is aangeduid als vastgesteld landschapsatlasrelict Brechtse Heide
Deze vaststelling is geldig sinds
omvat de aanduiding als erfgoedlandschap Brechtse Heide
Deze aanduiding is geldig sinds
omvat de aanduiding als beschermd cultuurhistorisch landschap Brechtse Heide
Deze bescherming is geldig sinds
omvat de aanduiding als erfgoedlandschap De Merel
Deze aanduiding is geldig sinds
De Brechtse Heide ligt op de tweede hoogste cuesta in de provincie Antwerpen. De kruin culmineert op 32 meter hoogte en de cuesta vormt een hoog gelegen koepelvormige heuvelrug. De Brechtse Heide ligt midden op dit uitgestrekte, oost-west gerichte gebied. De cuestakruin vormt de waterscheidingskam tussen het stroombekken van de Schelde (Schijn en Nete) ten zuiden en het stroombekken van de Beneden-Maas ten noorden (enkel de noordoostelijke waterlopen in het gebied behoren tot het Maasbekken). De cuestasteilrand, gelegen vóór een cuesta, vormt de zuidwestelijke rand van dit gebied. Terwijl het gebied grotendeels vlak is, stijgt de topografie hier steil van 18 meter naar 25 meter. Het zijn de dagzomende eindranden van de kleilagen van de Formatie van de Kempen (gevormd in het oud Pleistoceen) die de steilrand opbouwen. De kleilagen komen overal voor in de ondiepe ondergrond van de Brechtse Heide. De kleilagen hellen naar het noorden en vormen de rug van de cuesta. Door de hoge ligging werd in de laatste ijstijd (Weichsel) weinig Quartair eolisch dekzand op de cuestarug afgezet. Deze dekzanden werden later op sommige plaatsen verwaaid tot uitgestrekte duinmassieven. De bodems in de Brechtse Heide zijn over het algemeen overal zandig. Door het ondiepe klei fungeren deze zandige bodems als freatische aquifers waardoor het grondwater hoog staat. Als het evenwel lang droog blijft, sijpelt alle grondwater uit het zand naar de talrijke vennen en waterloopjes (het gebied bevat enkel bovenlopen van beken).
Tot in de tweede helft van de 18de eeuw was de Brechtse Heide nog onderdeel van een uitgestrekt heidegebied, de ‘Westmaltesche Heijde' (zie kabinetskaart de Ferraris, 1771-1777). Een aantal van de op de historische kaarten uit die tijd (de kaarten van Ferraris, 1771-1777 en van Vandermaelen, 1854) aangegeven vennen, vinden we tot op vandaag terug in het gebied. De voornaamste zijn het Marbelenven, het Moffenven, het Muizenven en vennen ten zuiden van Halfvenheide en aan Jan Bruinengatheide. De 'Westmaltesche Heijde' was een gemeenschappelijke heidegordel behorend tot de gemeente Brecht. Deze liet toe de schapen te weiden, heideplaggen te steken en bijenkorven te plaatsen. De vennen leverden turf en konden soms ook voor viskweek worden gebruikt (Van der Haegen H., 1979). De heide was een essentieel onderdeel in de traditionele landbouw tot 1900. Door het ontstaan van andere bodemverbeteraars heeft de gemeenschappelijke heide zijn economische functie verloren en is men het gebied gaan ontginnen. Bij deze ontginningen zijn veel vennen gedempt, het voorkomen van vochtige laagte in het landschap herinnert ons aan hun vroegere aanwezigheid.
