Teksten van De abdij van Kolen en de Kolenberg

https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/135344

Abdij Kolen Kolenberg (2018) ()

De abdij van Kolen, vroeger het klooster van Kolen of abdij Mariënlof genoemd, ligt op de rand van droog Haspengouw, op een hoge uitloper van het plateau. De abdij is beeldbepalend voor de omgeving. Diep ingesneden ligt de vallei van de Kleine Herk die hier haar brongebied heeft. Via een historisch voetpad is er via de vallei een verbinding met de dorpskern van Kerniel. De spoorlijn Tongeren-Borgloon doorsnijdt het landschap ten zuiden van de abdij.

Fysische geografie

De abdij van Kolen ligt in het glooiende landschap aan de noordoostrand van het massief van Borgloon, dat zich ruim 30m verheft boven een schiervlakte ten zuiden van de lijn Heks, Bommershoven, Jesseren en Piringen. In het hele overgangsgebied tussen droog en vochtig Haspengouw komt nogal wat reliëf voor met soms zelfs relatief steile hellingen. Deze overgang is bij Kerniel bijzonder goed zichtbaar. De abdij van Kolen staat op een hoogte met in het zuidoosten droog Haspengouw en in het noordwesten het zicht op vochtig Haspengouw. De Kolenberg ten noorden van de abdij is een hoger gelegen plateau met in het oosten en westen respectievelijk de Kleine Herk en de Vilsterbeek die hier diep zijn ingesneden. De aanwezigheid van dit hoge reliëf ten opzichte van het lager gelegen vlakkere gebied ten noordwesten ervan is de reden waarom hier vergezichten mogelijk zijn.

De noordwest - zuidoost georiënteerde asymmetrische vallei van de Kleine Herk is hier landschapsbepalend. Het heeft een steilere, van graften voorziene noordoostgerichte en een zwakkere zuidwestgerichte helling. In het zuidoosten heeft het een amfitheatervormig dalhoofd. De bronnen van de Kleine Herk bevinden zich ongeveer op 89m hoogte. Zij ontstaan op plaatsen waar afwisselend zand- en kleilagen in de ondergrond voorkomen. Het water dringt door de zandlagen tot op het niveau waar de kleilaag het water zijdelings doet afstromen. Waar de kleilaag dagzoomt, treedt het water uit de bodem en ontstaan bronnen (Databank Ondergrond Vlaanderen). Het uittredende water heeft door terugschrijdende erosie een dalhoofd doen ontstaan, het brongebied van de Kleine Herk. Plaatselijk zijn drassige graslanden en populierenaanplantingen (sinds de jaren 1960) kenmerkend voor de beekvalleien. Heel het gebied wordt gekenmerkt door lemige bodems die variëren in droogte, waarbij de natte bodems vanzelfsprekend in de vallei liggen en de droge op hoger gelegen gronden. De vallei van de Vilsterbeek is minder steil en kent een overheersende beplanting met populieren.

Cultuurhistorisch landschap

De cultuurhistorische landschapskenmerken zijn hier, zoals in vele andere gebieden tussen droog en vochtig Haspengouw: een verschillend landgebruik tussen vallei en hoger gelegen gronden, akkers op de hoger gelegen gronden, boomgaarden aansluitend bij de bewoning en natte gras- of hooilanden langs de beken.

De hoogte ten noorden van de abdij, de zogenaamde Kolenberg, is nagenoeg volledig in gebruik als akkerland. Een historische holle weg, parallel met de Kleine Herk, verbindt de vallei van de Vilsterbeek met de abdij. De landschapsbepalende lijnelementen in het gebied zijn de wegen, graften op de steile zuidwestgerichte helling van de vallei van de Kleine Herk, enkele hagen of restanten ervan als perceelsbegrenzing, begroeide beekranden en populierenrijen. De Kolenberg, maar ook de dorpssite van Kerniel aan de valleirand, bieden panoramische zichten op het half-open weidenlandschap met een hoge visuele belevingswaarde.

Opvallend is het voorkomen van de boomgaarden op de oostelijke helling langs de Herk. Op het einde van de 18de eeuw lagen hier kleine boomgaarden bij elk huiskavel langs de Nielstraat van Kerniel. De meeste boomgaarden zijn intussen naar laagstam omgezet en zijn minder kleinschalig, maar het patroon is nog erg gelijkend. In de omgeving van de abdij en op de valleirand van de Vilsterbeek zijn nog weiden met restanten van hoogstamboomgaarden, soms omhaagd door meidoorn.

De opkomst van de fruitteelt leidde in 1879 tot de aanleg van de spoorweg Drieslinter-Tongeren (erfgoedobjecten/304755), ook wel fruitlijn genoemd. Het spoor ligt hier op een verhoogde bedding waardoor de vallei van de Kleine Herk werd afgesneden van haar bronnen. Aan de oostzijde van het talud liggen de bronnen en aan de westelijke zijde de ingesneden vallei van de Kleine Herk. Even drastisch is de recente vervanging van hoogstamboomgaarden door laagstamfruitteelt, gepaard gaande met de schaalvergroting in de landbouw. Na de Tweede Wereldoorlog nam het economisch belang van de spoorverbinding af. De sporen werden over heel de lijn gedurende de jaren 1970 en 1971 opgebroken. Vanaf 1994 werd op de spoorwegzate een fietsroute aangelegd.

