is aangeduid als vastgesteld landschapsatlasrelict Neigembos en Onze-Lieve-Vrouw Lombeek met de valleien van de Berchembos- en de Hunselbeek
Deze vaststelling is geldig sinds
omvat de aanduiding als vastgesteld bouwkundig erfgoed Domein Saffelberg
Deze vaststelling is geldig sinds
omvat de aanduiding als vastgesteld bouwkundig erfgoed Dries 't Nelleken
Deze vaststelling is geldig sinds
omvat de aanduiding als erfgoedlandschap Kasteel van Saffelberg
Deze aanduiding is geldig sinds
omvat de aanduiding als erfgoedlandschap Kasteelhoeve Oplombeek
Deze aanduiding is geldig sinds
omvat de aanduiding als beschermd cultuurhistorisch landschap Neigembos: fase 1
Deze bescherming is geldig sinds
omvat de aanduiding als beschermd cultuurhistorisch landschap Neigembos: fase 2
Deze bescherming is geldig sinds
omvat de aanduiding als beschermd stads- of dorpsgezicht, intrinsiek Windmolensite De Tragische Molen: omgeving
Deze bescherming is geldig sinds
Het landschap wordt in dit gebied zeer sterk gedomineerd door van west naar oost verlopende getuigenheuvels. Het Neigembos is één van de toppen die de waterscheidingslijn vormen tussen het Dender- en Zennebekken. Het landschapsbeeld van eind 18de eeuw sluit goed aan bij het huidige landschap.
Het landschap wordt zeer sterk gedomineerd door van west naar oost verlopende getuigenheuvels. Verscheidene toppen, onder andere het Neigembos (+ 90 meter), de Kesterheuvel (+ 112 meter), de Zavelberg (+ 79 meter, tussen Vollezele en Oetingen) en de Congoberg (+ 105 meter), bereiken een hoogte van meer dan 90 meter. Ze vormen de waterscheidingslijn tussen het Dender- en Zennebekken.
Het geologisch substraat van het Pajottenland bestaat voor het grootste gedeelte uit een afwisseling van klei- en zandlagen die in de eocene zeeën tijdens het tertiair afgezet werden. Na het noordwaarts terugschrijden van de pliocene Diestiaanzee, zo’n 12 miljoen jaar geleden, werd dit gebied definitief vasteland en kon de reliëfvorming beginnen. Door erosie van afstromend regenwater ontwikkelden zich dendrietisch vertakte beekstelsels met bronniveaus aan de top van de compacte kleilagen.
Tijdens de laatste ijstijd (weichselglaciaal) werd de versneden tertaire oppervlakte bedekt met niveo-eolisch zandleem en vooral leem (löss). De textuur van dit niveo-eolisch materiaal is sterk gebonden aan de huidige topografie en aan de geografische ligging. In de valleien werd immers meer van deze sedimenten afgezet dan op de hellingen. De holocene hellingserosie resulteerde in een extra afvlakking. Op de steilste hellingen is de löss-deklaag plaatselijk volledig weg geërodeerd, terwijl het quartaire pakket in de vallei tot 20 meter dik is. In deze afzettingen ontwikkelden zich uitermate vruchtbare leembodems.
Het grootste gedeelte van het gebied watert via de Langerheide-, Moelie- en Hunselbeek af naar de Dender. De valleien van de Berchembosbeek, Hunselbeek en het valleitje van de Prindaalbeek (gelegen in het oude Gooikse gehucht de Woestijn) zijn fraaie voorbeelden van asymmetrische dalen. De noord- en oostelijke hellingen zijn merkelijk steiler dan de zuid- en westhellingen. Deze asymmetrie vindt zijn oorsprong in de ijstijden. Een beperktere sneeuwophoping en een grotere expositie ten aanzien van de zon zorgden ervoor dat de (noord) oostelijke hellingen minder erodeerden.
De eerste sporen van de menselijke aanwezigheid in de streek dateren van ongeveer 50 000 jaar geleden en dateren uit het middenpaleolithicum, de periode van de Neanderthalers. Op de Kesterheide en de Congoberg werden artefacten uit deze periode gevonden.
