Het uitgesproken reliëf van de Vlaamse Ardennen wordt gekenmerkt door de west-oost gerichte heuvelrij die in het zuiden van de provincie Oost-Vlaanderen loopt. Tot deze heuvelrij behoren onder andere de Kluisberg, Muziekberg en Pottelberg. Enkel deze toppen weerstonden gedurende miljoenen jaren erosie, en zijn zo getuigen van de oorspronkelijke geologische lagen. Buiten de Vlaamse Ardennen loopt deze lijn verder naar het westen en naar het oosten door. De restheuvels maken deel uit van de Vlaamse Heuvelstreek. De heuvelrij kent nogal wat ijzerzandsteen nabij de top. Ter hoogte van Brakel zijn dit de Pottelberg en Modderode (Mont de Rhodes). De datering van de restheuvels is nog hypothetisch maar ze worden nu gedateerd als boven-Eoceen (37 tot 34 miljoen jaar geleden) aan de hand van vuursteenkeien, die verband houden met de Pyreneese tektonische fase. Een kustnabije afzetting vormde een langgerekt zandlichaam met een wat grovere zandsamenstelling dan de omgevende sedimenten. Deze interne opbouw zou aan de oorsprong liggen van de heuvellijn. Het regenwater zonk makkelijker in de bodem wanneer die zandig was, waardoor die plaatsen minder eroderen. Eenmaal een begin van heuvels gevormd, kon er ook aaneenkitting van het losse zand door limoniet plaatsvinden. Deze cementatie vormde gelaagde of compacte ijzerzandstenen, die bij verdergaande opheffing en erosie bijdroegen tot het behoud van heuvels.
Het Brakelbos ligt op één van deze heuvels, op de noordelijke helling van de Pottelberg (hoogte 155 meter). Er zijn verschillende valleitjes aanwezig in het bos en er is het brongebied van de Sassegembeek-Molenbeek, een beek met duidelijke taluds. De toppen van de Pottelberg en Modderode, gelegen op grondgebied van de gemeente Vloesberg (Wallonië) werden deels afgegraven voor zandwinning.
In de vallei van de Sassegembeek zijn er verschillende grondverschuivingen gekarteerd: in Brakelbos ten noorden van het Rietfonteintje is er een grote grondverschuiving met diep schuifvlak, en zowel in Brakelbos als stroomafwaarts in de vallei zijn er enkele complexe grondverschuivingen met ondiep schuifvlak.
Bodemkundig hoort het gebied tot het leem- zandleemgebied. De hogere kouters hebben een dik dek van droge leem. De hellende overgangen naar de valleien zijn gekenmerkt door matig droge tot matig natte zandleembodems of leembodems. De bronzones hebben een variatie van textuur, draineringstoestand en profielontwikkeling. De valleibodems bestaan uit (zeer) natte leembodems.
Door de topografie zijn de percelen op de steilste stukken het meest gevoelig voor erosie. De meeste landbouwpercelen op de kouter van Hof ten Bossche zijn zeer hoog of hoog erosiegevoelig, en ook langs de weg Pullem is de erosiegevoeligheid zeer hoog. Ook onder bos is er in Brakelbos lokaal gevaar voor erosie, voornamelijk door recreatie.
Hydrografisch behoort het gehele gebied tot het stroombekken van de Boven-Schelde. Door het heuvelig karakter van de Vlaamse Ardennen en de afwisseling in de geologische lagen worden in vele Vlaamse Ardennen-bossen bronzones en bronbeken aangetroffen die vergezeld worden van een typische bronflora.
Verschillende bronnen, waarvan de meeste onder bos liggen, voeden de Sassegembeek die net ten noorden van het cultuurhistorisch landschap samenvloeit met de Molenbeek. De Sassegembeek heeft een natuurlijke loop en meandering. De scherp ingesneden vallei heeft het landschap vorm gegeven. Zoals verschillende beekvalleien in de regio heeft de Sassegembeekvallei een asymmetrisch dalstelsel, met een steilere helling op de oostoever dan op de noordwestelijke oever. Dit is het duidelijkst zichtbaar stroomafwaarts van Brakelbos.
De Sassegembeek is een snelstromende, ondiepe bronbeek met een sterk meanderend, grillig verloop en soms sterk uitgeholde oevers. De hoofdbronnen van de Sassegembeek ontspringen net ten westen van Brakelbos, in Vloesberg (Wallonië). Langs deze bronbeek strekt zich een brede overstromingszone uit, en op tientallen plaatsen liggen kleine kwel- en bronzones met zijbronbeken. Deze zijbeken zijn goed gestructureerd en hebben diepe geulen uitgesleten in de bosbodem. Het ‘Rietfonteintje’, centraal in het Brakelbos gelegen, is een van de opvallendste bronnen. Het water van deze bronzone wordt opgevangen in een gemetseld bronputje, en wordt vervolgens over enkele tientallen meters kunstmatig begeleid.
De Sassegembeek wordt gekenmerkt door een zeer goede biologische en chemische kwaliteit. De verschillende bronbeken van de Sassegembeek bezitten een rijke bronbosvegetatie, en hebben dit te danken aan de verscheidenheid van bron- en kwelsituaties. Bijna alle kenmerkende bronbossoorten worden teruggevonden: paar- en verspreidbladig goudveil, bittere veldkers, hangende zegge en reuzenpaardenstaart. Geen van voornoemde soorten komt echter massaal voor, en sommige delen van de beeklopen zijn quasi vegetatieloos. Goed ontwikkelde vegetaties komen dus eerder vlekgewijs voor.
Het gebied van Brakelbos met Hof ten Bossche en vallei van de Sassegembeek bestaat uit drie min of meer gescheiden landschapstypes, elk karakteristiek voor de Vlaamse Ardennen: de vallei van de Sassegembeek, het oude bos Brakelbos, en de open kouter rond de historische hoeve Hof ten Bossche.
De vallei van de Sassegembeek wordt al van op de oudst beschikbare kaarten gekenmerkt door graslanden. Deze valleigronden waren immers het best geschikt voor dit landgebruik. Sommige percelen werden begrensd door houtkanten of (knot)bomenrijen. Op de iets drogere gronden aan de rand van de vallei kwamen van oudsher ook akkers voor. Op de steilere valleiranden waren er hier en daar kleine bosjes. Hoewel er lokaal soms wijzigingen gebeurden qua landgebruik, bleef dit halfgesloten landschap doorheen de eeuwen vrij stabiel. Vanaf de 20ste eeuw was er een beperkte toename in bospercelen langs de beek aansluitend bij Brakelbos.
De beboste heuvels van de Vlaamse Ardennen en het aansluitende Pays des Collines worden beschouwd als relicten van het vroegmiddeleeuwse Kolenwoud (silva carbonaria). Het huidige Brakelbos is een restant van het bos Braglo (866 kop. 18de eeuw), dat in de vroege middeleeuwen het grootste deel van de gemeente Brakel moet hebben bedekt.