De eerste ontginningen in het gebied situeren zich rond de Grote Vraaghoeve waar reeds in 1168 een hoeve zou hebben gestaan langsheen een oude handelsweg van Antwerpen naar Turnhout. Grootschalige ontginningen kwamen maar geleidelijk op gang toen in 1772 in opdracht van Maria-Theresia werd gestart met aanplantingen van dennenbossen in de Kempen. Op de kaart van Vandermaelen uit 1854 zien we dat vooral in het oostelijke en zuidelijke deel, in mindere mate ook in de westelijke rand van het gebied, de heidevegetatie plaats heeft moeten maken voor bos. In het begin van de 20ste eeuw is het aandeel bos verder toegenomen en dan vooral in het westelijke gedeelte en net ten noorden van het ondertussen gegraven Kanaal Schoten-Turnhout-Dessel. Het overblijvende en centraal gelegen gedeelte van de voormalige ‘Westmaltesche Heijde’ werd pas ontgonnen na de Tweede Wereldoorlog. Onder impuls van de in 1947-1950 door de Trappistinnen opgerichte abdij van Onze-Lieve-Vrouw van Nazareth werd deze centraal gelegen heide omgezet in weiland waarbij hooggelegen delen werden afgegraven en drassige vengronden werden gedolven. Vandaag blijven van het oorspronkelijke heidegebied nog enkel relicten over onder de vorm van heidevegetaties en vennen. De Brechtse Heide bestaat nu in het oosten uit weilanden al dan niet omgeven door houtkanten en perceelsrandbegroeiingen. Dit vormt een open landschap. In het zuiden en zuidwesten treft men een gesloten landschap met dennenbossen aan. Tussen beide betreft het een mozaïeklandschap waarbij bos en weide elkaar afwisselen. De gronden van Brecht worden gekenmerkt door een grote verscheidenheid in waterhuishouding. Dit bepaalt in belangrijke mate het huidige bodemgebruik. Droge en zeer droge zandgronden in het westen (landduinen) waren (zijn) niet geschikt voor landbouwuitbating. Ze werden voornamelijk bebost. Heel natte gronden (zandleemgrond op een kleisubstraat, vooral in het oosten) waren (zijn) niet geschikt voor akkerbouw of bosbouw en werden als weiland in gebruik genomen. De matig natte zandgronden (op leemsubstraat, meer centraal gelegen) waren (zijn) geschikt voor akkerland (mozaïeklandschap).
Vele structuren in het landschap herinneren ons aan de verschillende activiteiten die zich doorheen de geschiedenis in de Brechtse Heide hebben afgespeeld. Zo is er in het zuidelijke deel ‘Het Kamp’ met de bewaarde schans die teruggaat tot de aanwezigheid van de Franse troepen in het gebied in 1703. Met de komst van het kanaal, gegraven tussen 1863 en 1874 met als doel de dorre heide en de slechte Kempense zandgronden vruchtbaarder te maken, verschenen verschillende steenbakkerijen omwille van het ontdekken van Kempense klei in de bodem. Deze steennijverheid liet zijn sporen na onder de vorm van talrijke kleiuitgravingen. Het huidige natuurreservaat Kooldries is zo een kleiuitgraving. De grillige vormen zijn te danken aan de ondiepe kleilaag die nog volledig manueel met een houtspa is uitgegraven. In 1897 koopt de stad Antwerpen gronden in Brecht ten noorden van het kanaal om zijn huis- en straatvuil (stadsmest) te storten. Deze grond bestond uit dennenbos doorkruist met dreven, op de topografische kaart uit 1885 (MGI) is dit patroon goed te zien. Om de stadsmest te storten moest men de grond ontbossen, nivelleren en draineren. Dit gebeurde door middel van grachten langsheen de dreven aan te leggen. Ondanks het steeds wisselende gebruik van deze gronden (stortplaats (1897-1925), boom- en plantenkwekerij (deels vanaf 1908, volledig vanaf 1931), akkerland (tijdens oorlogsperiodes), vakantiecentrum (vanaf 1950)) is de oorspronkelijke perceelstructuur in repels bewaard gebleven. Vandaag vindt men er bos op de onbemeste delen (stadsmest) en weide op de betere gronden.
Verschillende oude hoeven geven aan dat landbouw sinds lange tijd in het gebied aanwezig is. De huidige Grote Vraaghoeve met rieten bedaking werd gebouwd in 1835, nadat de oorspronkelijke gebouwen - die zouden teruggaan tot 1168 - door een brand werden verwoest. De Kleine Vraaghoeve werd eveneens heropgebouwd, maar pas in 1938. Verspreid doorheen het gebied vinden we ook kerkelijk erfgoed terug. Vermeldenswaardig zijn onder andere de Sint-Theobalduskapel uit 1613, de Caterskapel uit 1869 en de Onze-Lieve-Vrouw van Nazareth Abdij uit 1947-1950. De Broeiganshoeve en de hoeve aan de Tilburgbaan.