De abdij

De Abdij van Kolen, ook Mariënlof genaamd, is de structurerende beelddrager van het gebied, gelegen op de westelijke valleirand nabij de bron van de Kleine Herk. Het is het oudste van drie kloosters die de Kruisheren van Hoei gedurende de 15de eeuw in de Zuidelijke Nederlanden gesticht hebben. Aan de basis van de stichting van het klooster ligt Maria van Colen, weduwe van Jan van Mettekoven, heer van Gors-Opleeuw. Na een mislukte poging op een andere locatie in Borgloon, slaagde ze in 1438 wel in de oprichting van een kruisherenklooster op de huidige locatie. De eerste gebouwen waren grotendeels in vakwerk opgetrokken. In de tweede helft van de 15de eeuw viel het klooster ten prooi aan plunderingen en vernielingen. Naar aanleiding van de geleden schade vroeg het klooster aan Rome om de parochie van Kerniel en haar rijkelijke bezittingen bij het klooster te voegen, een verzoek dat in 1486 werd goedgekeurd. Sindsdien oefende één van de kloosterlingen het priesterambt in Kerniel uit. Hij verplaatste zich tussen klooster en kerk via een kerkwegel die nog altijd bestaat. De huidige aanblik van het klooster wordt grotendeels bepaald door ingrepen en restauraties eind 17de-18de eeuw, met een toevoeging rond 1840. In de 18de eeuw liet het klooster vijvers afdammen op de Kleine Herk, waarschijnlijk voor de viskweek.

De Franse revolutie betekende het einde van het kruisherenklooster. In 1797 werd het klooster met de kerk en aanhorigheden openbaar verkocht. In 1822 herwon het klooster zijn oorspronkelijke functie en namen cisterciënzerinnen er hun intrek. In het complex werd een schooltje ondergebracht. Het aantal kloosterzusters nam in de 19de eeuw snel toe. In 1917 werd nog een nieuw schoolgebouw opgetrokken buiten het kloostercomplex. Het huidige kloosterpand met de kerk in de zuidwestelijke vleugel ligt aan een gekasseide erf dat aan de overige drie zijden door hoevegebouwen is omringd. Ten westen en zuiden van de abdijgebouwen bevindt zich een ommuurde nutstuin en boomgaard. De voormalige noordelijke hoogstamboomgaard ten oosten van de abdij is nu hoofdzakelijk een siertuin, nog steeds omringd door een meidoornhaag. De bomen van de oostelijke boomgaard werden tussen 1923 en 1979 gerooid maar de weidefunctie bleef behouden. Uit de vergelijking van het historisch kaartmateriaal met de huidige topografische kaarten blijkt dat het wegen- en perceleringspatroon, alsook het bodemgebruik in dit landschap grotendeels ongewijzigd gebleven zijn.

De abdij is altijd nauw verbonden geweest met het dorp Kerniel. Het kerkpad tussen dorp en abdij benadrukt deze band. De huidige Sint-Pantaleonkerk is gebouwd in 1832 als vervanging van een ouder gebouw op dezelfde plaats. De pastorie van Kerniel ligt tegen het dorp, bovenaan de helling van de vallei van de Kleine Herk. Aangezien de Kruisheren het pastoraat van Kerniel waarnamen, bezat de parochie lang geen pastorie. De huidige pastorie werd in 1840 gebouwd als een alleenstaand breedhuis in neoclassicistische stijl.

In het kader van de ruilverkaveling van Jesseren (afgerond 2016) is de omgeving van het klooster heringericht. De wegen werden verhard met respect voor de landschappelijke inpassing, de voormalige parking heraangelegd en deels omgezet in boomgaard. Aan de toegang tot de abdij kwam een pleintje.