Volgens Van Durme (1998) heeft de beboste heuvelkam tussen Flobecq/Vloesberg en Opbrakel een belangrijke rol gespeeld in het ontstaan van de taalgrens: “De verklaring van de scherpe tegenstelling tussen het geheel geromaniseerde Vloesberg en het van romanisering gevrijwaard gebleven Opbrakel moet niet ver gezocht worden: de bebossing van de heuvelkam die beide dorpen van elkaar scheidt en blijkens de toponymie in de ‘cruciale’ 12de eeuw een nog meer uitgesproken karakter had dan vandaag.”
Van de late middeleeuwen tot aan de Franse Revolutie lagen er in het zuidwesten van Opbrakel twee grote en drie kleine bossen, die één aaneengesloten boscomplex vormden: het eigenlijke Brakelbos, het Bernaertsbos, het Bunderken, de Laaistok en het Hedeken. In de tweede helft van de 17de eeuw hadden deze bossen nog een gezamenlijke oppervlakte van 60 bunder 240 roeden (74,47 ha). Ze ressorteerden onder twee heerlijkheden en hadden verschillende eigenaars. Het eigenlijke Brakelbos was veruit het grootste bos (ruim 40 ha). Het Bernaertsbos lag ten noorden van het Brakelbos en was ongeveer 19 ha groot. De grens tussen beide bossen werd gevormd door de huidige Sassegembeek. Tijdens de laatste jaren van het ancien régime en tijdens de Franse periode (1794-1814) werd het Bernaertsbos gedeeltelijk ontgonnen, waardoor de naam Bernaertsbos uiteindelijk verdween. Het Bunderken was een klein bos (1 bunder 85 roeden) dat in het noorden, het oosten en het zuiden aan het Brakelbos grensde en in het westen aan het Pottelbergbos. Het Hedeken lag aan de oostelijke rand van het Brakelbos, ter hoogte van de Brakelbosstraat, en was ongeveer 2 ha groot. Het werd in de Franse periode volledig ontgonnen. De Laaistok lag ten noorden van het Hedeken en was ongeveer 5,5 ha groot. De zuidelijke Laaistok werd grotendeels ontgonnen in de 19de eeuw, de noordelijke Laaistok pas in de jaren 1920.
Het Brakelbos grenst in het westen en het zuiden aan de bossen van het Pays des Collines, met name het Pottelbergbos en het Livierenbos. De grenzen van het bos vallen hier samen met de grens tussen de provincies Vlaanderen en Henegouwen, die teruggaat tot de oude grens tussen het graafschap Vlaanderen en het graafschap Henegouwen. Een van de oudste attestaties van het Brakelbos dateert van 1195: “siluam illam de bracla que silua de louire contermina est” (“het bos van Brakel dat aan het Livierenbos grenst”). Bij het Brakelbos sloot verder ten zuidoosten aan (1651-54): het Cloosterbosch van Eenaeme (= de huidige bebossing van de Modderode) en ten zuidwesten het Lummensbos (1651/54 lummens bosch nu sconnincxbosch ghebruickt by syne hoogheyt den hertoghe van Lotteringhen = de bossen van de Pottelberg).
Van de volle middeleeuwen tot 1740 was het Brakelbos een leen van de heerlijkheid Opbrakel. Deze heerlijkheid behoorde in de volle middeleeuwen toe aan de familie van Brakel. Bij de dood van Daniël, heer van Opbrakel, in 1320, kregen zijn beide zonen ieder een heerlijkheid. De oudste zoon erfde de heerlijkheid Opbrakel, de tweede zoon erfde het Hof ten Bossche of Court-au-bois. Het Hof ten Bossche was sindsdien een achterleen van de heerlijkheid Opbrakel, die op haar beurt afhing van het leenhof van de baronie Eine. Het is aannemelijk dat het Brakelbos in 1320 eveneens verdeeld werd. Vermoedelijk kreeg de oudste zoon het grootste deel van het bos (ten zuiden van de huidige Sassegembeek) terwijl het bos ten noorden van de beek naar de tweede zoon ging en dus werd toegevoegd aan het Hof ten Bossche. Later zou dit bos ‘Bernaertsbos’ genoemd worden.
Uit de penningcohieren van 1571 blijkt dat het Brakelbos, dat toen een oppervlakte van 33 bunder en 1 dagwand (ca. 41 ha) had, toebehoorde aan jonkheer Jan van Hembyze. Bij het bos lag een ‘behuyst stedeken’, allicht het huis van de boswachter. In 1651-1654 werd de parochie Opbrakel in kaart gebracht door Pieter Hoelman, gezworen landmeter. Het kaartboek van Hoelman bevat ook een kaart van het Brakelbos en de Laaistok. In de notities bij de kaart wordt vermeld dat het Brakelbos een oppervlakte van 33 bunder en 1 dagwand (ca. 41 ha) had en in leen gehouden werd van het leenhof van Opbrakel.
Het Brakelbos werd tijdens het ancien régime als middelhout beheerd. Het was onderverdeeld in houwen, waarvan er elk jaar twee werden verkocht en gekapt. Op 24 december 1707 stond Antoinette Françoise de Landas, vrouwe van Opbrakel, het Brakelbos en twee kleinere bossen in Opbrakel voor drie jaar af aan de gemeente Opbrakel, in ruil voor vrijstelling van de ‘settinghe’, d.w.z. haar aandeel in de belasting die de gemeente Opbrakel aan de centrale overheid moest betalen. De gemeente mocht gedurende deze periode het ‘rasphaut’ (hakhout) in het bos kappen. De opgaande bomen die tussen het hakhout stonden, bleven eigendom van Antoinette Françoise de Landas en mochten niet gekapt worden.
Op 14 maart 1740 verkocht de heer van Opbrakel het hele Brakelbos en de zuidelijke Laaistok aan Antoon Walckiers, die reeds eigenaar was van het Hof ten Bossche en het Bernaertsbos (zie verder). Van 1740 tot het midden van de 19de eeuw behoorden het Brakelbos, het Hof ten Bossche, het Bernaertsbos en de zuidelijke Laaistok toe aan dezelfde eigenaar.
Buiten de hoofdheerlijkheid was het Hof ten Bossche het enige leen in Opbrakel dat de drie justitiegraden bezat, hetgeen betekent dat de heer van ten Bossche het recht had alle criminele zaken te berechten, tot het uitspreken van de doodstraf toe. Verder mocht de leenhouder een baljuw aanstellen, die het leenhof maande. Tevens mocht hij een ‘vurster’ of ‘sergeant’ (boswachter) aanstellen.
In 1571 behoorde het Hof ten Bossche toe aan jonkheer Joris van Brakel, die het verpachtte aan de weduwe van Adriaan de Vleeschauwer voor 528 pond parisis en zes halsters haver per jaar en dit voor een termijn van 12 jaar. Het pachthof was 51 bunders en een dagwand groot en bestond uit ‘lant, mersch, brouck ende gheweet’.