Omstreeks 10 000 jaren geleden, het begin van het holoceen en het mesolithicum, veranderde het klimaat in onze streken grondig. Het klimaat warmde op (einde van de ijstijden) en het open toendralandschap maakte plaats voor een meer gesloten bosrijke omgeving. Op de heuvelruggen en de valleihellingen evolueerde het atlantische loofbos naar een eikenbeukenbos, de natuurlijke climaxvegetatie op de vruchtbare leembodems van het Pajottenland. In de vochtige brongebieden en beekdalen daarentegen ontwikkelde zich een vochtminnende vegetatie, variërend van riet- en zeggenmoerassen naar wilgen- en elzenbroekbossen. De mesolithische mens trok rond in dit landschap en leefde van jacht, visvangst en pluk. De eerste landbouwactiviteiten - zowel akkerbouw als veeteelt - dateren uit het neolithicum (5500 tot 2000 voor Christus) Het is echter in de daaropvolgende periode (brons- en ijzertijd) dat het landschap in belangrijke mate gewijzigd wordt door de menselijke activiteiten. Bossen werden gekapt en omgevormd tot landbouwgronden, die na uitputting in een heidelandschap resulteren.
De komst van de Romeinen heeft een belangrijke invloed op de samenleving en op het landschap. De landbouwactiviteiten worden uitgebreid en de basis van het huidige wegenstelsel wordt gelegd. Onze gewesten werden in 57 voor Christus door de Romeinse legers onder aanvoering van Julius Caesar veroverd. Het gebied van de Nerviërs werd ingedeeld bij de provincie Gallia Belgica, die onderverdeeld was in een aantal civitates. De hoofdplaats van de civitas Nerviorum was Bavay (Bagacum). Deze stad werd het knooppunt van een dicht wegennet, waarvan één as het Pajottenland dwarste. De vlakbij gelegen steenweg Asse-Edingen, tussen Sint-Kwintens-Lennik en Onze-Lieve-Vrouw-Lombeek, volgt grotendeels de voormalige heirbaan naar Bavai.
Van de 10de tot de 13de eeuw grijpt de mens zeer sterk in het Pajotse landschap in. De ‘grote ontginningen’ zetten bos, heide en moeras om in vruchtbare landbouwgrond. Dit gaat gepaard met een sterke bevolkingsgroei.
In de middeleeuwen behoorden Gooik en Lennik tot het Brabantse ‘Land van Gaasbeek’. Leerbeek, Oetingen en Kester ressorteerden als onderdeel van het Land van Edingen onder het Graafschap Henegouwen. Neigem daarentegen behoorde tot het ‘Land van Aalst’ en ressorteerde bij het Graafschap Vlaanderen. Tot het einde van het ancien régime waren deze gemeenten grensgemeenten tussen de politiek sterk rivaliserende machtsblokken ‘Brabant’, ‘Henegouwen’ en ‘Vlaanderen’. Dit impliceerde niet alleen dat de bevolking herhaaldelijk met oorlogsgeweld geconfronteerd werd, maar heeft ongetwijfeld ook de beperkte omvang en de relatieve bescheidenheid van het bouwkundig patrimonium beïnvloed.
Het landschapsbeeld dat kan afgeleid worden uit de kabinetskaart van de Ferraris (1770-1778) sluit goed aan bij het huidige landschap.
Langsheen de grotere wegen komen bomenrijen voor die het open landschap compartimenteren (Steenweg op Asse of Chemin Bruno ou ancienne Chaussée des Romains venant de Bavay, Eizeringenstraat, Kasseide naar Lombeek, Windmolenstraat, Vossenbunderstraat, Molenkouter en andere).
Ongeveer de helft van de oppervlakte van het gebied was in gebruik als akkerland. Het situeert zich bijna uitsluitend op wat men tot op heden als open leemkouters beschouwt. Op het grondgebied van de gemeente Meerbeeck, ter hoogte van Rousbeeck en Polch en rond Tuytenbergh is het akkerlandpatroon kleinschaliger ten gevolge van het veelvuldig voorkomen van hagen.
De eigenlijke valleien van de Langerheide- en Berchembosbeek zijn gereduceerd tot zeer smalle stroken bos. Men krijgt hier het typische landschapsbeeld dat zo kenmerkend is voor het Pajottenland, namelijke open leemkouters op de hoge, relatief vlakke delen en op de zachte hellingen van de gebombeerde ruggen. In de depressies en secundaire beekvalleien komen lange stroken met een tamelijk gesloten begroeiing voor.