  • Carte topographique de la partie de la Belgique comprise entre Gand et Tournay, Maestricht et Liège, levée par Villaret, Ingénieur du Roi, 1745-1748, Institut National de l’Information Géographique et Forestière-Saint-Mandé (France), CH 292, schaal 1:14.400.
  • Kabinetskaart van de Oostenrijkse Nederlanden voor Zijn Koninklijke Hoogheid de Hertog Karel Alexander van Lotharingen, Jozef Jean François de Ferraris, Koninklijke Bibliotheek van België, uitgegeven in 1770-1778, schaal 1:11.520 herleid naar 1:25.000.
  • Atlas van de Buurtwegen, opgesteld naar aanleiding van de wet op de buurtwegen van 10 april 1841, schaal 1:2.500 (overzichtsplannen schaal 1:10.000).
  • Gereduceerde Kadasterkaart van België, Dépôt de la Guerre, uitgegeven in 1845-1855, schaal 1:20.000.
  • Topografische kaart van België, Philippe Vandermaelen, uitgegeven in 1846-1854, schaal 1:20.000.
  • Topografische kaarten van België, Eerste editie, Krijgsdepot, uitgegeven in 1865-1880, schaal 1:20.000.
  • Topografische kaarten van België, Tweede editie, Militair Cartografisch Instituut, uitgegeven in 1880-1884, schaal 1:20.000.
  • Topografische kaarten van België, Herziening derde editie, Militair Cartografisch Instituut, uitgegeven in 1900-1930, schaal 1:20.000.
  • Kaart van België, Militair Geografisch Instituut, uitgegeven in 1949-1970, schaal 1:25.000.
  • Topografische basiskaart numerieke reeks, Nationaal Geografisch Instituut, uitgegeven in 2009, schaal 1:10.000.
  • BROUWERS J. 1981: Visitatie van het Kruisherenklooster te Kolen en van de kerk van Kerniel door nuntius Albergati in 1613, Limburg, 60/6, Hasselt.
  • DE MAEGD C. & VAN DEN BROECK M. 2007: Historische tuinen en parken van Vlaanderen, Inventaris Limburg: Deel 3 Alken Borgloon Heers Kortessem Wellen, M&L Cahier 15, Brussel.
  • DIRIKEN P. 2012: Religieus erfgoed in Haspengouw, Georeto's Haspengouw Monografieën, Kortessem, 176.
  • DIRIKEN P. 2013: Het Haspengouwse Landschap in evolutie, Georeto's Haspengouw Monografieën, Kortessem, 176.
  • DIRIKEN P. 2014: Het Haspengouws kastelenlandschap, Georeto's Haspengouw Monografieën, Kortessem, 256.
  • TEAMVANMEER 2016: Beheersplan Abdij Mariënlof Kolenberg te Kerniel Borgloon, Kruisherenklooster van Colen, onuitgegeven beheersplan, s.l.
  • Vlaamse Landmaatschappij, 2016: Op ontdekking in de ruilverkaveling Jesseren, [online], (geraadpleegd 2017). https://www.vlm.be/nl/SiteCollectionDocuments/Jesseren/brochure%20Realisaties%20Jesseren%20-%20web.pdf

Auteurs:  de Haan, Aukje
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: de Haan A. 2018: De abdij van Kolen en de Kolenberg [online], https://id.erfgoed.net/teksten/280759 (geraadpleegd op ).


Abdijsite Kolen - Kolenberg (beschermingsdatabank) ()

Het 15de-eeuwse kruisherenklooster of Mariënlof, later omgevormd tot abdij, bevindt zich te midden van een vrij gaaf bewaard gebleven landbouwgebied op de grens van Droog- en Vochtig-Haspengouw, doorsneden door de vallei van de Vilsterbeek en Kleine Herk.

Het beschermde landschap, met een oppervlakte van circa 66 hectare, wordt grosso modo begrensd door de vallei van Vilster-of Vilsteegbeek in het westen en de oude spoorweg Tongeren-Sint-Truiden (momenteel een fietspad) in het zuiden. De oostgrens loopt evenwijdig met de verbindingsweg tussen Kerniel en de Sint-Annakapel. De abdij is de structurerende beelddrager van dit gebied.

Fysische geografie

Topografie

De abdijsite maakt deel uit van het zachtglooiend, vruchtbare landbouwgebied op de grens van Droog- en Vochtig-Haspengouw. Het is een onderdeel van het Massief van Borgloon, dat zich ruim 30 meter boven de ten zuiden van de lijn Heks, Bommershoven, Jesseren en Piringen gelegen schiervlakte, verheft. Dit massief vertoont door gestadige erosie sterke denivellaties. Geografisch bevindt het landschap zich met andere woorden op het talud tussen Laag- en Midden-België. Deze steilrand valt hier samen met de grens tussen Droog- en Vochtig-Haspengouw en met de overgang van de zand- naar de leemstreek.

Sterk landschapsbepalend is de zuidoost-noordwest georiënteerde, asymmetrische vallei van de Kleine Herk met een steilere, van graften voorziene zuidwest gerichte en een zwakkere noordoost gerichte helling. Plaatselijk drassige graslanden en populierenaanplantingen kenmerken de vegetatie.

Een historische holle weg verbindt de vallei van de Vilsterbeek met het plateau en de abdij. De begroeiing langs deze weg vormt samen met enkele graften op de steile, zuidwest gerichte helling van de vallei van de Kleine Herk, enkele hagen of restanten ervan als perceelbegrenzing, begroeide beekranden en populierenrijen de enige lineaire vegetatie-elementen.

Geologie

De ondergrond van het landschap bestaat uit afzettingen van de Formatie van Sint-Huibrechts-Hern, de Formatie van Borgloon en de Formatie van Bilzen. De zanden van het Lid van Kerniel dagzomen op de noordelijke helling van de Kolenberg, waarvan het hoogste punt zich (ten zuiden van het beschermde landschap) op een hoogte van circa 110 meter +TAW bevindt. Op deze tertiaire formaties uit het laatste eoceen en het oligoceen werd tijdens het pleistoceen niveo-eolische leem afgezet. Tijdens het holoceen werd dit leempakket plaatselijk geërodeerd en afgezet als colluvium in de depressies en als alluvium in de rivierdalen.