Uit het kaartboek van Hoelman (1651-1654) blijkt dat het Hof ten Bossche aan drie kanten omgeven was door bos. Ten zuiden van de hoeve lag het Brakelbos. In het westen lag ‘den Bernaertsbosch, den bosch van de heerelickheyt ten Bossche’. Dit bos was van het Brakelbos gescheiden door de huidige Sassegembeek, die toen nog gewoon ‘de beke’ heette. Ten noorden van het hof lag een uitloper van het ‘Conincxbosch’. Voor het hof liep een oost-west georiënteerde dreef die oostwaarts in de richting van Pullem liep waar ze aansloot op het stratennet van Opbrakel. Een eindje voorbij het hof naar het westen toe kwam de dreef uit in de ‘Ronsstraete’, het verlengde van de huidige Pieter Hoelmanstraat, die vanuit Opbrakel verder dwars door het Bernaertsbos naar Ronse leidde. Het pachthof van het Hof ten Bossche wordt op de kaart van Hoelman gedetailleerd weergegeven. Het bestond uit vier gebouwen rondom een rechthoekig erf. Op het erf stond een torentje, wellicht een duiventil. De noordelijke en het westelijke gebouwen waren opgetrokken uit baksteen, zoals blijkt uit de rode kleur. De overige gebouwen bestonden uit hout en vakwerk. Aan de westzijde van de boerderij lag een boomgaard. Het pachthof had een oppervlakte van 40 bunder 7 roeden en bestond uit ‘landt ende mersch, weeden ende broeckaigen’. Ten noorden van het pachthof lag een klein bos, het ‘Honsbrouck’ (Hondsbroek).
Het Bernaertsbos dat bij het Hof ten Bossche lag werd rechtstreeks door de heer van Ten Bossche geëxploiteerd. Zoals de meeste bossen in die tijd, werd het als middelhout beheerd. Dat kan worden opgemaakt uit de processen-verbaal van de openbare houtverkopingen die er gehouden werden.
In 1738 verkochten Alexander vander Meerssche en Marie Anne Theresia Rijm het Hof ten Bossche aan Jan Joseph Walckiers, heer van Oostwinkel en Moerbeke, en Antoon Walckiers. In 1739 kocht Antoon Walckiers al het hout van het Brakelbos van Robert Maroucx, heer van Opbrakel, en op 14 maart 1740 kocht hij het hele Brakelbos en de zuidelijke Laaistok van dezelfde Maroucx. In 1740 deed Jan Joseph Walkiers afstand van al zijn rechten op de helft van het Hof ten Bossche, waardoor Antoon Walckiers de enige bezitter van het hof werd en tevens de grootste grondbezitter in Opbrakel.
Antoon Walckiers overleed in 1746. Zijn weduwe, Johanna Agnes de Pestre, hertrouwde met Hector Gabriel Falligan (1716-1781), waardoor laatstgenoemde heer van Ten Bossche werd. Dit was niet naar de zin van Jan Joseph Walckiers, heer van Galmaarden, een neef (oomzegger) van Antoon Walckiers, die een proces aanspande tegen zijn tante en haar tweede echtgenoot. Op 10 juni 1778 wees de Raad van Vlaanderen het Hof ten Bossche met het Brakelbos aan hem toe.
Het eigenlijke Hof ten Bossche (het landbouwbedrijf) werd tot 1760 verpacht aan Guillielmus vanden Meerschaut. Deze werd in 1761 opgevolgd door Michiel Schutyser, de laatste grote pachter onder het ancien régime. Tot 1786 had hij het hele hof met een oppervlakte van ruim 45 ha in gebruik en in 1787-1788 kreeg hij er nog eens 10 ha bij, gelegen op de Hellekouter en de Gauwinkel. Vanaf 1789 veranderde de wijze van verpachten grondig. Van de ruim 37 bunder, die tot dan toe steeds één gezamenlijke landbouwexploitatie hadden gevormd, werden nu slechts 20 bunder en 2 dagwand samen met de boerderij in pacht gegeven aan Louis Cosijns. De rest werd in kleinere percelen verdeeld en aan elf verschillende personen verpacht. De bossen werden niet verpacht maar rechtstreeks geëxploiteerd door Jan Joseph Walckiers.
Guillielmus vanden Meersschaut, pachter van het Hof ten Bossche tot 1760, teelde vooral tarwe, rogge en masteluin (een mengeling van tarwe en rogge) en in mindere mate haver. Dit blijkt uit een staat van de granen in de parochie Opbrakel uit 1740. Zijn opvolger, Michiel Schutyser, teelde naast tarwe, rogge en haver ook aardappelen.
In 1790-1791 liet Jan Joseph Walckiers een veel ruimere woning voor de pachter bouwen, zoals blijkt uit een gedenksteen die tegen de voorgevel is aangebracht. In 1792 vestigde hij een zware hypotheek (100.000 gulden) op het hof Ten Bossche. Op 1 oktober 1795 werden de Oostenrijkse Nederlanden bij de Franse Republiek ingelijfd, waardoor de Franse wetten ook hier van kracht werden. Het ancien régime werd afgeschaft en met ancien régime verdwenen ook de heerlijkheden en de tienden. Hierdoor kreeg Walckiers het steeds moeilijker om zijn schulden af te lossen. In 1799 verkocht hij al zijn bezittingen om vervolgens naar Frankrijk te vertrekken.
De velden ten zuidoosten van het Hof ten Bossche kennen sinds de middeleeuwen tot vandaag een continu akkergebruik. Het noordelijke deel van het Bernaertsbos, ten zuidwesten van de hoeve, werd later toegevoegd aan dit open landbouwareaal, samen vormen ze de huidige open kouter rondom Hof ten Bossche.
Tussen 1799 en 1805 verkocht een zoon van Jan Joseph Walckiers, Govard-Joseph-Ghislain, het goed ten Bossche met het Brakelbos aan de Gentse rentenier Thadée van Saceghem. Uiterlijk in 1805 kocht deze grootgrondbezitter ook het Bernaertsbos, de zuidelijke Laaistok en het Hedeken. Zo verwierf hij ruim 120 ha bos, akkers en weiden in Opbrakel. De huidige Sassegembeek is naar hem vernoemd. Slechts twee percelen van het Brakelbos behoorden niet toe aan van Saceghem, met name de percelen sectie A, nummers 59 en 60, groot 63,10 respectievelijk 69,40 are. Deze percelen, die in het uiterste zuiden van het bos lagen en als ‘kapbosch’ beheerd werden, behoorden toe aan F. Maes, een andere Gentse rentenier.
Tijdens de laatste jaren van het ancien régime werd een deel van het Bernaertsbos gerooid en omgevormd tot landbouwgrond. Het ging om het meest noordelijke deel, dat tot aan D’Hutte reikte, en een brede strook ten westen van het Hof ten Bossche. In 1805 en 1807 werden de gerooide percelen verpacht aan Louis Cosijns, de pachter van de boerderij. Het resterende deel van het Bernaertsbos, dat van Saceghem niet in pacht had gegeven maar voor zichzelf behield, had in 1807-1811 nog maar een oppervlakte van 12 bunder en 393 roeden. De niet verpachte ‘nieuwe planterije’ had toen onder de benaming ‘Goed ten Bossche bosch’ nog een oppervlakte van 3 bunder en 100 roeden. Ook het Hedeken en de zuidelijke Laaistok werden in die tijd gerooid en omgevormd tot landbouwgrond (zie verder). Het Bunderken en de noordelijke Laaistok bleven bebost. In totaal werd dus aan het einde van het ancien régime en in de Franse Tijd 18 à 19 ha bos in het zuidwesten van Opbrakel gerooid, waardoor de beboste oppervlakte daalde tot ongeveer 60 ha.