De Tilburgse weg ten noorden van het kanaal is een oude, deels nog onverharde postbaan en verbindingsbaan naar Breda. Deze weg wordt verondersteld het tracé van een Romeinse secundaire weg (diverticulum Rumst-Hoogstraten-Eindhoven) te zijn. Verspreid in het gebied zijn nog enkele archeologische vindplaatsen (celtic fields, grafheuvel uit de metaaltijd, oppervlaktevondsten van lithisch materiaal) bekend. Men dient evenwel rekening te houden met het feit dat archeologisch onderzoek niet gebiedsdekkend is en dat er steeds leemtes in de kennis aanwezig zijn. Daarnaast kennen de Kempen en vooral de heidegebieden in de Kempen een hoge potentie voor archeologische vondsten. De late ontginningen en de matige verstoring van de bodem vergroten de kans op vindplaatsen. Verspreid over de ‘Brechtse Heide’ vindt men nog talrijke onverharde zandwegen terug, het zijn getuigen van de typische oude Kempense wegen. Rond 1800 bestond in Brecht en in de hele Noorderkempen nog geen enkele verharde weg. Kooplieden en boeren bereikten hun doel over zandwegen. Deze waren in de zomer mul en in de winter modderig. In 1948 is de eerste weg verhard in dit gebied. Deze Abdijlaan loopt van noord naar zuid langsheen Onze-Lieve-Vrouw van Nazarethabdij en heeft bijgedragen tot het in cultuur brengen van de nog braakliggende heidegronden waardoor de weg liep.
De eerder aangehaalde menselijke invloeden hebben ook met betrekking tot de natuurwetenschappelijke waarde een positieve invloed gehad op het gebied. De Brechtse Heide is daardoor nu een halfnatuurlijk- en op sommige plaatsen cultuurlandschap, aangevuld met stukjes spontane natuur. Als geheel vertegenwoordigt het een variatie aan biotooptypen die elk worden gekarakteriseerd door een typische vegetatie, flora en hieraan verbonden fauna. De belangrijkste zijn de verschillende heidevegetaties (droge, vochtige en natte heide) en de water- en moerasvegetaties in de natte weilanden. Het hele gebied wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van talrijke broedvogels gaande van typische bossoorten over water- en weidesoorten naar akkersoorten en roofvogels. Door de aanwezigheid van vele vennen is het gebied ook belangrijk voor amfibieën en libellen. De uitgestrektheid en de weidsheid van dit landschap zijn overweldigend en dragen bij tot de natuurwetenschappelijke, maar ook tot de esthetische en ruimtelijk-structurerende waarde. De afwisseling in vegetatietypes, de kleine landschapselementen, de historische relicten en de mooie vergezichten dragen allen bij tot de hoge waarde van dit Kempens landschap.
In tegenstelling tot wat in het verleden is gebeurd, hebben de huidige antropogene invloeden in het gebied vaak een negatief effect. Een verspreide en chaotische inplanting van weekendverblijven en ongeoorloofd gebruik van de aarden wegen zijn nadelig voor zowel de natuurwetenschappelijke als esthetische waarde. Het landschap van de Brechtse heide is immers één van de grootste behoorlijk gaaf bewaarde landschappen van de provincie Antwerpen.
Bron: Aanduidingsdossier ankerplaats 'Brechtse Heide', definitieve aanduiding 24/12/2008. Agentschap Onroerend Erfgoed, Brussel.
Auteurs: Aelvoet, Isolde; Timmers, Eddy
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Omvat
Duitse bunker
Omvat
Duitse bunker
Omvat
Duitse bunker
Omvat
Duitse bunker
Omvat
Duitse bunker
Omvat
Duitse bunker
Omvat
Duitse bunker
Omvat
Duitse bunker
Omvat
Duitse bunker
Omvat
Duitse bunker
Omvat
Tilburgbaan
Is deel van
Brecht
Is deel van
Malle
Is deel van
Schilde
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Brechtse Heide [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/135359 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.