Teksten van Kastelensite Zwijnaarde

https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/135238

Kastelensite Zwijnaarde (actualisatie 2015) ()

De kastelensite van Zwijnaarde bestaat uit een ensemble van de kastelen Reivissche, Predikherenhof, Nieuwgoed, Puttenhove en De Klosse met hun bijhorende parken en het park van de Ghellinck d’Elsegem. Aan de zuidwestelijke periferie van Gent en meer bepaald tussen de sterk verstedelijkte agglomeraties van Zwijnaarde en Sint-Denijs-Westrem bevindt zich een gebied waarvan de historisch gegroeide trekken vrij goed bewaard zijn gebleven.

Fysische geografie

Topografie

De kastelensite bevindt zich op grondgebied van Gent (deelgemeenten Zwijnaarde en Sint-Denijs-Westrem, aan de zuidwestelijke periferie van Gent), ten zuiden van de autoweg Brussel - Oostende (kilometer 44-46) tot aan de Klossestraat, tussen de Oudenaardse steenweg (inclusief de Ghellinck d'Elsegempark) en de spoorlijn Gent - De Pinte.

Het gebied vormt een uniek en uitzonderlijk gaaf landschap aan de zuidrand van de stad Gent. De schoonheid van het gebied wordt vooral bepaald door het voorname uiterlijk van de kasteelsites. Binnen het gebied is er een sterke visuele relatie tussen de verschillende sites. De architectuur van de gebouwen verloopt er als het ware verder in het landschap en dit langs ontworpen vergezichten en kasteeldreven. Van de aanwezige relatief hoge grondwaterstand heeft men in het verleden dankbaar gebruik gemaakt om bij de kasteelsites omgrachtingen, vijvers en waterpartijen aan te leggen.

Geologie en bodem

De kastelensite bevindt zich in een dekzandgebied dat deel uitmaakt van de door pleistocene sedimenten opgevulde Vlaamse Vallei. De kastelensite valt grotendeels samen met een lichte depressie in het microreliëf, waarvan het laagste gedeelte ingenomen wordt door slibhoudende zandgronden. De waterafvoer was oorspronkelijk gebrekkig; het tracé van de Scheidbeek, die nu voor de afwatering van de depressie zorgt, toont aan dat deze beek volledig kunstmatig is aangelegd.

Vegetatie

Bij terreinbezoeken van het gebied in 1991 werden 232 verschillende plantensoorten geïnventariseerd. Na raadpleging van de verschillende oude kaarten (bijvoorbeeld de kabinetskaart van de Ferraris, 1770-1778) kunnen we vaststellen dat alleen een deel van het kasteeldomein de Ghellinck d'Elsegem steeds als bos in gebruik is gebleven. De struikenetage van dit park wordt nagenoeg volledig gedomineerd door Pontische rododendron (Rhododendron ponticum) en laat bijgevolg geen andere begroeiing toe. Soorten die kenmerkend zijn voor oude bossen vinden we wel in kleine hoeveelheden verspreid binnen de verschillende kasteeldomeinen en zijn vermoedelijk beginnen koloniseren vanuit oude houtkanten.

De hier opgesomde oude bosplantensoorten werden in de kastelensite gevonden: muskuskruid (Adoxa moschatellina), bosanemoon (Anemone nemorosa), wijfjesvaren (Athyrium filix-femina), ijle zegge (Carex remota), boszegge (Carex sylvatica), groot heksenkruid (Circaea lutetiana), herfststijlloos (Colchicum autumnale), lelietje-van-dalen (Convalaria majalis), gewone smele (Deschampsia cespitosa), bochtige smele (Deschampsia flexuosa), smalle stekelvaren (Dryopteris carthusiana), brede stekelvaren (Dryopteris dilatata), mannetjesvaren (Dryopteris filix-mas), gewoon sneeuwklokje (Galanthus nivalis), gladde witbol (Holcus mollis), wilde hyacint (Hyacinthoides non-scripta), gele dovenetel (Lamium galeobdolon), bosbingelkruid (Mercurialis perennis), koningsvaren (Osmunda regalis), schaduwgras (Poa nemoralis), adderwortel (Polygonum bistorta), veelbloemige salomonszegel (Polygonatum multiflora), eikvaren (Polypodium vulgare), adelaarsvaren (Pteridium aquilinum), gewoon speenkruid (Ranunculus ficaria), bloedzuring (Rumex sanguineus), knopig helmkruid (Scrophularia nodosa), grote muur (Stellaria holostea), kleine maagdenpalm (Vinca minor), donkersporing bosviooltje (Viola reichenbachiana) en bleeksporig bosviooltje (Viola riviniana).