De Gentse rentenier Thadée van Saceghem bleef tot aan zijn dood in 1855 eigenaar van 120 ha grond in Opbrakel, in één blok gelegen in het zuidwesten van de gemeente. Ongeveer de helft daarvan was bebost. In 1827 kreeg van Saceghem toestemming van de administrateur der Domeinen, Waters en Bossen, te Gent om twee boswachters aan te stellen.
In 1835 werd het primitief kadaster voltooid. Uit de kaarten van het primitief kadaster blijkt dat het Bernaertsbos en het Brakelbos niet langer als aparte bossen werden beschouwd. De naam Bernaertsbos komt op de kadasterkaart niet voor. Het Brakelbos strekte zich nu uit ten noorden van de Sassegembeek tot voorbij de huidige Laaistokstraat. Dit ‘nieuwe’ Brakelbos, dat ook aan de zuidoostelijke rand een deel van de zuidelijke Laaistok had ingelijfd, had in 1835-1855 een oppervlakte van 57 ha 6 a en 80 ca, wat in vergelijking met 1812 een verdere inkrimping betekent met ruim 4 ha. Van de ‘nieuwe planterije’ bleef enkel nog het Hondsbroek over, een perceel bos van 2 ha 60 a gelegen tussen het ‘hof’ en de in 1846 aangelegde rijksweg naar Ronse. In die periode werd ook een kleine boerderij gebouwd langs de Laaistokstraat niet ver van de Sassegembeek.
Volgens het primitief kadaster werden de percelen van het Brakelbos die toebehoorden aan Thadée van Saceghem beheerd als ‘kapbosch’. Ook de twee kleine percelen in het zuiden van het Brakelbos, die toebehoorden aan de rentenier Maes uit Gent, werden als ‘kapbosch’ beheerd. Aangezien de Opbrakelse bossen tijdens het ancien régime als middelhout beheerd werden, moeten we de term ‘kapbosch’ interpreteren als ‘hakhout met overstaanders’, d.w.z. middelhout.
Na de dood van Thadée van Saceghem in 1855 werd zijn domein in Opbrakel (het hof ten Bossche, de landerijen, de bossen, het boerderijtje aan de Laaistokstraat en een woning op het Hedeken) verkocht aan Jan-Baptist Rombaut, notaris te Nederbrakel. Bij diens dood in 1873 ging alles naar zijn weduwe Celine Roossens, die reeds onder eigen naam de noordelijke Laaistok en een tweede boerderijtje dichtbij de kruising van de Sassegembeek en de Laaistokstraat had opgekocht (samen goed voor bijna 6 ha grond). Bij haar overlijden in 1885 werd haar bezit (ruim 136 ha) verdeeld onder haar drie kinderen. Elisa Marie Rombaut, weduwe Ernest Allard-Rombaut, uit Brussel kreeg 36 ha 65 a 20 ca, nl. het grootste deel van het Brakelbos samen met de hele Laaistok en het Hedeken; Arthur Rombaut, notaris te Gent, erfde 23 ha 14 a 90 ca landerijen; terwijl het grootste stuk, nl. het eigenlijke Hof ten Bossche met de meeste kouters en weiden, het deel van het Brakelbos ten noorden van de huidige Laaistokstraat evenals het Hondsbroek, samen 51 ha 6 a 20 ca, in handen kwam van ingenieur Eugène Rombaut-Minette, woonachtig te Elsene.
Het Hedeken en de Laaistok zijn gelegen aan de oostelijke rand van het Brakelbos. Het Hedeken ligt tussen de Brakelbosstraat en de wandelweg ‘Willemsveld’. Het grootste deel van het Hedeken is nu weide. Op de plaats van de huidige woning in de Brakelbosstraat stond voor de Tweede Wereldoorlog de herberg ‘De Sergeant’. De Laaistok ligt ten noorden van het Hedeken. Tegenwoordig is de Laaistok een weide. De huidige Laaistokstraat is naar dit bos vernoemd. Tijdens het ancien régime werden het Hedeken en de Laaistok als hakhout of middelhout beheerd.
De zuidelijke Laaistok bestond in 1812 uit twee delen. Het ene deel had een oppervlakte van 1,24 ha en was bos van de 1e klasse, zoals het Brakelbos; het andere deel had een oppervlakte van 2,79 ha en was land van de 3e klasse. Deze verdeling is volgens De Lange gebeurd volgens de hoogteligging. Het laagst gelegen deel tegen het Brakelbos bleef bebost, terwijl het hoger gelegen deel in cultuur werd gebracht. Het rooien moet gebeurd zijn na 1774. Ook van het grote Brakelbos werden toen 900 roeden gerooid en omgevormd tot akker. Sindsdien is de grens tussen het Brakelbos en de zuidelijke Laaistok tot op de huidige dag niet meer veranderd. De noordelijke Laaistok werd pas in de jaren 1920 gedeeltelijk ontgonnen.
In het oud archief van de heerlijkheid Opbrakel bevinden zich enkele processen-verbaal van openbare houtverkopingen die informatie verschaffen over de soortensamenstelling en het beheer van de bossen in de heerlijkheid. Op 5 december 1773 werd het hakhout van een particulier bos, ‘de Clauwinghen’, openbaar verkocht. Het hakhout werd verdeeld in 31 kopen. De kopers moesten hun hout zelf kappen. De verkoopvoorwaarden bepaalden dat zij het hakhout naar behoren moesten kappen, zonder de oude hakhoutstoven te beschadigen. De opgaande eiken, beuken en essen, die tussen het hakhout stonden, mochten ze niet kappen. Bovendien moesten ze op elke koop ‘drie eenpijlige bercken ofte andere witte plantsoenen’ laten staan. Deze bomen werden vooraf ‘geteeckent ofte gheschraept’. De kopers moesten hun hout vóór 15 maart kappen en vóór Sint-Jansdag (24 juni) uit het bos voeren.
Over de soortensamenstelling van de bossen in Opbrakel schreef Ph. Vandermaelen (1834): « Les propriétés boisées occupent environ un quart de la surface : le chêne, le tremble, l’aune, le hêtre, sont les essences qui dominent ». In de loop van de 19de eeuw werd het middelhout geleidelijk aan omgevormd tot hooghout. De belangrijkste reden hiervoor was dat de vraag naar brandhout afnam door het toenemend gebruik van steenkool, terwijl de vraag naar timmerhout toenam. Voor boseigenaars was het dus financieel voordelig om middelhout om te vormen tot hooghout.