Bodems

Het deel van de vallei van de Kleine Herk dat grosso modo begrensd wordt door de abdij, de dorpskern van Kerniel en de verbindingsweg Borgloon-Kerniel wordt op de bodemkaart weergegeven als een vergraven of bebouwd terrein (respectievelijke bodemtypes OT en OB). Deze bodems werden diep omgewerkt, zodat de oorspronkelijke profielontwikkeling niet of zeer moeilijk te bepalen is. Meestal zijn deze gronden diep humeus en hebben ze een betrekkelijk hoge vruchtbaarheid als gevolg van het voortdurend inbrengen van compostaarde en humusrijke grond.

In een smalle strook langs de bedding van de Kleine Herk vanaf het brongebied tot aan de samenvloeiing met de Vilsterbeek komen zeer natte leembodems zonder profielontwikkeling voor (bodemtype Afp). Verspreid op de hellingen langs de vallei van de Kleine Herk en de Vilsterbeek bevinden zich vlekken zwak tot matig gleyige zware kleigronden met niet bepaalde profielontwikkeling (bodemtype UDx). Gedurende vochtige perioden zijn deze gronden zeer nat, terwijl ze sterk uitdrogen in de zomermaanden.

Het plateau tussen de valleien van de Kleine Herk en de Vilsterbeek bestaat overwegend uit droge leemgronden met textuur B horizont (bodemtype Aba). De dikte van het leemdek kan meer dan 80 centimeter bedragen. Plaatselijk komt een ondoorlatend kleisubstraat beginnend op geringe diepte voor, meestal in de onmiddellijke omgeving van de zware kleigronden. Dit zijn uitermate goede landbouwgronden. In westelijke richting aansluitend op de abdij bevindt zich een vlek matige droge leembodem met textuur B horizont (bodemtype Aca).

Evenwijdig met de Vilsterbeek en met de Kleine Herk stroomafwaarts van de samenvloeiing met de Vilsterbeek bevinden zich vallei- en depressiegronden, opgebouwd uit colluviale of alluviale sedimenten, die in recente perioden werden afgezet. In functie van de afstand tot de waterlopen worden de volgende bodemseries onderscheiden: droge leembodems zonder profiel (bodemtype Abp), zwak tot matig natte leembodems gronden zonder profiel (respectievelijk bodemtypes Acp en Adp) en natte leembodems zonder profiel (bodemtype Ahp). In de beekvalleien hebben de gronden een hoge watertafel.

Uit de vergelijking van het historisch kaartmateriaal met de huidige topografische kaarten blijkt dat het wegen- en perceleringspatroon alsook het bodemgebruik in dit landschap grotendeels ongewijzigd gebleven zijn. De meest ingrijpende gebeurtenissen voor dit landschap waren de aanleg van de spoorweg in 1879 en de recente vervanging van hoogstamboomgaarden door laagstamfruitteelt, gepaard met de schaalvergroting in de landbouw en de uitbreiding van de veiling. Enkel in de omgeving van de abdij en op de valleirand van de Vilsterbeek zijn nog restanten van hoogstamboomgaarden omgeven door meidoornhagen (Crataegus) aanwezig.

Flora

Langs de Kleine Herk - tussen de samenvloeiing met de Vilsterbeek en de Sint-Annakapel - komt een moerasspirea-vegetatie voor. Deze ruigtekruidengemeenschap komt in de streek voor over grote oppervlakken langs greppels, sloten, beken, ... op vochtig tot natte, matig voedsel- en matig stikstofrijke, sterk humeuze klei-leem of venige bodems met drainageklasse f of natter (bodemtypes Afp, Agp en Aep). Kenmerkende planten zijn grote kattenstaart (Lythrum salicaria), moerasandoorn (Stachys palustris), echte valeriaan (Valeriana repens) en moerasspirea (Filipendula ulmaria).

Ter hoogte van de abdij van Kolen bevindt zich langs de Kleine Herk een unieke vegetatie met dominantie van groot moerrasscherm (Apium nodiflorum) en kleine watereppe (Berula erecta), twee kalkminnende soorten. In deze omgeving groeien ook de zeldzame reuzenpaardestaart (Equisetum telmateia) en oeverzegge (Carex riparia). De eerste soort is kenmerkend voor de bronnenzone met kalkrijk water op de naar het (zuid)westen georiënteerde helling van de Kleine Herk.

De graslanden op de voedselrijke vochtige leemgronden met drainageklasse d, met overgangen naar c en h, in de vallei van de Kleine Herk zijn overwegend van het glanshaverhooilandtype. Zij herbergen onder andere de volgende soorten: gewone kropaar (Dactylis glomerata), grote vossenstaart (Alopecurus pratensis), veldlathyrus (Lathyrus pratensis), scherpe boterbloem (Ranunculus acris), gewone berenklauw (Heracleum sphondylium), grote bevernel (Pimpinella major), peen (Daucus carota subsp. carota), glad walstro (Galium mollugo subsp. erectum), kamgras (Cynosurus cristatus), timoteegras (Phleum pratense) en de zeer zeldzame knolsteenbreek (Saxifraga granulata).

Eveneens uiterst waardevol in de vallei van de Kleine Herk ter hoogte van de abdij is het dottergrasland met als kensoorten dotterbloem (Caltha palustris), echte koekoeksbloem (Lychinis flos-cuculi) en moerasvergeet-mij-nietje (Myosotis scorpioides subsp. scorpioides). Zij worden aangetroffen op voedselrijke, drassige plaatsen (drainageklasse f of natter).