Zoom- en kapvlakteplanten in dit gebied zijn dolle kervel (Chaerophyllum temulum), vingerhoedskruid (Digitalis purpurea), wilgenroosje (Epilobium angustifolium), geel nagelkruid (Geum urbanum), schermhavikskruid (Hieracium umbellatum), akkerkool (Lapsana communis), drienerfmuur (Moehringia trinervia), framboos (Rubus idaeus), brem (Sarothamnus scoparius), bosbies (Scirpus sylvaticus), bosandoorn (Stachys sylvatica), moerasmuur (Stellaria uliginosa), valse salie (Teucrium scorodonia) en maarts viooltje (Viola odorata).

In de kasteeldomeinen vinden we ook een aantal planten die er vroeger werden aangeplant en die op een spontane manier zijn gaan verwilderen. Deze planten worden ook wel eens stinsenflora genoemd. Het lelietje-van-dalen (Convallaria majalis) doet het in de meeste kasteeldomeinen zeer goed en heeft zich soms op een spectaculaire wijze tot grote oppervlakten ontwikkeld.

Winterpostelein (Claytonia perfoliata), herfststijlloos (Colchicum autumnale), krokus (Crocus), gewoon sneeuwklokje (Galanthus nivalis), wilde hyacint (Hyacinthoides hispanica), hulst (Ilex aquifolium), druifhyacint (Muscari tenuiflorum), narcis (Narcisus), overblijvende ossentong (Pentaglottis sempervirens), Pontische rododendron (Rhododendron ponticum), prachtframboos (Rubus spectabilis), sneeuwbes (Symphoricarpus albus var. laevigatus) en taxus (Taxus baccata) komen er in kleinere hoeveelheden voor. Van wilde hyacint (Hyacinthoides non-scripta), gele plomp (Nuphar lutea), koningsvaren (Osmunda regalis), adderwortel (Polygonum bistorta), eikvaren (Polypodium vulgare subsp. vulgare) en maarts viooltje (Viola odorata) is het niet duidelijk of zij al dan niet om hun attractieve waarde werden aangeplant: zij kunnen hier ook van nature voorkomen.

Cultuurhistorie

Historisch-landschappelijk sluit het gebied van de kastelensite aan bij het ‘Scheldeveld’. Het betreft een areaal dat tijdens de grote middeleeuwse ontginningsperiode niet tot landbouwland kon worden omgezet, maar daarentegen in hoofdzaak voor begrazing werd gebruikt. Hierdoor kon de struikheide (Calluna vulgaris) zich uitbreiden. Herinneringen hieraan vinden we in plaatsnamen waarin het bestanddeel ‘heide’ voorkomt (zoals de Heidestraat). Tijdens de eindfase van de middeleeuwse ontginningen (13de eeuw) werden hier en daar pogingen ondernomen om de gronden in cultuur te brengen. De Gentse Sint-Pietersabdij heeft als één van de voornaamste eigenaars hierbij een belangrijke rol gespeeld. Het marginaal karakter van de zandgronden was ongetwijfeld één van de oorzaken die tot een mislukking van veel van deze ontginningen hebben geleid. Het gebied van Reivissche en omgeving draagt de sporen van dergelijke laatmiddeleeuwse ontginningen.