In Opbrakel kwamen ook veel bomen voor buiten bosverband. De inwoners van Opbrakel hadden vroeger de gewoonte hun erf met hagen van de naburige percelen en van de straat af te scheiden. Uit de straatschouwingen die elk jaar in Opbrakel gehouden werden, blijkt dat er veel bomen langs de straten stonden. Het ging zowel om knotbomen als opgaande bomen. In de tuinen stonden ook fruitbomen. Af en toe werden er openbare verkopingen gehouden van de bomen die op een erf stonden. Op een openbare verkoop in 1776 werden de volgende bomen verkocht: eiken (zowel opgaand als geknot), essen (idem), wilgen (idem), abelen, berken, elzen, een opgaande olm alsook appel- en kersenbomen.
In de bossen van Opbrakel en Flobecq kwamen vroeger veel blauwe bosbessen voor, in de streek ‘kozijntjes’ genaamd. Deze soort deed het bijzonder goed in de bossen op de Modderode en de Pottelberg. In de periode dat de bessen rijp waren – naar gelang van de mildheid van de seizoenen van half juni tot einde juli – zag men tientallen vrouwen en kinderen naar de Modderode trekken om er ‘kozijntjes’ te plukken. Rond 1950 kreeg men voor een kilo bosbessen 11 à 13 frank. Als men weet dat sommige mensen tot 10 kg per dag konden plukken, dan was dat een mooie bijverdienste. De ‘kozijntjes’ werden opgekocht door plaatselijke fruithandelaars, die ze exporteerden naar Engeland. Tegenwoordig zijn er op de Modderode en de Pottelberg geen blauwe bosbessen meer te vinden omdat de bossen op deze heuvels door de grootschalige zandwinning verdwenen zijn. In 2010 werd een klein deel van het Brakelbos ontbost om de blauwe bosbes en de struikheide meer kansen te geven.
Aan het eind van de 19de eeuw begonnen de heuvels van Zuid-Oost-Vlaanderen en het aangrenzende deel van Henegouwen zich te ontwikkelen tot een populaire toeristische bestemming. De schoonheid van de natuur in de streek werd beschreven door verschillende schrijvers zoals Omer Wattez uit Schorisse, auteur van Een hoekje van Zuid-Vlaanderen (1890), later uitgewerkt in De Vlaamsche Ardennen (1914). Volgens Omer Wattez zou zijn vriend Pol de Mont tijdens een gemeenschappelijke wandeling in 1888 voor het eerst de term ‘Vlaamse Ardennen’ gebruikt hebben. In 1901 publiceerde Theodoor Sevens zijn Reisjes in Zuid-Vlaanderen, in 1912 verscheen Nos Ardennes Flamandes van Achille Boterdaele en in hetzelfde jaar publiceerden J. Patriarche e.a. het met foto’s geïllustreerde Commune de Flobecq. Notice Illustrée.
Op het Hedeken, vlak bij de ingang van het Brakelbos, stond in de 19de eeuw een boswachtershuis. In 1874 werd dit huis afgebroken en vervangen door een huis met een herberg, ‘A la Chasse Royale – Au Sergeant’ genaamd, die tot kort voor de Tweede Wereldoorlog druk bezocht zou worden door wandelaars en natuurliefhebbers, zoals Herman Teirlinck, Omer Wattez, Pol de Mont en Abraham Hans. De herberg, die geëxploiteerd werd door Livinus De Lange, werd in de volksmond ‘de Sergeant’ genoemd. In de tweede helft van de jaren 1930 hield ‘de Sergeant’ als herberg op te bestaan. In 1947 of 1948 werd hij afgebroken en vervangen door een woonhuis (Brakelbosstraat 78).
Vanaf de Sergeant liep een beukendreef door het Brakelbos, de huidige Brakelbosstraat. Een daarbij aansluitend paadje leidde in de richting van het Hof ten Bossche langs het Rietfonteintje naar beneden. Eind 19de eeuw lagen hier twee vijvers waarvan het water in een reeks watervalletjes wegstroomde. Boven de ‘cascade’ werd begin 20ste eeuw een rustieke houten brug gebouwd door Johan-Baptist De Lange, de boswachter van het Brakelbos. Het ensemble was een toeristische attractie maar reeds in 1912 was de vijver aan het dichtslibben, zoals J. Patriarche, een Vloesbergse natuurliefhebber, het met spijt opmerkte. In zijn boek ‘Le patrimoine de Flobecq’ beschreef Pierre Malingreau ‘le pont et la cascade du Sergeant dans le Bois de Brakel’ als volgt: « Ces deux curiosités se trouvent non loin de cette ferme (du Sergent). Elles se trouvent toutes les deux dans les environs de l’endroit appelé actuellement « Tsuuskieshol » (Pont monumental en pierre). Le pont fut au début de siècle construit par Johan-Baptist De Lange, frère de Livinus. Il était gardien de ces immenses bois. En 1930, le pont se brisa et tomba dans la cascade. C’est ainsi qu’actuellement on ne voit plus qu’un grand trou. Anciennement, beaucoup de personnes venaient se promener et déjeuner dans les environs de la cascade ». In 1975 was er van de vijvers, waterval en brug niets meer te bespeuren.
Tijdens de Eerste Wereldoorlog werden de meeste bomen van het Brakelbos gekapt door de Duitsers. De werken begonnen in mei 1917 en duurden tot de aftocht van het Duitse leger in oktober 1918. Een aantal soldaten van de ‘Baudirektion 4’ waren reeds op 12 mei 1917 aangekomen met enkele paarden. Ze gingen onmiddellijk over tot het aanwerven van werklieden die ze gemakkelijk vonden, want ze ontvingen 2 mark loon per dag en bovendien werden ze vrijgesteld van verplichte tewerkstelling elders. De werklieden waren afkomstig van Opbrakel, Zegelsem, Elst, Parike, St.-Maria-Oudenhove en Everbeek maar het grootste deel kwam uit Nederbrakel. De eerste bomen werden geveld niet ver van de woning van de weduwe van Livinus De Lange. De kappingen gingen daarna verder in de richting van de Potaarde en het Rietfonteintje. De bomen werden via een speciaal aangelegde spoorweg naar een houtzagerij in de Statiestraat in Nederbrakel gevoerd, waar ze verzaagd werden tot planken en balken voor het maken van schuilplaatsen, barakken, enz.
Aanvankelijk kapten de Duitsers alleen de grote bomen maar na verloop van tijd begonnen ze ook de jongere bomen te kappen, om er houtskool van te maken. De plaatselijke bevolking, die grote nood had aan brandstof, mocht aanvankelijk de boomtoppen kopen maar na een tijdje werd dit verboden. Het gemeentebestuur van Opbrakel richtte op 2 juni 1917 een verzoekschrift aan de Duitse overheid “teneinde te bekomen dat toch de toppen der boomen in de gemeente zouden mogen blijven om de inwoners van Opbrakel, Nederbrakel en omliggende gemeenten aan brandstof te gerieven”. Aan dit verzoek werd echter geen gevolg gegeven.