Het achterwege blijven van beheer leidt tot de geleidelijke omvorming van deze waardevolle vegetaties naar ruigtes. Een ander knelpunt is het aanplanten van populieren (Populus) in de valleien. Alhoewel de populieren samen met de hoogstamappelbomen een vrij groot aantal maretakken (Viscum album) bevatten, zijn de populieren de oorzaak van grotere beschaduwing en daling van de grondwaterstand met verruiging van de vegetatie tot gevolg.

De vallei van de Vilsterbeek werd grotendeels opgeplant met laagstammen. Her en der komen nog restanten van hoogstamboomgaarden, akkers en verruigde vochtige graslanden voor, beplant met populieren.

Het plateau ten noorden van de abdij, de zogenaamde Kolenberg, is nagenoeg volledig in gebruik als akkerland, het plateau ten zuiden van de verlaten spoorwegbedding (buiten het beschermde gebied gelegen) als akkerland en voor de laagstamfruitteelt.

Zowel op het plateau als op de zachthellende vallei van de Vilsterbeek zijn hagen (hoofdzakelijk meidoornhagen), hoogstamboomgaarden, wegbermen en taluds vegetatiekundig het belangrijkst. Kenmerkende soorten voor de hagen zijn: look-zonder-look (Alliaria petiolata), ijle dravik (Bromus sterilis), dolle kervel (Chaerophyllum temulum), stinkende gouwe (Chelidonium majus), akkerkool (Lapsana communis), zevenblad (Aegopodium podagraria) en groot hoefblad (Petasites hybridus).

Op een aantal wegbermen, taluds en langs de holle wegen komt een vrij zeldzaam wordende kalkminnende vegetatie voor met onder andere gewone agrimonie (Agrimonia eupatoria), wilde marjolein (Origanum vulgare), Spaanse aak (Acer campestre), bosrank (Clematis vitalba), wilde kardinaalsmuts (Euonymus europaeus), sleedoorn (Prunus spinosa) en kruisbes (Ribes uva-crispa). Naast deze kalkminnende planten worden ook rapunzelklokje (Campanula rapunculus), rode kornoelje (Cornus sanguinea), kruisbladwalstro (Cruciata laevipes), hondsroos (Rosa cania), gewone vlier (Sambucus nigra) en Gelderse roos (Viburnum opulis) aangetroffen.

Hogervermelde lineaire landschapselementen op een voedselarm substraat herbergen eveneens plaatselijk een droge graslandvegetatie van het glanshaverhooilandtype met kalkindicatoren. Voor deze relictvegetatie is er namelijk een belangrijk ruimteprobleem ontstaan. Het toepassen van kunstmest en herbiciden op droge graslandpercelen met kalkrijke bodem zijn de oorzaken van hun botanische kwaliteitsvermindering gedurende de laatste decennia. Bermen zijn vaak hun nog enig mogelijke groeiplaats.

Ter hoogte van de abdij komt op de oude spoorwegbedding een kruidvlierruigte voor. Kruidvlier (Sambucus ebulus) is een vrij zeldzame soort van kalkrijke bodems.

De mestput op het neerhof werd in de jaren 1950 als tuintje aangelegd: twee okkernoten (Juglans regia) en twee berken (Betula pendula) met een stamomtrek van circa 1 meter beschaduwen een deels omhaagd gazon met bloemen, struiken en een vijvertje.

De voormalige, ten opzichte van de abdij noordelijke hoogstamboomgaard is hoofdzakelijk omgevormd tot een siertuin. Het gazon wordt doorkruist door een regelmatig wegenpatroon. In het gazon zijn willekeurig bomen en sierstruiken aangeplant. De voornaamste soorten zijn Noorse esdoorn (Acer platanoides), gewone esdoorn ( Acer pseudoplatanus), rode paardenkastanje (Aesculus carnea (x)), witte paardenkastanje (Aesculus hippocastanum), hazelaar (Corylus avellana), okkernoot (Juglans regia), tulpenboom (Liriodendron tulipifera), Italiaanse populier (Populus nigra ‘Italica’), zomereik (Quercus robur), gewone acacia (Robinia pseudoacacia), treurwilg (Salix alba ‘Tristis’), kronkelwilg (Salix matsudana ‘Tortuosa’), winterlinde (Tilia cordata), fijnspar (Picea abies), taxus (Taxus baccata), kerselaren en pruimelaren (Prunus). Een meidoornhaag (Crataegus) omtuint nog steeds dit tuingedeelte. De bomen van de oostelijke boomgaard werden tussen 1923 en 1979 gerooid. De weidefunctie bleef behouden.

De zuidelijke hoogstamboomgaard is ommuurd. Het bomenbestand is nog voor de helft intact. De voornaamste soorten zijn okkernoot (Juglans regia), tamme kastanje (Castanea sativa), kerselaren en pruimelaren (Prunus). Op de muren rond de boomgaard komt muurvegetatie voor. De barrier, als toegang tot de boomgaard buiten het klooster, bevindt zich in de noordoostelijke hoek, bij het poortgebouw. Het gietijzeren spijlenhek hangt via ogen in twee natuurstenen blokken ter versteviging van de muur, die als tegengewicht pilastergewijs werd verhoogd. Tussen barrier en poortgebouw bevindt zich nog een steekboogvormig voetgangersdeurtje en er tegenover een tweede lager hek van blauwgeschilderd smeedijzer als toegang naar het achtererf van het neerhof. Een Hollandse linde (Tilia europaea (x)) met een stamomtrek van 2,10 meter (opname in 2001) beschaduwt deze plek.