De site van Reivissche zelf, samen met Puttenhove, Predikherenhof en zelfs Nieuwgoed zijn vermoedelijk ontwikkeld uit laatmiddeleeuwse ontginningshoeven die later tot lusthof of buitengoed van stedelingen werden uitgebouwd. De imposante walgracht van Reivissche moet als statussymbool worden gezien en is typerend voor laatmiddeleeuwse ontginningshoeven.

In tegenstelling tot het meer centrale gedeelte van het Scheldeveld (grondgebied Nazareth) is hier in de 18de eeuw niet tot een systematische aanplanting van bos overgegaan. Slechts enkele percelen zijn bebost geworden, zoals dit blijkt uit de kabinetskaart van de Ferraris (1770-1778).

Het agrarisch landschap is dit van een ‘bulkengebied’, een door knotwilgenrijen gesloten landbouwgebied waarvan de percelen werden bewerkt in het kader van het wissel- of koppelstelsel. Dit betekent dat een perceel na een aantal jaren te zijn bezaaid werd omgezet in grasland. Om tijdens de grasjaren het vee binnen de percelen te houden was een afsluiting noodzakelijk. Grachten afgezoomd met knotwilgen en vermoedelijk aangevuld met een vlechtwerk van dood hout fungeerden als afsluiting. De term ‘bulk’ of ‘bilk’ betekent afgesloten perceel; hij is verwant met ‘beluik’ en wordt ook in de benaming ‘Bijloke’ teruggevonden. Bulkenlandschappen in het Gentse zijn steeds door knotwilgenrijen gesloten landschappen die sterk contrasteren met het open landschap van de kouters. Op veel plaatsen zijn de knotwilgenrijen van de bulkengebieden opgeruimd door ruilverkaveling of als gevolg van schaalvergroting van de landbouw. In het beschouwde gebied zijn de knotwilgenrijen nog vrij goed bewaard, zodat het bulkenlandschap er een relictwaarde bezit. Nattere delen, in de beekvalleitjes, hebben een meer continue gebruik als grasland gekend.

Het de Ghellinck d’Elseghempark in het oosten van het gebied is een behouden 18de-eeuws kasteelpark van het in 1945 gesloopte kasteel de Ghellinck. In het noorden van het park bevinden zich de hovenierswoning in villastijl van circa 1900 en de vroegere smidse, stallingen en personeelswoningen van 1906. Ten zuiden van het park staat een langgestrekte hoeve die bereikbaar is via een beukendreef (Fagus) tussen de akkers. De hoeve - in kern opklimmend tot de 18de eeuw - en dwarsschuur uit de tweede helft van de 19de eeuw zijn rond een gedeeltelijk begraasd erf met boomgaard gesitueerd. Het woonhuis klimt in de kern op tot de 18de eeuw.

Het kasteel Nieuwgoed, ook Nieuwenhove genoemd, met aanhorigheden en hoeve ligt in een uitgestrekt domein met park, omgrachting, vijver en uitgestrekte landerijen begrensd door de Grotesteenweg-Zuid (ten oosten), de Rijvisschestrrat (ten noorden) en de Heistraat (ten westen). Het domein is telkens met deze straten verbonden door een rechte dreef. Over de voorgeschiedenis van het kasteel is weinig of niets bekend. In 1715 werd het eigendom van de familie Soenens. In 1915 brandde het volledig uit. In opdracht van ridder E. Soenens werd op de oude grondvesten in 1928 een nieuw neo-Lodewijk XVI-kasteel gebouwd door architect Valentin Vaerwyck. Hij inspireerde zich op het oorspronkelijke kasteel uit de 18de eeuw waarvan de dienstgebouwen onder mansardedak, in U-vorm opgesteld voor het kasteel, behouden bleven. Ook het 19de-eeuwse oranjeriegebouw bestaat nog.