Tijdens de winter van 1917-1918 begon men met het afzagen van de sparren. Morre (1973) schrijft hierover: “Van aan de Nekkensputte tot boven op de “Modrodde” en van aan “Meetsieshuizeke” (waar toen nog kluizenaarster Sylvie woonde) langs de Zwies tot bijna tegen het Buunderke werden duizenden sparren afgezaagd en bijna alle werden langs het Zakske naar het smalspoor in het Brakelbos gesleept”. In de zomer van 1918 werkten er in de bossen ten minste 150 arbeiders en een vijftiental Duitsers, zonder de talrijke Ronsenaars die onder het toezicht van Duitse spoorsoldaten bomen en houtskolen kwamen laden in de Louviere aan het ‘Toethuis’.
Op 18 oktober 1918 vertrokken de soldaten van de ‘Baudirektion 4’ uit Brakel. Hiermee kwam een eind aan de kappingen in het Brakelbos, de Heyne en het Livierenbos. In december 1918 richtte een zekere Santens uit Oudenaarde een zagerij op in de Louviere om de door de Duitsers achtergelaten bomen te verzagen. Op D’Hoppe werd een soortgelijke zagerij opgericht. In die tijd bood het Brakelbos een desolate aanblik. Nagenoeg alle opgaande bomen waren door de Duitsers gekapt. Alleen ‘Den Dikken Beuk’ hadden ze laten staan, een boom met een stamomtrek van meer dan vijf meter. Helaas werd deze boom in 1922 alsnog geveld.
Tijdens de jaren 1919, 1920 en 1921 werden de bossen grotendeels opnieuw beplant met jonge boompjes, geschonken door de Verenigde Staten. Daaronder bevonden zich heel wat Amerikaanse eiken, die tot in de jaren 1980 het beeld van de bossen bepaalden. Uit deze periode dateren ook de meeste gelijkjarige beukenbestanden in Brakelbos.
In 1924 verkochten de twee schoonzoons van weduwe Ernest Allard-Rombaut, artilleriekapitein Didier Allard uit Luik en advocaat De Prelle de la Nieppe-Allard uit Brussel, hun deel van het Brakelbos en een klein stuk van de noordelijke Laaistok, samen ruim 28 ha groot, aan het Parijse vastgoedbedrijf Bernheim, dat dit bos in 1928 doorverkocht aan de C.O.O. van Oudenaarde. In 1925 verkochten ze het resterende deel, nl. het Hedeken met de herberg ‘Sergeant’, de zuidelijke Laaistok en het grootste deel van de noordelijke Laaistok aan de familie De Lange. De andere 25 ha van het Brakelbos kwamen in 1920 door verdeling in handen van Paul Van Cleemputte-Bernaeyge en in 1929 door verkoop in het bezit van Maurits Cauchie-Soyez, handelaar te Deux-Acren, die ze in 1931 verder verkocht aan Edouard Dupuis-Van de Maele, nijveraar te Ollignies. In mei 1951 wist de C.O.O. van Oudenaarde ook dit deel te verwerven, waardoor het gehele Brakelbos, ruim 52 ha groot, haar eigendom werd. Het stuk ten noorden van de huidige Laaistokstraat, 4 ha 33 a groot, was reeds in 1920 gerooid, terwijl het afzonderlijk gelegen Hondsbroek (2 ha 6 a) in 1932 in weiland werd herschapen. Hierdoor verdwenen de laatste restanten van de beboste zuidwestelijke hoek van Opbrakel ten noorden van de huidige Laaistokstraat.
Nadat het Brakelbos in het bezit gekomen was van de C.O.O. van Oudenaarde, werd het beheer ervan toevertrouwd aan het bestuur van Waters en Bossen, de voorloper van het agentschap voor Natuur en Bos. De laatste jaren voert het agentschap voor Natuur en Bos gerichte kappingen uit om meer licht in het bos te brengen. Zo kan zich een gevarieerd, gemengd loofbos met beuk, zomereik, es en esdoorn ontwikkelen. De meeste Amerikaanse eiken die aangeplant waren na de Eerste Wereldoorlog zijn inmiddels gekapt. De beuken uit dezelfde periode bepalen tegenwoordig grotendeels het uitzicht van het Brakelbos.
De belangrijkste weg in het Brakelbos tijdens het ancien régime was de Brakelbosstraat, die toen nog Bosstraat heette. Zoals de meeste gemeentewegen in Opbrakel, was de Bosstraat 20 voet (5,54 m) breed en onverhard. Tijdens de straatschouwing van 1764 bevalen de schepenen de Bosstraat bij het begin van het Brakelbos te verbreden en te effenen en de overhangende takken terug te snoeien. Op de Atlas der Buurtwegen wordt de Brakelbosstraat ‘Chemin n° 5’ genoemd.
De Laaistokstraat (‘Chemin n° 15’ op de Atlas der Buurtwegen) werd in het begin van de 19de eeuw aangelegd. De straat is te zien op de kaarten van het primitief kadaster (1835) maar de naam ‘Laaistokstraat’ wordt er nog niet op vermeld. De straatnaam wordt wel vermeld op de Poppkaart (1841-1879). Nagenoeg alle bospercelen ten noorden van de Laaistokstraat werden achteraf ontgonnen, zodat deze straat nu de grens vormt tussen het Brakelbos en het akkerland op de kouter rond het Hof ten Bossche. De Laaistokstraat en de Brakelbosstraat zijn verbonden door twee rechte en parallelle wegen (Sectie A, nr. 57 en 66), die dienden voor de exploitatie van het bos. Deze wegen zijn te zien op de kaarten van het primitief kadaster maar niet op de Ferrariskaart (1771-1777). Vermoedelijk zijn ze begin 19de eeuw aangelegd in opdracht van Thadée van Saceghem, de toenmalige eigenaar van het Brakelbos. Het primitief kadaster noemt ze ‘landwegen’. De oostelijke landweg werd in de volksmond ‘Sergeantdreef’ (‘La drève du Sergeant’) genoemd. Door het Brakelbos loopt voorts een noordwest-zuidoost georiënteerde voetweg die het Hof ten Bossche verbindt met de Brakelbosstraat (‘Sentier nr. 57’ op de Atlas der Buurtwegen, thans Rietfontaineweg). Deze weg is reeds te zien op de kaarten van het primitief kadaster maar niet op de Ferrariskaart. Hij dankt zijn naam aan het Rietfonteintje, een van de grootste bronnen in het Brakelbos.
Van het Hof ten Bossche loopt de Hof Ten Bosscheweg naar het noordoosten over de akkers richting Pullem. Het wegtracé is al aanwezig op de 18de-eeuwse kaarten van Villaret en de Ferraris en maakte deel uit van het netwerk aan onverharde wegen en voetwegen ten noorden van Brakelbos. Het eerste deel van de weg, ter hoogte van Hof ten Bossche heeft een bolrond profiel en is gekasseid met veldsteen. Halverwege de kouter wordt dit een onverharde weg die de beek kruist en aantakt op de weg Pullem. Bij een hoeve met twee lindes is opnieuw een wegdeel verhard met veldstenen.