De dorpskom en de verspreide gehuchten liggen verscholen tussen de talrijke hoogstamboomgaarden of moestuintjes omzoomd met hagen. Het valt op dat eind 18de eeuw alle bebouwing door boomgaarden werd omringd. Deze boomgaarden vormen op vele plaatsen een overgang met de valleien naar open leemruggen. Het wegennet en nederzettingspatroon (ook de concentratie) waren reeds in grote mate ontwikkeld. Zij ondergaan weinig verandering en behouden lang hun agrarische authenticiteit. De jongste decennia is er een sterke demografische groei die vooral te wijten is aan het succes van het residentieel wonen aan de rand van het hoofdstedelijk gewest en de gunstige verkeerstechnische ontsluiting via de Ninoofse- en de Assesteenweg.
Binnen het gebied waren ten tijde van de Ferraris (1771-1777) nog grotere boscomplexen aanwezig, onder andere het Hakenbosch (het latere Neigembos), het Weygaert bosch ten oosten van het gehucht de Woestijn, de boscomplexen ter hoogte van het Berchembos, de Hunselbeek en Hunsel. Het Hakenbosch sluit op het Weygaertsbosch en het Berchembos aan. Tussen deze laatste bossen, die in de 19de eeuw zo goed als verdwijnen, was er ten tijde van de Ferraris geen fysische verbinding meer. Een zeer klein percentage van de resterende gronden - vooral geconcentreerd in de valleien - wordt op de Ferrariskaart aangeduid als wei- en hooiland. Samen met een sterke afname van de oppervlakte van de grotere boscomplexen in de 19de eeuw verdwenen meer en meer de levende afsluitingen rond de landbouwgronden. Hierdoor kreeg het landschap een meer uitgesproken open karakter.
Een belangrijke evolutie in de 20ste eeuw (vooral tweede helft) is het verschijnen van populieren in het landschap, in het bijzonder op de nattere valleigronden. De valleien kregen een veel meer gesloten karakter. Populier is de hoofdboomsoort in bijna alle bossen en bomenrijen.
Na de Tweede Wereldoorlog manifesteerde zich in de landbouw een structurele accentverschuiving van akkerbouw naar veeteelt. Dit leidde tot een omzetting van akkers naar graslanden. Doordat dit niet gepaard ging met de beplanting van perceelsranden bleef de openheid van de hoger gelegen delen wel grotendeels bewaard. De laatste jaren neemt het aandeel van de voedergewassen (vooral maïs) sterk toe ten nadele van de graanteelt. Een andere trend van de jongste decennia is de afname van de hoogstamboomgaarden. De overblijvende boomgaarden verkeren vaak in een staat van veroudering en worden niet meer heraangeplant. Verschillende percelen hoogstamboomgaard werden omgezet in intensieve fruitteelt of tuinbouw (bijvoorbeeld aardbeien, frambozen).
In de ‘Geogids Centraal Pajottenland’ (Diriken, 1993) wordt het huidige landschap als volgt beschreven: ‘Door het uitgesproken agrarisch verleden profileert het Pajottenland zich nu als een bultig tapijt van weilanden en akkers, een cultuurhistorisch landschap met agrarische accenten. De echte natuur is teruggedrongen in een aantal kleine landschapselementen die echter de intrinsiek het landschap mede bepalen. Hiertoe behoren niet alleen de beboste kasteelparken, maar ook de knotwilgenrijen, de alluviale hakhoutbosjes en de vochtlievende vegetatie in de bronamfitheaters’.
Het gebied wordt gekenmerkt door een halfopen golvend agrarisch landschap, met een opeenvolging van langgerekte afgeronde heuvelruggen met een open field landschap, afgewisseld met langgerekte beekvalleien met opgaande vegetatie.
De dominante agrarische functie leidde tot een uitgesproken cultuurzonatie in het landschap: de kouters, gelegen op zachte van de zuid-westwaartse verlopende leemruggen, zijn vooral in gebruik als akkerland. De depressies en beekvalleien (door een steilrand afgescheiden van de hogere gronden) zijn ingenomen door wei- en hooilanden. De kern van de beekvalleien en de steile hellingen zijn meestal bebost en vormen lange afgesloten stroken. Een beperkt deel van de valleigronden wordt ingenomen als hooilanden, natte ruigten en moerassen.