De noordelijke, 270 meter lange dreef van gewone plataan (Platanus x hispanica) vanuit de Rijvisschestraat, in de as van het kasteel, eindigt op een imposante empirepoort met arduinen pijlers van gebundelde speren en bekronende lauwerkransen, naar verluidt afkomstig van een Gentse stadspoort. De beelden rond het centrale grasplein zijn van de 18de-eeuwse beeldhouwer Karel Van Poucke en zijn afkomstig van kasteel Borgwal te Vurste. Ze werden door de huidige eigenares gravin Goethals meegenomen. Verder in het park bevinden zich nog romantische grotten, een ruïne van een torentje en een houten tuinpaviljoen. Langs de Rijvisschestraat staan enkele gekandelaarde linden (Tilia platyphyllos en Tilia x europaea) met stamomtrekken van 2,31, 3,41, 3,20, 2,48 en 2,80 meter (gemeten op 1,50 meter hoogte, opname in 2008). Ten oosten van de toegangsdreef bevinden zich enkele hooghoutpercelen met witte paardenkastanje (Aesculus hippocastanum) en zomerlinde (Tilia platyphyllos).

Kasteel De Klosse, ook gekend als kasteel Het Hoedje, langs de Grotesteenweg-Zuid is een achterin gelegen, volledig omgracht landhuis (voormalig zomerverblijf) met een gekasseide beukendreef die vanaf de Grotesteenweg-Zuid naar het kasteel leidt. Een ijzeren brug en hek geven toegang tot het park. Het wit bepleisterde kasteeltje dateert in zijn huidige vorm van 1845, maar de kern en het site is zeker veel ouder.

Kasteel Rijvissche langs de Rijvisschestraat is een nog behouden middeleeuws site met behouden dubbele vierkante grachtengordel rond een waterkasteel met nog deels oorspronkelijk verdedigingssysteem. Het kasteel is genoemd naar de familie Rijvissche, de oudste bekende eigenaars in de 12de-14de eeuw. Het kasteel werd ook vermeld bij bezittingen van de Sint-Pietersabdij. In de 16de eeuw was het goed in het bezit van de familie Van der Sickelen (confer de Grote en Kleine Sikkel in Gent). In 1564 kwam het door huwelijk in het bezit van Joris Rockelfing, die een gevelsteen boven de toegangspoort liet aanbrengen. Latere eigenaars waren de familie Penneman-De Graeve en De Maere-Limnander. Schrijver en nobelprijswinnaar Maurice Maeterlinck verbleef er dikwijls toen het kasteel bewoond was door zijn grootmoeder.

De grachtengordel omsluit het voormalige neerhof met ten noorden de dienstgebouwen, de hovenierswoning en het kasteel zelf in het zuidoosten. Het kasteel wordt op zijn beurt nog eens omgeven door een binnenwal en is slechts toegankelijk via een brug met drie bogen, vermoedelijk in de loop van de 18de eeuw gebouwd ter vervanging van een ophaalbrug. Opvallend is de vrij gaaf gebleven ingangspoort geflankeerd door twee ronde bakstenen verdedigingstorens onder een zeshoekige spits, daterend uit de 14de-15de eeuw. De centrale spitsboogdoorgang naar de binnenplaats is voorzien van zandstenen archivolten en zuiltjes met verweerd knoppenkapiteel. Links en rechts van de poort bevindt zich een dubbele verdedigingsmuur met binnenin een galerij en vermoedelijk later aangebrachte spitsboogdoorbrekingen om vanuit het woongedeelte zicht te krijgen op de omgeving. De noordelijke 16de-eeuwse woonvleugel behield op de hoek een ronde toren onder afgeschuind dak en zware schoorsteen. De oostelijke in L-vorm aangebouwde bepleisterde vleugel heeft een begin 19de-eeuw voorkomen en is vermoedelijk een aanpassing van een 18de-eeuwse kern die binnenin nog zichtbaar is. Het zuidoostelijk deel onder mansardedak werd in de loop van de 20ste eeuw gebouwd op de plaats van een 19de-eeuwse serre. De hoeve genaamd ‘t Hof Rijvissche, eveneens binnen de omwalling gelegen, behield een 17de-18de-eeuwse kern.