Doorheen het gebied lopen nog enkele andere oude en grotendeels onverharde wegen: Pullem, Meerslos, Ronsweg. Ze vormen de verbindingen tussen de bewoningskernen aan de rand van de vallei.
In de Sassegembeekvallei markeren clusters van houtkanten en knotbomenrijen de historische perceelsgrenzen. De knotbomen leveren hout maar vervullen ook een functie bij het draineren van de graslanden en het voorkomen van erosie. In de knotbomenrijen gaat het om fladderiep (Ulmus laevis), tamme kastanje (Castanea sativa), haagbeuk (Carpinus betulus), gewone esdoorn (Acer pseudoplatanus), zomereik (Quercus robur) en wilg (Salix). In de houtkanten is zwaar hakhout van hazelaar (Corylus avellana) en haagbeuk (Carpinus betulus) aanwezig.
Aan de oostrand van de Laaistok ligt een kwelgrasland met veel microreliëf waar centraal in de weide een bron ontspringt. Het kwelwater brengt een aantal waardevolle plantensoorten met zich mee (onder andere ereprijs, dagkoekoeksbloem en egelboterbloem). Het grasland telt ook een aantal markante opgaande bomen en knotbomen van grote omvang en ouderdom.
In het Brakelbos staan twee markante bomen met een cultuurhistorische betekenis. Op het kruispunt van de Rietfontaineweg, de Brakelbosstraat en Willemsveld, aan de rand van het Brakelbos, staat bij een kleine veldkapel, boven op een talud, een opgaande kapelboom. Het is een paardenkastanje die, met zijn zichtbaar geworden wortels, het talud verstevigt. De bakstenen veldkapel is reeds te zien is op een prentbriefkaart van omstreeks 1900. Op de achterzijde is het jaartal ‘1982’ aangebracht, verwijzend naar het jaar waarin de kapel werd hersteld. Midden in Brakelbos staat bij het Rietfonteintje een hulst die gebruikt wordt als fetisjboom. Kleurrijke linten met boodschappen zijn er opgehangen. Het Rietfonteintje is een van de bronnen die de Sassegembeek voedt. Het water van deze bron wordt opgevangen in een gemetseld opvangbekken. In het Brakelbos komen nog verschillende andere bronnen voor, die evenwel niet voorzien zijn van een gemetseld opvangbekken.
Dicht bij de Sergeant, langs de Brakelbosdreef die naar de Caplette loopt, werd in 1782 het Livineskruis opgericht, ter nagedachtenis van de 21-jarige Livina Bruggelinck die hier op 16 juni 1738 werd vermoord. In 2013 werd het kruis volledig gerestaureerd nadat het was vernield door vandalen.
Naast het Hof ten Bossche op de kouter centraal in het gebied, komen er langs de randen van de vallei (Pieter Hoelmanstraat) en hier en daar ook wat dieper in de vallei (Pullem) enkele traditionele hoeves, boerenarbeiderswoningen en dorpswoningen voor.
De huidige kerk van Opbrakel is het resultaat van talrijke bouwfasen. Van het Romaanse kerkje uit de 11de eeuw is niets overgebleven. Tegen de westgevel ervan werd in het begin van de 13de eeuw een massieve, vierkante toren aangebouwd, opgetrokken uit onregelmatige ijzerzandsteen.
Het rechtlijnig tracé van de Romeinse weg Bavay-Blicqui-Velzeke wordt te Opbrakel in een aantal wegen teruggevonden. Deze weg, die als ‘Chaussée Brunehaut’ bekend staat, doorsnijdt dit gebied.
De kern van de heerlijkheid van Opbrakel zou zeker tot in de 9de eeuw teruggaan. Van de 11de tot de 14de eeuw was de heerlijkheid in handen van de familie ‘van Brakel’. Vier grote pachthoeven waren de zetel van een heerlijkheid en een voortzetting van een ontginningshoeve. Eén daarvan is het “Hof ten Bossche”. Het “Hof te Fransbeke” werd in 1737-1738 gebouwd ter vervanging van het uit 1572 daterende hof. Dat oorspronkelijke hof, dat gesloopt werd, was meer zuidwaarts en lager gelegen. Over deze pachthoeve zijn weinig historische gegevens bekend.
Van de spoorweg die door de Duitsers tijdens WO I aangelegd werd, zijn nog steeds relicten in het Brakelbos te vinden. Via deze spoorweg werden gevelde bomen naar een zagerij bij het station van Nederbrakel gevoerd. In 1917-1918 verwerkten de Duitsers grote hoeveelheden takhout van de gekapte bomen in het Brakelbos tot houtskool. Aan het eind van de oorlog moeten er verschillende houtskoolmeilers in het Brakelbos geweest zijn. Na de oorlog zijn deze meilers waarschijnlijk genivelleerd, om nieuwe bomen te kunnen aanplanten. Het is mogelijk dat er hier en daar nog relicten van niet volledig genivelleerde meilers te vinden zijn.
In het Brakelbos vallen vooral de gelijkjarige beukenbestanden op die na WO I aangeplant werden en in de lente een vlakdekkende voorjaarsflora van boshyacint vertonen. De laatste jaren wordt er gewerkt aan een meer gemengd bos met meer ongelijkjarige bestanden. Daarnaast zijn er verschillende zones met bronbos langs de bronzones van de Sassegembeek. Het Brakelbos is botanisch zeer waardevol. Het bevat oud bosvegetatie met een uitbundige voorjaarsvegetatie met onder meer bosanemoon, wilde hyacint, wilde narcis, daslook, paarbladig goudveil,... De bosgrens is overal erg scherp. Vaak is er op de overhang van bos naar grasland- of akkerland een uitgesproken natuurlijk talud aanwezig.
De kouter rond Hof ten Bossche is een open landschap gebruikt voor de landbouw, vooral akkerland.
In de vallei van de Sassegembeek komt een kleinschalig landschap voor met een afwisseling van graslanden met bosjes, houtkanten en (knot)bomenrijen.
Auteurs: Smets, Koen; Van Driessche, Thomas
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Smets K. & Van Driessche T. 2024: Brakelbos met Hof ten Bossche en vallei van de Sassegembeek [online], https://id.erfgoed.net/teksten/436668 (geraadpleegd op ).
Het Brakelbos ligt op grondgebied van de gemeente Brakel, ten zuidwesten van Opbrakel.
Het landschap van het zuiden van de provincies West-Vlaanderen en Oost-Vlaanderen kenmerkt zich door een west-oost gerichte rij heuvels met toppen op ongeveer dezelfde hoogte. Deze restheuvels worden al geruime tijd beschouwd als Diestiaanheuvels, d.w.z. dat zij nabij hun top afzettingen bevatten die horen tot het Zand van Diest. Een recenter model geeft een alternatieve verklaring voor de opbouw en de genese van deze getuigenheuvels (voor het ontstaan van deze restheuvels zie thema ‘Genese van de restheuvels van Vidaigneberg tot Kesterberg’).