De compacte dorpen en gehuchten liggen buiten overstromingsgevaar maar toch in de nabijheid van de valleigraslanden en zijn omzoomd met hoogstamboomgaarden.
De agrarische logica vormde de sturende kracht voor het bodemgebruik en - bij uitbreiding - de landschapsgenese. Doordat de landbouw tot op vandaag nog sterk grondgebonden is, bleef de oorspronkelijke relatie tussen bodemgesteldheid en landgebruik bewaard.
Het open field landschap op de heuvelruggen wordt gedomineerd door akkers, met hier en daar een weiland. De vruchtbare leembodems boven een goed doorlatend zandig substraat verklaren het ontstaan van dit uitgesproken landbouwlandschap. Het akkerlandschap wordt doorsneden door talrijke smalle bochtige veldwegen, slechts hier en daar vergezeld van een bomenrij. Op de overgang naar de valleien erodeerden deze wegen door de eeuwen heen tot holle wegen.
De vochtigere valleibodems en de steile hellingen van de asymmetrische valleien worden vooral ingenomen door grasland dat door levende afsluitingen wordt omzoomd en door populieraanplanten. Lokaal komen ook elzenbosjes voor. Enkele markante bomenrijen, vooral met populieren en knotwilgen, begrenzen de graslandpercelen. Het geheel van opgaande begroeiing, vlakvormig en lineair, maakt van de valleien gesloten landschapseenheden die het landschap compartimenteren.
De bewoning is overwegend geconcentreerd in compacte dorpen en gehuchten, die gelegen zijn op een hoogte, nabij een vallei (valleiflank of dalschouder). Ze vormen een concentratie aan bouwkundig erfgoed.
Een groot deel van het bouwkundig erfgoed is gelinkt aan de agrarische eigenheid van de streek. De vierkantshoeves vormen de meest indrukwekkende voorbeelden, maar ook de molens, driesen, veldkapellen, afspanningen, maalderij ... zijn tegen deze achtergrond te interpreteren. Ruim negentig procent van de oppervlakte van het gebied heeft een agrarische functie, maar ook in de overige gebieden zijn elementen van het agrarische leven aanwezig.
In de voorkomende landbouwgehuchten en het dorp Onze-Lieve-Vrouw-Lombeek is de sfeer van weleer intact bewaard gebleven en heeft de verstedelijkingsdruk van Brussel en de Brusselse Rand - gezien de relatieve nabijheid - nog maar een beperkte invloed gehad op de authenticiteit. Een schoolvoorbeeld hiervan is het pleintje in de wijk Ten Nelleken waarbij de oorspronkelijke kern met concentratie van woningen rondom een driezijdig pleintje - op basis van deze zeer duidelijke driesstructuur kan aangenomen worden dat deze nederzetting van Frankische oorsprong is - ongeschonden is bewaard.
In het kasteeldomein Rokkenborch vinden we een indrukwekkende stapeling van erfgoedwaarden. Deze Lombeekse burcht ontstond waarschijnlijk in de 11de eeuw en deed samen met het kasteel Kruikenborgh te Ternat dienst als vooruitgeschoven verdedigingspost tegen het oprukkende Vlaanderen. Het kasteel omvat onder andere een ingemotte middeleeuwse donjon (14de eeuw). De uitbreiding in renaissancestijl dateert uit 1655. De toevoegingen (in 1901) die afkomstig zijn van een oud kasteel uit Thy-le-Chateau zijn in romaanse stijl en geven het geheel een romantisch uitzicht. De monumentale toegangsdreef in beuk werd vermoedelijk na de Eerste Wereldoorlog aangeplant.
Bron: Aanduidingsdossier ankerplaats 'Het Neigembos en Onze-Lieve-Vrouw Lombeek met de valleien van de Berchembos- en de Hunselbeek', definitieve aanduiding 15/02/2011. Agentschap Onroerend Erfgoed, Brussel.
Auteurs: Wijnant, Jo
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Omvat
Domein Saffelberg
Omvat
Dries 't Nelleken
Is deel van
Gooik
Is deel van
Meerbeke
Is deel van
Neigem
Is deel van
Roosdaal
Is deel van
Sint-Kwintens-Lennik
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Neigembos en Onze-Lieve-Vrouw Lombeek met de valleien van de Berchembos- en de Hunselbeek [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/135378 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.