is aangeduid als vastgesteld landschapsatlasrelict De Heuvel van Bossenare
Deze vaststelling is geldig sinds
omvat de aanduiding als beschermd cultuurhistorisch landschap Parochiekerk Sint-Pieter: kerkhof
Deze bescherming is geldig sinds
is deel van de aanduiding als erfgoedlandschap Heuvel van Bossenare
Deze aanduiding is geldig sinds
De Heuvel van Bossenare’ bevindt zich in de Vlaamse Ardennen, ten oosten van Etikhove en ten noordwesten van het gehucht Kerkem. De vallei van de Nederaalbeek is te herkennen aan de natte graslanden met knotbomen, enkele kleine percelen bos en beekbegeleidende vegetatie. Er komen ook enkele akkers in voor. Het betreft hier een asymmetrische vallei, typerend voor de Vlaamse Ardennen, waarvan de oostelijke dalwand steiler is dan de andere. Ten oosten van de vallei, net erbuiten en aan de rand van de Bossenarekouter, komen enkele grote hoeven voor. De Bossenarekouter, met molen op de top, is een open gebied. De noordelijke en oostelijke flanken van de Bossenareheuvel zijn grotendeels in gebruik als akkerland en bieden een vrij zicht op de noordelijk gelegen vallei van de Maarkebeek en de oostelijk gelegen vallei van de Pauwelsbeek. In de afbakening werd ook het historisch waardevolle gehucht Kerkem opgenomen.
Op basis van kenmerken van geologie, geomorfologie, bodemtextuur, bodemgebruik en nederzettingspatronen kunnen vier entiteiten worden onderscheiden: Bossenarekouter, de Vallei van de Nederaalbeek, de Noordelijke en oostelijke flanken van de Bossenareheuvel en Kerkem.
In de wijde omgeving wordt het landschap gedomineerd door de Schelde- en Dendervalleien (15 m TAW) en hun uitlopers. Het interfluvium tussen beide valleien bereikt een hoogte van meer dan 100 m en is diep versneden door een noord- en noordoostwaarts gericht bekenstelsel. De heuvelachtige streek tussen Oudenaarde, Ronse, Geraardsbergen en Zottegem wordt aangegeven als de ‘Vlaamse Ardennen’. Dit landschap bestaat uit een west-oost verlopende rij van ‘hoge’ heuvels die een oostelijke voorzetting is van de kamlijn van de Vlaamse heuvels. De hoogste toppen in de omgeving worden bereikt door de Muziekberg ( 148 m TAW) en de Pottelberg (156 m TAW). De heuvels met een hoogte van minder dan 140 m hebben eerder een zuid-noord lengteas en omvatten de heuvelrij van Louise-Marie tot Bossenare (103 m TAW), de heuvel van Schorisse en de brede heuvel van Bos Ter Rijst tot Zegelsem. Meer noordwaarts sluit deze heuvelrug aan bij de meer zuidwest-noordoost gerichte ruggen, ingesneden door de verschillende Molenbeken. De Zwalm en de Maarkebeek draineren het grootste deel van de Vlaamse Ardennen en monden uit in de Schelde.
Het geologische substraat dat onmiddellijk onder het kwuartaire dek wordt aangetroffen varieert sterk en staat in verband met de hoogteligging. Het wordt gevormd door subhorizontale mariene lagen van tertiaire ouderdom. Deze tertiaire lagen, zwak afhellend naar het noorden, rusten rechtstreeks op mesozoïsche formaties. Ze werden tijdens verschillende fasen van het pleistoceen min of meer sterk door erosie aangetast en zijn slechts volledig bewaard gebleven op de heuveltoppen.
De ondergrond hier is uit sedimenten met eocene ouderdom opgebouwd. De vallei van de Nederaalbeek is uitgeschuurd tot in het Lid van Moen. Het Lid van Moen bestaat uit kleiige groene silt tot fijn zand met kleilagen, dat nummuliethoudend is. Hierboven ligt rondom de Bossenareheuvel, op een hoogte van circa 60 tot 70 m, het Lid van Aalbeke. Het Lid van Aalbeke bestaat uit een homogene blauwe zware klei en is gemiddeld 8 m dik. Het Lid van Moen en het lid van Aalbeke behoren beide tot de Formatie van Kortrijk (onder-eoceen). De bovenste lagen van de tertiaire ondergrond van de top en flanken van de Bossenareheuvel worden gevormd door de Formatie van Tielt (onder-eoceen). Deze bestaat uit glimmer- en glauconiethoudend kleiig zand, afgewisseld met kleilagen.
De top en zachthellende bovenste delen van de Bossenareheuvel bestaan uit homogene eolische leemafzettingen. Ze behoren tot het Lid van Brabant (Formatie van Gembloux – Weichseliaan, Boven-Pleistoceen). In de hellingsdalen merken we lemig tot zandlemig materiaal zonder profielontwikkeling op. Dit is het gevolg van holocene hellingsprocessen. In het westelijke deel van de voet van de Bossenareheuvel is de dikte van dit leem of het zandleem minder dan 1 m. In de vallei van de Nederaalbeek vinden we colluvium bovenop fluviatiele afzettingen.
