Zogenaamd "Den Rosmolen". Kleine hoeve met losstaande bestanddelen in omheind domein, geplaveid erf en kleine moestuin aan zuidzijde. Woonstalhuis (nok loodrecht op de straat), uit de 18de eeuw en het eerste kwart van de 20ste eeuw; wagenhuis (nok parallel aan de straat), uit het vierde kwart van de 19de eeuw aan zuidzijde; klein rechthoekig bakhuis (?), (nok loodrecht op de straat), uit het vierde kwart van de 19de eeuw of het eerste kwart van de 20ste eeuw aan noordzijde, en aan overzijde straat langsschuurtje (nok parallel aan de straat), uit het vierde kwart van de 19de eeuw, aan oostzijde. Voormalig molenhuis van de in 1882 verdwenen "Rijkenrooimolen", die zich bevond op hoek met de huidige Hondstraat. De molen werd door de heer van Boutersem vermoedelijk circa 1450 opgericht ter vervanging van de vervallen Boutersemmolen. Laatstgenoemde stond bij de "Neer- of Nederhoeve" van Boutersem. Bij de Rijkenrooimolen was zeker reeds in 1503 een molenhuisje aanwezig. Molen eind 16de eeuw verwoest en na 1602 herbouwd, doch toen was hij niet meer in handen van de heer van Boutersem. Bij het molenhuis was ook een rosmolen aanwezig die vermeld werd in 1672, zodat in 1818 het molenhuis de benaming "Den Rosmolen" kreeg.
Woonstalhuis met zuidgevel van negen traveeën en één bouwlaag onder zadeldak (mechanische pannen); twee houten rechthoekige dakvensters onder zadeldaken. Verankerd bakstenen gebouw op gecementeerde en gepikte plint. Bij woonhuisgedeelte gewitte rand onder daklijst. Beluikte en getoogde vensters, een getralied. Gedrukte rondboogdeur met bepleisterde en gewitte rand en geprofileerde waterlijst. In het verlengde stallingen, gedeeltelijk uit het eerste kwart van de 20ste eeuw (?) met rechthoekige vernieuwde stalvensters; rechthoekige deur en poort met houten latei. Overige bakstenen rechthoekige gebouwen onder zadeldaken (Vlaamse pannen). Rechthoekige muuropeningen met houten lateien.
- VAN PASSEN R., Geschiedenis van Kontich, uitgave gemeente Kontich, 1964, p. 658-660, 854.
- VAN PASSEN R., Toponymie van Kontich en Lint, Gent, Vlaamse Academie voor taal- en letterkunde, 1962, p. 518, 519, 530.