrang van graaf Boudewijn IV van Vlaanderen evenwel niet stuiten en het werd volledig verwoest. Ook het stadje werd met de grond gelijkgemaakt. Het zou deze slag nooit meer te boven komen. De handelaars staken de Schelde over en installeerden zich in Oudenaarde, dat op zijn beurt uitgroeide tot een middeleeuwse stad. De landbouwers bleven in Ename wonen en de vroeger zo belangrijke vesting werd een eenvoudig dorp op het platteland. Op de puinen werd door de graaf een abdij gesticht om, naar men aanneemt, de site elk strategisch belang te ontnemen.
In de 14de eeuw waren er twisten omtrent het hakhoutbos van Ename, tussen de abdij van Mater en Ename. Mater palmde, tegen de beslissing van de graaf in, een deel van de pastura in. De abdij bleef tot het einde van het ancien régime haar bezit in eigen beheer uitbaten, cijnzen heffen of verpachten. In de eerste helft van de 15de eeuw konden een aantal gronden aan de eigendom worden toegevoegd. Als gevolg van de godsdiensttroebelen en wanbeleid raakte de abdijgemeenschap in de tweede helft van de 16de eeuw in financiële moeilijkheden. Ze moest op het eind van de 16de eeuw eigendommen van de hand doen om de schuldenput te dichten. Hierdoor ging een deel van het bos in privéhanden over. In de 17de en 18de eeuw kocht de abdij diverse privépercelen terug. In 1795 werd de abdij ontbonden, de bezittingen aangeslagen en werd het bos t’Ename een staatsbos.
De bodemgebruiksevolutie van bos t’Ename is grondig bestudeerd. Tussen 1275 en 1315 was de stijging van de boswaarde ongeveer omgekeerd evenredig aan de daling van de graswaarde, terwijl de akkerwaarde zo goed als stabiel bleef. Deze evolutie is aan de stijgende bevolking te wijten waardoor de vraag naar hakhout steeg. Tijdens de lange periode van bevolkingsrecessie die erop volgde (1315-1410) werd een deel van het akkerareaal, namelijk marginale ontginningsgronden, niet langer bewerkt. Het werd grasland, zodat de beweidingswaarde steeg. Tussen 1410 en 1775 nam de graslandwaarde vrij gelijkmatig af, ten voordele van de boswaarde, maar ook van de akkerwaarde die globaal gezien steeg. Vanaf eind 16de eeuw kreeg het bos een naam; ‘Eenheambosch’ en variaties daarop. Na 1775 zet de stijging van de akkerwaarde zich nog wat verder door ten nadele van grasland, maar ook ten nadele van de boswaarde. We kunnen dus stellen dat tijdens het ancien régime, na de grote middeleeuwse ontginningen, er een landschapsinversie plaatsvond op een groot deel van de zone van het Bos t’Ename. Het grasland werd omgezet in bos. Het bos bekleedde niet alleen de bodemkundige slechtste delen van het grasareaal, maar nam ook de meest marginale delen van de middeleeuwse akkerbulken in. Het bos had een enorm economisch belang, in de eerste plaats als energiebron, tussen de middeleeuwse en moderne ontginningsgolven. In de zone van het Bos t’Ename nam het bos tussen de 13de en de 18de eeuw het grootste deel van de daarvoor als gevolg van gemeen gebruik en degradatie verloren gegane ruimte weer in. Deze bosinbreiding was niet het gevolg van spontane rekolonisatie zoals vroeger, maar wel van de nieuwe aanplantingen. Naar het einde van de 18de eeuw toe ontstond een duidelijk polarisering tussen het gebruik als bos enerzijds en dat als akker anderzijds, als gevolg van de toenemende bevolkingsdruk.
In 1846 werd het bos aan een bankier verkocht, die het tussen 1851 en 1868 grotendeels rooide. Enkele smalle stroken hakhout op taluds, langs grachten en exploitatiewegen beven staan om erosie tegen te gaan. Wat nog aan privébos restte onderging voor 1880 hetzelfde lot met uitzondering van enkele kleine, erosiegevoelige perceeltjes. De ontgonnen blokken werden in kleinere perceeltjes onderverdeeld en verpacht. De pachtprijzen kwamen met de bodemkwaliteit overeen. Door de landbouwcrisis van rond 1880 viel het aantal pachters terug en kwamen enkele percelen weer onder bos te liggen, er kwam een kleiner Bos t’Ename. Dit besloeg ongeveer 40 procent van het 18de-eeuwse bos. Naast herbeplanting en pioniersbebossing, heeft ook de herkolonisatie van soorten uit de houtkantrestanten van het historische bos een rol gespeeld bij de vorming van het nieuwe bos. Tijdens de Eerste Wereldoorlog liep de beboste oppervlakte lichtjes terug. In 1929 werd het bos verkocht en deed het bij industriëlen dienst als jachtterrein. De Tweede Wereldoorlog had weinig invloed op de oppervlakte van het bos. Nu bedraagt de bosoppervlakte 62 hectare.
De dorpskom van Ename, die zich waarschijnlijk onafhankelijk van de haven heeft ontwikkeld, strekt zich uit ten zuidoosten van de abdijsite en bestaat uit twee met bomen beplante markten die van het noordwesten naar het zuidoosten in elkaars verlengde gelegen zijn, met de 11de-eeuwse Sint-Laurentiuskerk als centrum.
Volkegem ligt aan de rand van de Materkouter. In het dorp ontspringt de Riedensbeek. In het begin van de 18de eeuw werd door de stad Oudenaarde infrastructuurwerken uitgevoerd om vanuit de Volkegemse bronnen water te kunnen halen. Eind 19de eeuw en begin 20ste eeuw werden complementaire bronnen aangeboord. Het dorpsplein met de parochiekerk ligt bovenaan een helling met uitzicht op de Scheldevallei. Volkegem zou reeds in de vroege middeleeuwen een bidplaats geweest zijn. Vermoedelijk werd de Sint-Martinuskerk er al in de 7de eeuw opgericht waarvan later opeenvolgend verschillende parochies afsplitsten. In 1110 werd het altaar van Volkegem aan de abdij van Ename geschonken. Het dorpsplein van Volkegem wordt gekenmerkt door enkele gesloten hoeves en de oude parochiekerk. Het voormalige buitenverblijf ‘Torreken te Walle’ is een kasteeltje op een perceel dat voor meer dan de helft wordt ingenomen door de brede omgrachting. Het is tegenover het Bos t’Ename ingeplant, naast de Riedekensbeek, aanpalend aan de voormalige kasteelhoeve. De oudste vermelding van “te Walle” dateert van 1224. Het kwam in handen van de abdij. "Te Walle" zou als exploitatiecentrum gefungeerd hebben voor de ontginning van de omgeving. Het huidige gebouw heeft 17de-eeuwse kernen, maar is in de 19de en 20ste eeuw aangepast. Op de Oossebeek staat een semi-gesloten hoeve met geïntegreerde watermolen; de ‘Toysschemolen’. 1De huidige boerderij werd rond 1900 opgericht ter vervanging van een oudere, kleinere hoeve. Naast het bedrijf is een spaarvijver. Het molenhuis is een vergroting en aanpassing van rond 1892 van de reeds bestaande oudere watermolen waarvan de bouwsporen in de straatpuntgevel zijn.
- Kabinetskaart van de Oostenrijkse Nederlanden voor Zijn Koninklijke Hoogheid de Hertog Karel Alexander van Lotharingen, Jozef Jean François de Ferraris, Koninklijke Bibliotheek van België, uitgegeven in 1770-1778, schaal 1:11.520 herleid naar 1:25.000.