De natuurlijke lokale “veldsteen” of zandsteen uit de Formatie van Gent (vroeger Paniseliaan genoemd) die op de hogere heuvels in de Vlaamse Ardennen voorkomt, werd al in de Gallo-Romeinse periode als bouwmateriaal gehanteerd. De typische roestbruine ijzerzandsteen van de Vlaamse Ardennen zou nog minstens tot de 18e eeuw ontgonnen zijn en werd later ook nog aangewend. Fijn Diestiaan en Lediaan zand werd in verschillende zandgroeven of zavelputten op de heuvel van het Brakelbos tot in de 20ste eeuw uitgegraven. In de Vlaamse Ardennen komt een twaalftal heuvels voor die sterk opvallen in het reliëf omdat ze niet alleen allemaal ongeveer een hoogte van rond de 150 meter bereiken, maar ook doordat ze op één enkele west-oost gerichte lijn zijn gelegen. Men noemt deze heuvels ook nog wel ‘getuigenheuvels’. Hun ijzerrijke toppen zijn beter tegen regen, en dus erosie, bestand. Het Brakelbos ligt op één van deze heuvels, op de helling van de Pottelberg meerbepaald. Er zijn verschillende valleitjes aanwezig in het bos en er is het brongebied van de Sassegembeek-Molenbeek, een beek met duidelijke taluds.
De ligging van deze getuigenheuvels, waarvan de helft van deze heuvels zich in de Vlaamse Ardennen bevindt, kan geen toeval zijn. Vandaag zijn de rivieren al verschillende tientallen meters diep ingesneden ten opzichte van het vroegere oppervlak. Dit heeft tot gevolg dat de zandbanken op dit ogenblik als opvallende heuvels in het landschap uitsteken. Hun absolute hoogte neemt af van zuid naar noord. Langs de valleiwanden zijn er verschillende tertiaire ontsluitingen (Bartoonklei, Lediaanzand, Panesiliaanzand,... ). De heuvels tellen verschillende bronbossen. De uitsijpelingsbronnen zijn in verschillende bronniveaus met bronamfitheaters aanwezig, daar waar de waterhoudende zandlagen en ondoordringbare kleilagen elkaar snijden. Zij voeden de talrijke beekjes en waren ook bepalend voor de oudste bebouwing die op sommige plaatsen precies op de bronnenlijn lag.
Het Brakelbos was een groot boscomplex op de kabinetskaart de Ferraris (1771-1777) en de kaart van Vandermaelen (1854), dat aansloot bij het Muziekbos dat meer westelijk gelegen is. Het werd op de Ferrariskaart Den Breckel Bosch genoemd. Vanaf topokaarten herkenbaar in de huidige vorm. Op de Ferrariskaart staat het Brakelbos tot net ten zuiden van het Hof ten Bosse ingetekend. Rond het hof komt akkerland voor. Ten oosten daarvan loopt de Sassegembeek, met in haar vallei enkele percelen bos maar hoofdzakelijk regelmatige, kleine percelen meers, die met perceelsrandbegroeiingen zijn afgeboord. Hier en daar komt een groter stuk bos voor. Gedurende de volgende eeuwen verdwenen deze stukken bos (ten noorden van zowel Hof ten Bosse als Hof te Fransbeke). Vanaf de kaart van 1937 komt het landschapsbeeld met het huidige overeen. Vanaf de tweede helft van de 17de maar vooral in de 18de eeuw werd het oude wegen- en padennet in bossen op vele plaatsen vervangen door rechte exploitatiewegen. Waar de wegen de beken kruisten, werden bruggetjes in baksteen gebouwd op de plaats van het vroegere wad, zoals aan het Tsjuuskieshol in het Brakelbos. Beuk neemt in Brakelbos een onnatuurlijk groot aandeel in de boomlaag in, als gevolg van aanplantingen na de Eerste Wereldoorlog. Dit leidde onherroepelijk tot de omvorming van een monotoon beukenhooghout, zonder struiklaag en dikwijls is er ook weinig bodemvegetatie. Het Ludwineskruis in het Brakelbos memoriseert de moord op een jonge vrouw in de tweede helft van de 18de eeuw. Kleinschalige zavelwinningen in de bossen op de kamlijn van de Vlaamse Ardennen zijn van alle tijden maar in de 20ste eeuw werden ganse toppen afgegraven en kwamen grote kraters in de plaats. Aan de overzijde van de gewestgrens is de heuvel deels ontbost en afgegraven.
De huidige kerk van Opbrakel is het resultaat van talrijke bouwfasen. Van het Romaanse kerkje uit de 11de eeuw is niets overgebleven. Tegen de westgevel ervan werd in het begin van de 13de eeuw een massieve, vierkante toren met achtkantige luikamer aangebouwd. Hij is opgetrokken uit onregelmatige ijzerzandsteen, terwijl latere herstellingen in gekantrechte zandsteen en in baksteen werden uitgevoerd. De overgang van vierkante torenromp naar achtkantige klokkenkamer gebeurt door middel van halve, diagonaal doorgesneden piramiden, wat nog volkomen aansluit bij de Romaanse bouwtraditie. De driebeukige benedenkerk dateert van 1716. Ze werd in 1754 verbouwd. Ook het driezijdig gesloten koor stamt uit de 18de eeuw. Het rechtlijnig tracé van de Romeinse weg Bavay-Blicqui-Velzeke wordt te Opbrakel in een aantal wegen teruggevonden. Deze weg, die als ‘Chaussée Brunehaut’ bekend staat, doorsnijdt dit gebied.
De kern van de heerlijkheid van Opbrakel zou zeker tot in de 9de eeuw teruggaan. Van de 11de tot de 14de eeuw was de heerlijkheid in handen van de familie ‘van Brakel’. Vier grote pachthoeven waren de zetel van een heerlijkheid en een voortzetting van een ontginningshoeve. Eén daarvan is het “Hof ten Bossche”. Deze imposante historische hoeve staat in een landschappelijke opmerkelijke omgeving: in het noorden van het Brakelbos gelegen, niet ver van een beekvalleitje. Een gekasseide weg leidt langs de boomgaard naar de vierkantshoeve. Deze hoeve was een zetel van de heerlijkheid van het goed ten Bossen, die na erfdeling in 1320 een zelfstandige heerlijkheid geworden was die afhing van de hoofdheerlijkheid Opbrakel. Het “Hof te Fransbeke” werd in 1737-1738 gebouwd ter vervanging van het uit 1572 daterende hof. Dat oorspronkelijke hof, dat gesloopt werd, was meer zuidwaarts en lager gelegen. Over deze pachthoeve zijn weinig historische gegevens bekend.
Bron: Ankerplaats 'Brakelbos'. Landschapsatlas, A40049, Agentschap Onroerend Erfgoed, Brussel.
Auteurs: Van den Bremt, Paul; Tack, Guido; De Meirsman, Reginald; Vanmaele, Nele
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Van den Bremt P. & Tack G. & De Meirsman R. & Vanmaele N. 2001: Brakelbos met Hof ten Bossche en vallei van de Sassegembeek [online], https://id.erfgoed.net/teksten/162780 (geraadpleegd op ).