Het Predikherenhof, gelegen langs de Heistraat, is oorspronkelijk een omwalde hoeve en was zeker van in de 18de eeuw een bui¬tenplaatsje of zomerverblijf. Het werd in zijn huidige vorm gebouwd in 1909 voor de familie Van Pottelberghe de la Poterie door architect Valentin Vaerwyck. Het is volledig opgetrokken uit Franse steen en is geïnspireerd op de rococogevel van de ‘Hoofd¬wacht’ op de Kouter in Gent. Het bezit nog een prachtig park met vijvers en vroegere dienstgebouwtjes links ervan.

Het kasteel Puttenhove langs de Putstraat is vermoedelijk oorspronkelijk ook een vroegmiddeleeuws site met walgracht met een afzonderlijk, in achtvorm omgracht opper- en neerhof binnen een rechthoekige buitenwal. Het kasteel is nog deels omgracht kasteel. De archiefstukken (van de Sint-Pietersabdij) gaan terug tot de 15de eeuw. Volgens de overlevering verbleef Filips II er in 1549 voor hij als graaf van Vlaanderen in de Gentse Sint-Pietersabdij de investituur ontving, waardoor sommige bronnen het kasteel als vorstelijk domein bestempelden. Het werd vernield door de calvinisten in 1578. In de 17de eeuw was het eigendom van de familie Triest. Het goed werd opnieuw vernield door de legers van Lodewijk XIV in 1708. Het goed werd in 1730 beschreven als een vervallen kasteel en neerhof. Sinds circa 1830 is het kasteel eigendom van de familie Soenens. Vermoedelijk werd het volledig nieuw, typisch classicistisch kasteel circa 1840 gebouwd en werd het in de loop van de tweede helft van de 19de eeuw ingericht met authentieke stukken door ridder Fl. Soenens. Ook de walgrachten verdwenen toen grotendeels en het park in landschappelijke stijl werd aangelegd, onder meer met exotische bomen. Een nieuwe dreef leidde in noordwestelijke richting naar de Kortrijksesteenweg. Het vroegere neerhof bij de buitenwal met zichtbare oudere kern kreeg een schermgevel en nieuwe functie als conciërgewoning en koetshuizen.

Elementen als een verlaten spoorwegtracé (Gent zuid - De Pinte) en een villa in Engelse cottagestijl (villa La Closerie) verhogen de historische informatiewaarde van het gebied.

  • Onroerend Erfgoed, Digitaal beschermingsdossier DO002283; Kastelensite (G. Van der Linden & N. Vanmaele, 2005).

Auteurs:  Cox, Lise; Van der Linden, Geert; Vanmaele, Nele
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: Cox L. & Van der Linden G. & Vanmaele N. 2015: Kastelensite Zwijnaarde [online], https://id.erfgoed.net/teksten/174870 (geraadpleegd op ).


Kastelensite Zwijnaarde (landschapsatlas 2001) ()

De kastelensite van Zwijnaarde bestaat uit een ensemble van de kastelen Reivissche, Predikherenhof, Nieuwgoed, Puttenhove en Hoedje met hun bijhorende parken en het park van de Ghellinck d’Elsegem. Aan de zuidwestelijke periferie van Gent en meer bepaald tussen de sterk verstedelijkte agglomeraties van Zwijnaarde en Sint-Denijs-Westrem, bevindt zich een gebied waarvan de historisch gegroeide trekken vrij goed bewaard zijn gebleven.