De nutstuin ten westen van de abdijgebouwen heeft zijn functie behouden. Het kruisvormig wegenpatroon verdeelt de tuin in vier rechthoekige percelen, afgeboord met een buxushaagje (Buxus). In het verlengde van de hoofdas is in de tuinmuur een kapel ter ere van Sint-Jozef gebouwd.

Cultuurhistorisch landschap

Het klooster van Kolen (of Colen) werd gesticht door Maria van Colen, dochter van Abraham van Colen en Oda Roefs. Als weduwe van Jan van Mettekoven, heer van Gors-op-Leeuw, had ze zich teruggetrokken in het begijnhof van Sint-Truiden. Ze stichtte in 1431 een eerste klooster van het Heilig Kruis in een huis in Borgloon. Reeds in 1430 schonk ze een stuk grond te Kerniel aan de kruisheren van Hoei, waar zij in 1438 hun klooster stichtten. Het kreeg de naam Mariae Laudes of Mariënlof en was het oudste van de drie kloosters die de kruisheren gedurende de 15de eeuw in de Zuidelijke Nederlanden gesticht hebben. Het klooster te Maaseik werd gesticht in 1476, het klooster te Dinant dateert van 1490. In 1468 en 1483 werden de gebouwen geplunderd en beschadigd door rondtrekkende respectievelijk Bourgondische en Brabantse troepen. De site werd gekozen omwille van de aanwezigheid van de bron van de Kleine Herk, die een diepe depressie uitsnijdt in de steilrand van Borgloon. Het klooster ligt op de westelijke valleirand.

Dankzij de vrijgevigheid en het doorzettingsvermogen van Maria van Colen breidden de gebouwen zich geleidelijk uit en groeide de site uit tot een uitgestrekt domein. Door een pauselijke bulle van 1486 werd de parochiekerk van Kerniel, die rijkelijk met goederen begiftigd was, bij het klooster geïncorporeerd. Voortaan kregen de kruisheren de beschikking over de eigendommen van de parochie. Tot de Franse Revolutie werd de functie van pastoor van Kerniel waargenomen door een kruisheer.

De kabinetskaart van de Ferraris (1770-1778) toont dat de vallei van de Kleine Herk nagenoeg volledig beplant was met door hagen omgeven hoogstamboomgaarden. Het klooster, aangeduid als “Couvent Coelen”, bevond zich eveneens te midden van hoogstamboomgaarden (aan de noord-, oost- en zuidzijde). Kerniel was ermee verbonden door een ongeveer 300 meter brede aaneengesloten boomgaardenzone. Enkel in het bronamfitheater van de Kleine Herk kwam een bebost perceel voor. In de hoogstamboomgaarden tussen Kerniel en het klooster zijn drie vijvers, afgedamd op de Kleine Herk, zichtbaar. De veel minder uitgesproken vallei van de Vilsterbeek was in gebruik als akker- en weidegebied. Hoogstamboomgaarden omgeven door hagen blijven hier beperkt tot een gebied in de bovenloop dat aansluit op de stadskern van Borgloon. Het plateau tussen de Vilsterbeek en de Kleine Herk was volledig als akkerland in gebruik, uitgezonderd enkele percelen tussen het klooster en de Vilsterbeek waarop zich hoogstamboomgaarden en weiden bevonden. De gedeeltelijk holle, noord-zuid georiënteerde weg die de Vilsterbeek met het klooster verbindt, bestond reeds in de tweede helft van de 18de eeuw. In zuidelijke richting sluiten enkele woningen aan op de onmiddellijke omgeving van het klooster. De moestuin bevond zich aan de zuidwestelijke zijde van de kloostergebouwen, tussen het klooster en de gedeeltelijk holle weg richting Vilsterbeek. Ten westen van de gebouwen bevond zich een perceel dat opgedeeld is in regelmatige blokken, dit is de nutstuin. Dit perceel ligt tussen de kloostergebouwen en de Colenstraat en strekt zich uit over de volledige breedte van het gebouw.

In 1796 werd het klooster tot Frans staatsbezit verklaard, waarop de kruisheren elders een heenkomen moesten zoeken. In 1797 kocht de jonge kruisheer, Henri van Langenacker, het klooster. In 1798 legde alleen pater van Langenacker de eed van trouw aan de Republiek af en kon hij bijgevolg de bezitter van Kolen blijven. Het geheel van de gebouwen, zowel het klooster als de aanpalende boerderij, trotseerde zonder veel schade de Franse Revolutie. Op 16 april 1822 echter zette de openbare verkoop aan de eerwaarde zusters cisterciënzerinnnen definitief een punt achter de kruisherengeschiedenis van Kolen. De traditie werd enkel verdergezet door de kruisherenkloosters van Diest en Maaseik. De verkoop werd gesplitst in twee loten. Het eerste lot bestond uit de kerk, het klooster en de ommuurde tuin. Het tweede uit de boerderij met tuin en weide. Enkele percelen met een totale oppervlakte van 76 hectare, die in 1811 ten gevolge van een verdeling van het domein waren losgemaakt, konden gedeeltelijk opnieuw worden aangekocht. De grondwet van 1831 bood de mogelijkheid om het kloosterleven op een wettelijke wijze te hervatten. Na een moeilijk begin breidde de eerste kern zich uit tot een bloeiende gemeenschap. Een school met pensionaat verzorgde gedurende decennia lang het onderwijs en de vorming van de vrouwelijke jeugd.

Op het Primitief kadasterplan blijkt er niet veel te zijn veranderd: het klooster is omringd door boomgaarden en ligt op de westelijke rand van de vallei van de Kleine Herk, die daar één van haar bronnen heeft. De opgeheven spoorlijn, die in 1880 gekadastreerd werd, versterkt het geïsoleerde karakter van de site. De toegangsweg, op het oude tracé, eindigt bij het poortgebouw.

De kaart van Vandermaelen (1846-1854) geeft, in tegenstelling tot de Ferrariskaart, praktisch geen perceleringspatroon of boomgaarden weer. Het reliëf, wegenpatroon, waterlopen en de bebouwing worden daarentegen wel duidelijk weergegeven. De meest in het oog springende elementen zijn “De Motte” langs de Vilsterbeek en twee bijkomende rechthoekige verhevenheden in het landschap aan weerszijden van de beek op ongeveer 100 meter stroomafwaarts van de motte. Vermeldenswaardig is ook het feit dat de dreef ter hoogte van de huidige spoorwegbedding op het plateau tussen Borgloon en Kerniel verdwenen is, alsook de drie vijvers op de Kleine Herk tussen de abdij en Kerniel.

Vanaf de tweede helft van de 19de eeuw werden Borgloon en omgeving door de ontwikkeling van het verkeersnet uit hun isolement gehaald. Doorslaggevend in deze evolutie was de aanleg in 1879 van de spoorlijn Tongeren-Sint-Truiden via Borgloon. Hierdoor ontwikkelde de regio zich geleidelijk tot ‘de boomgaard van Vlaanderen’. De bouw van deze spoorlijn was de meest nefaste ingreep in dit landschap gedurende de 19de eeuw. De valleien van de Vilsterbeek en de Kleine Herk werden afgesneden van hun bronnen en een visueel-landschappelijke eenheid ging verloren. Na de Tweede Wereldoorlog nam het economisch belang van de spoorverbinding Tongeren-Sint-Truiden af. In 1957 werd het traject Ordingen-Tongeren buiten gebruik gesteld. De sporen werden over heel de lijn gedurende de jaren 1970 en 1971 opgebroken. Vanaf 1994 werd op de spoorwegzate een fietsroute aangelegd.

Tot omstreeks het midden van de 20ste eeuw was het landschap nagenoeg volledig met hoogstamboomgaarden beplant. Op basis van de topografische kaart van het Militair Cartografisch Instituut (1923) kan gesteld worden dat het bodemgebruik tijdens het eerste kwart van de 20ste eeuw hetzelfde was als tijdens de tweede helft van de 18de eeuw. Op de topografische kaart van Borgloon (1976) is het oostelijk deel van de hoogstamboomgaard verdwenen. In het noorden en het zuiden is nog een restantje aanwezig.

In 1915 werd een nieuwe lagere school gebouwd. Sedert 1990 kreeg het klooster de titel van abdij toegewezen aangezien het historisch de voortzetting is van de abdij van Woutersbrakel. Het was immers onder de impuls van zuster Maximilienne, de laatst overgebleven zuster van de abdij van Woutersbrakel, en P.J. Minsart, de laatste monnik van Boneffe, dat het klooster verder uitgebouwd werd.

Bibliografie

  • Beschermingsdossier DL002137, Abdijsite Kolen - Kolenberg (H. Bats, 2001, digitaal dossier).
  • DE MAEGD C. (red.) 2007: Historische tuinen en parken van Vlaanderen, Inventaris Limburg, Deel 3: Alken, Borgloon, Heers, Kortessem, Wellen, M&L Cahier 15, Brussel, 113-114.

Auteurs:  Cox, Lise
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: Cox L. 2014: De abdij van Kolen en de Kolenberg [online], https://id.erfgoed.net/teksten/437759 (geraadpleegd op ).


Abdij van Kolen en Kolenberg (Landschapsatlas 2001) ()

De abdij van Kolen te Kerniel is gelegen in het heuvelachtige landschap aan de noordoostrand van het massief van Borgloon, dat zich ruim 30 m verheft boven de ten zuiden van de lijn Heks, Bommershoven Jesseren en Piringen gelegen schiervlakte.

Geografisch bevindt Kerniel zich ook op het talud tussen Laag - en Midden - België. De steilrand valt hier samen met de grens tussen Droog- en Vochtig Haspengouw en met de overgang van de Zand- naar de Leemstreek. De Kleine Herk, die in noordelijke richting stroomt, snijdt er een diepe depressie uit. De omgeving vertoont een gevarieerde aanwezigheid van kalkrijke bodems, vallei- en depressiegronden, plateaugronden, en van verschillende bodemseries en vochtgradiënten.