Fysisch-landschappelijk betreft het een dekzandgebied dat deel uitmaakt van de door pleistocene sedimenten opgevulde “Vlaamse Vallei”. Het valt grotendeels samen met een lichte depressie in het microreliëf waarvan het laagste gedeelte ingenomen wordt door slibhoudende zandgronden. De waterafvoer was oorspronkelijk gebrekkig ; het tracé van de Scheibeek, die nu voor de afwatering van de depressie zorgt, toont aan dat deze beek volledig kunstmatig is aangelegd.

Historisch- landschappelijk sluit het beschouwde gebied aan bij het “Scheldeveld”. Het betreft een areaal dat tijdens de grote middeleeuwse ontginningsperiode niet tot landbouwland kon worden omgezet, maar daarentegen in hoofdzaak voor begrazing werd gebruikt. Tijdens de eindfase van de middeleeuwse ontginningen (13de eeuw) werden hier en daar pogingen ondernomen om de gronden in cultuur te brengen. De Gentse Sint-Pietersabdij heeft als een van de voornaamste eigenaars hierbij een belangrijke rol gespeeld. Het marginaal karakter van de zandgronden was ongetwijfeld een van de oorzaken die tot een mislukking van veel van deze ontginningen hebben geleid.

Het gebied van Reivissche en omgeving draagt de sporen van dergelijke laat- middeleeuwse ontginningen. Het site van Reivissche zelf, samen met Puttenhove, Predikherenhof en zelfs Nieuwgoed zijn vermoedelijk ontwikkeld uit laat-middeleeuwse ontginningshoeven die later tot lusthof of buitengoed van stedelingen werden uitgebouwd. De imposante walgracht van Reivissche moet als statussymbool worden gezien en is typerend voor laat-middeleeuwse ontginningshoeven. In tegenstelling tot het meer centrale gedeelte van het Scheldeveld (nu Nazareth) is hier niet tot een systematische aanplanting van bos overgegaan in de 18de eeuw. Slechts enkele percelen zijn bebost geworden zoals dit blijkt uit de Ferrariskaart. Het agrarisch landschap is dit van een “bulken”-gebied, d.w.z. een door knotwilgenrijen gesloten landbouwgebied waarvan de percelen werden bewerkt in het kader van het wissel- of koppelstelsel; dit betekent dat een perceel na een aantal jaren te zijn bezaaid werd omgezet in grasland. Om tijdens de grasjaren het vee binnen de percelen te houden was een afsluiting noodzakelijk. Grachten afgezoomd met knotwilgen en vermoedelijk aangevuld met een vlechtwerk van dood hout, fungeerde als afsluiting. Op veel plaatsen zijn de knotwilgenrijen van de bulkengebieden opgeruimd door ruilverkaveling of als gevolg van schaalvergroting van de landbouw. In het beschouwde gebied zijn de knotwilgenrijen, die typerend zijn voor het bulkenlandschap, nog vrij goed bewaard. Elementen als een verlaten spoorwegtracé (Gent zuid - De Pinte) en bewoning in Engelse cottagestijl (villa la Closerie) verhogen de historische informatiewaarde van het gebied. Het behouden kasteelpark van het in 1945 gesloopte kasteel de Ghellinck ligt in de ankerplaats, samen met de hovenierswoning en de hoeve uit het begin van de 20e eeuw.

Het kasteel “Nieuwgoed” met aanhorigheden en hoeve, zijn gelegen in een enorm domein met park, omgrachting en vijver en uitgestrekte landerijen. De straten rond het kasteel zijn ermee verbonden door een rechtlijnige dreef. Over de voorgeschiedenis van het kasteel is weinig of niets bekend. In 1715 werd het eigendom van de familie Soenens. In 1915 brandde het volledig uit. Op de grondvesten van het oude kasteel werd een nieuw gebouwd in neo-Lodewijk XVI-stijl in 1928. De architect inspireerde zich op het oorspronkelijke 18e eeuwse kasteel. De 19e eeuwse orangerie bleef bestaan. De noorddreef eindigt op een imposante empirepoort, naar verluidt zijn delen van een Gentse stadspoort afkomstig. In het centrale grasplein liggen 18de eeuwse beelden. Verder in het park bevinden zich nog romantische grotten, een ruïne van een torentje en een houten tuinpaviljoen.