De Abdij van Kolen, ook Mariënlof genaamd, is de structurerende beelddrager van het gebied, gelegen op de westelijke valleirand nabij de bron van de Kleine Herk. Het is het oudste van drie kloosters die de Kruisheren van Hoei gedurende de 15de eeuw in de Zuidelijke Nederlanden gesticht hebben. In 1487 wordt de parochie Kerniel geïncorporeerd in het klooster en door één van de religieuzen bediend. Een kerkwegel voert nog steeds van de abdij naar pastorij en kerk. In 1822 werden de gebouwen verkocht aan de Eerwaarde Zusters Cistercienzerinnnen uit Woutersbrakel, die er aanvankelijk een pensionaat en later een lagere school inrichtten. In 1990 werd het klooster tot abdij verheven aangezien het historisch de voortzetting is van de abdij van Woutersbrakel. Het huidig, vierkant kloosterpand met de kerk in de zuidwestelijke vleugel ligt in de zuidhoek van het rechthoekige, gekasseide erf, aan de overige drie zijden door hoevegebouwen omringd. Ten westen en zuiden van de abdijgebouwen bevindt zich een ommuurde nutstuin en boomgaard. Een kruisvormig wegenpatroon verdeelt de nutstuin in vier rechthoekige percelen, afgeboord met een buxushaagje. In het verlengde van de hoofdas is in de tuinmuur een kapel ter ere van St. Jozef gebouwd. De voormalige noordelijke hoogstamboomgaard ten oosten van de abdij is nu hoofdzakelijk een siertuin, nog steeds omtuind door een meidoornhaag. De bomen van de oostelijke boomgaard werden tussen 1923 en 1979 gerooid maar de weidefunctie bleef behouden. Uit de vergelijking van het historisch kaartmateriaal met de huidige topografische kaarten blijkt dat het wegen- en perceleringspatroon alsook het bodemgebruik in dit landschap grotendeels ongewijzigd gebleven zijn.

In de omgeving van de abdij en op de valleirand van de Vilsterbeek zijn nog weiden met restanten van hoogstamboomgaarden omhaagd door meidoorn aanwezig. Sterk landschapsbepalend is de noordwest - zuidoost georiënteerde asymmetrische vallei van de Kleine Herk met een amfitheatervormig dalhoofd, een steilere, van graften voorziene zuidwestgerichte en een zwakkere noordoostgerichte helling. Plaatselijk zijn drassige graslanden en populierenaanplantingen kenmerkend.

Het plateau ten noorden van de abdij, de zogenaamde Kolenberg, is nagenoeg volledig in gebruik als akkerland. Een historische holle weg, parallel met de Kleine Herk, verbindt de vallei van de Vilsterbeek met de abdij. De holle weg, graften op de steile zuidwestgerichte helling van de vallei van de Kleine Herk, enkele hagen of restanten ervan als perceelsbegrenzing, begroeide beekranden en populierenrijen zijn de landschapsbepalende lineaire elementen. De Kolenberg maar ook de de dorpssite van Kerniel aan de valleirand bieden panoramische zichten op het half-open weidenlandschap met een hoge visuele belevingswaarde. Een van de meest ingrijpende gebeurtenissen in de omgeving was de aanleg van de spoorweg Tongeren-Sint-Truiden, de zogenaamde fruitlijn, in 1879. Enerzijds werden zowel de vallei van de Vilsterbeek als van de Kleine Herk afgesneden van hun bronnen en ging een visueel - landschappelijke eenheid verloren. Anderzijds breidde door de aanleg van de spoorlijn het historisch aanwezige boomgaardenareaal zich verder uit en ontwikkelde de regio zich geleidelijk tot een gebied met overwegend hoogstamboomgaarden. Omstreeks het midden van de 20ste eeuw was het landschap praktisch volledig met hoogstamboomgaarden beplant. Even drastisch is op zijn beurt de recente vervanging van hoogstamboomgaarden door laagstamfruitteelt, gepaard met de schaalvergroting in de landbouw en de uitbreiding van de veiling ten zuiden van de oude spoorweg. De nog voorkomende hoogstamboomgaarden zijn van belang voor het behoud van oude en zeldzame fruitvariëteiten. Na de tweede wereldoorlog nam het economisch belang van de spoorverbinding af. De sporen werden over heel de lijn gedurende de jaren 1970 en 1971 opgebroken. Vanaf 1994 werd op de spoorwegzate een fietsroute aangelegd. De Abdij Mariënhof is niet alleen een oase van rust en groen door zijn idyllische ligging en landelijk kader, maar bovendien zijn er de gebouwen en een collectie unieke kunstschatten te bezichtigen.


Bron: Ankerplaats 'Abdij van Kolen en Kolenberg'. Landschapsatlas, A70049, Agentschap Onroerend Erfgoed, Brussel.
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: S.N. 2001: De abdij van Kolen en de Kolenberg [online], https://id.erfgoed.net/teksten/163078 (geraadpleegd op ).