Het kasteel ‘het Hoetje’, ook ‘de Klosse’ genoemd, is een volledig omgracht landhuis met een prachtige gekasseide beukendreef vanaf de steenweg. Een mooie ijzeren brug en hek heeft toegang tot het park. Het wit bepleisterde kasteeltje dateert in zijn huidige vorm van 1845 maar de kern en de site zijn veel ouder.

Het kasteel Rijvissche is een merkwaardige middeleeuwse site met behouden dubbele vierkante grachtengordel en waterkasteelje met nog deels oorspronkelijk verdedigingssysteem. Het kasteel is genaamd naar de familie Rijvissche, de oudste bekende eigenaars in de 12de-14de eeuw. Het werd ook vermeld bij de bezittingen van de Sint- Pietersabdij. De grachtengordel omsluit het voormalige neerhof in het noorden. De dienstgebouwen en hovenierswoning in het westen en het kasteel zelf in het zuidoosten, zijn op zijn beurt nog eens omgeven door een binnenwal en slechts toegankelijk via een brug met drie bogen, die vermoedelijk in de loop van de 18de eeuw gebouwd werd ter vervanging van een ophaalbrug. Opvallend is de vrij gaaf gebleven ingangspoort geflankeerd door twee ronde bakstenen verdedigingstorens daterend uit de 14de-15de eeuw. De noordelijke vleugel dateert uit de 16de eeuw en behield op de hoek een ronde toren onder afgeschuind dak. De in L-vorm aangebouwde vleugel heeft een begin 19de eeuws voorkomen en is vermoedelijk een aanpassing van een 18de eeuwse kern die binnenin nog zichtbaar is. Het zuidoostelijke deel werd in de loop van de 20ste eeuw gebouwd op de plaats van een 19e eeuwse serre. De hoeve genaamd “t’ Hof Rijvissche” , eveneens binnen de omwalling gelegen, behield een 17de eeuwse-18de eeuwse kern.

Het ‘Predikherenhof’ was oorspronkelijk een omwalde hoeve, zeker in de 18e eeuw was het een buitenplaatsje of zomerverblijf. In zijn huidige vorm werd het in 1909 gebouwd. Samen met de dienstgebouwen ligt het in een prachtig park.

Het kasteel Puttenhove is vermoedelijk een vroeg-middeleeuwse site met walgracht met afzonderlijk, in 8-vorm omgracht opper- en neerhof binnen een rechthoekige buitenwal. Van het thans nog deels omgracht kasteel gaan de archiefstukken tot de 15e eeuw terug. Volgens de overlevering verbleef Filips II er in 1549 voor hij graaf van Vlaanderen werd. Het kasteel werd door de Calvinisten in 1578 vernield. Later werd het kasteel nog enkele keren opgebouwd en vernield. Rond 1830 werd een volledig nieuw, typisch classicistisch kasteel gebouwd. De walgrachten verdwenen toen grotendeels en het park werd naar Engels model aangelegd, met ondermeer exotische bomen. Een nieuwe dreef leidde in noordwestelijke richting naar de Kortrijksesteenweg. Het vroegere neerhof bij de buitenwal met zichtbare oudere kern kreeg een schermgevel en nieuwe functie als conciërgewoning en koetshuizen.


Bron: Ankerplaats 'Kastelensite Zwijnaarde'. Landschapsatlas, A40084, Agentschap Onroerend Erfgoed, Brussel.
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: S.N. 2001: Kastelensite Zwijnaarde [online], https://id.erfgoed.net/teksten/162869 (geraadpleegd op ).