De belangrijkste dagzomende kwartaire formaties worden gevormd door niveo-eolische afzettingen van het boven-pleistoceen (weichseliaan-pleniglaciaal). Ze bestaan uit löss (voornamelijk leem en zandleem). De belangrijkste lössafzetting wordt gesitueerd tussen circa 25.000 en 20.000 jaar geleden. Mineralogisch onderzoek heeft aangetoond dat deze eolische sedimenten uit het Noordzeebekken afkomstig zijn. Ze werden aangevoerd door noordwestenwinden. Op het einde van het weichseliaan-pleniglaciaal of in het begin van het weichseliaan-tardiglaciaal trad fluviatiele insnijding op die gepaard ging met een daling van de grondwatertafel. Door de algemene verdringing van de klimatologische omstandigheden viel de fluviatiele werking echter nagenoeg stil. Het pleistoceen dek is tamelijk dik in de beekdepressies (5-10 m) en op de zwakke naar het oosten georiënteerde hellingen maar vrij dun (1-2 m) op de ruggen. Het is slechts enkele centimeters dik of ontbreekt dikwijls op de steile naar het westen of zuiden gerichte hellingen en op de heuveltoppen. Tussen het tertiaire substraat en het kwartaire dek wordt meestal een basisgrind aangetroffen dat een erosieresidu is van verdwenen tertiaire afzettingen. In de omgeving van de Bossenareheuvel komt veel solifluctiemateriaal voor, samengesteld uit eolisch lemig materiaal en geërodeerd materiaal van het tertiaire substraat.
Vanaf het einde van het atlanticum (holoceen – 8.000-5.000 jaar geleden) werden de valleien bedekt met door het water aangebracht terrigeen kleiig of lemig materiaal (alluvium) en ten dele met organogeen materiaal (veen). Sinds de ontbossing en bodemwerking van de streek in het neolithicum greep immers door afspoeling op de valleihellingen bodemerosie plaats. Langs de steile hellingen en rond de tertiaire opwelvingen waar het (zand)leemdek dun was, kwamen de tertiaire lagen aldus aan het oppervlak. Het geërodeerde materiaal werd grotendeels als colluvium afgezet aan de voet van de hellingen in de kern van de depressies. Een gedeelte van dat materiaal werd door het water meegevoerd. Met de grote en definitieve middeleeuwse ontbossingen werd de waterbalans van de bekkens zodanig gewijzigd dat de voornaamste beken een onregelmatig overstromingsregime kregen. Tijdens overstromingen, vooral stroomopwaarts van watermolens, werden grote hoeveelheden erosiemateriaal afgezet.
Bodemkundig maakt het gebied deel uit van het overgangsgebied tussen het leemgebied en het zandleemgebied. De Bossenarekouter die de hoogste en de zacht hellende delen van de Bossenareheuvel beslaat bestaat uit goed gedraineerd leem en (in mindere mate) uit goed gedraineerde zandleemgronden. Op een hoogte van 70 à 80 m ligt de bronnenlijn. Op de bronnenlijn snijdt de ondergrondse watertafel de helling.
De flanken en voet van de Bossenareheuvel naar de Nederaalbeek bestaan grotendeels uit matig natte zandleemgronden. Plaatselijk komen matig natte kleigronden voor. Hier dagzoomt het Lid van Moen.
De grote verschillen in bodemgesteldheid qua textuur, stenigheid en natuurlijke drainering en het heuvelachtige reliëf hebben een zekere variatie van het bodemgebruik in de hand gewerkt. Het bovenste gedeelte en de zachthellende flanken van de Bossenareheuvel worden als akkerland gebruikt. Deze aaneengesloten kouter vertoont een uitgesproken 'open' uitzicht. Uitzondering vormen de holle wegen met bebost talud van wilg of gewone es. Slechts sporadisch vloeit een afwateringsgrachtje tussen twee percelen in.
Rond de grote geïsoleerde hoeven komen vaak grote grasboomgaarden en huisweiden voor. De hoofdteelten in dit gedeelte van de Vlaamse Ardennen zijn tarwe en gerst voor meer dan de helft van de akkeroppervlakte, gevolgd door maïs, suikerbieten, voederbieten en aardappelen.
De steile westelijke flank van de Bossenarekouter naar de Nederaalbeek toe bestaat uit een afwisseling van akkers, weilanden en bosjes. Langs de beek zelf komen houtkanten of bomenrijen voor met dominantie van gewone es, populier en zomereik. De bosjes bestaan uit eiken-haagbeukenbos met wilde hyacint, elzen- en essenbos of populieraanplantingen. De weilanden vormen complexen met veel sloten en/of microreliëf. Sporadisch zijn restanten van hoogstamboomgaarden met een oude meidoornhaag merkbaar.
In de overgang van de vallei van de Nederaalbeek naar de open Bossenarekouter is het 'Hof te Cattebeke' gelegen. Rond dit hof is een park aangelegd. Het deel van het domein dat grenst aan de weg wordt omzoomd door een reeks monumentale tamme kastanjes.
De Nederaalbeek behoort tot het stroomgebied van de Maarkebeek. De Nederaalbeek ontspringt bij de Spichtenberg, ten noordwesten van het Muziekbos, en mondt uit ter hoogte van de Ladeuzemolen in de Maarkebeek die op zijn beurt te Melden in de Schelde vloeit. Hydrografisch gezien behoort het stroomgebied van de Maarkebeek tot het Bovenscheldebekken. De meest opwaartse zone van het stroomgebied van de Maarkebeek (met ook de bron van de Molenbeek - Maarkebeek) situeert zich in het Waalse Gewest (gemeenten Ellezelles en Flobecq). De oppervlakte van het stroomgebied van de Maarkebeek bedraagt 53,6 km2.
De Maarkebeek heeft drie belangrijke zijlopen. In Maarke-Kerkem vervoegt de Pauwelsbeek de Maarkebeek en in Etikhove monden zowel de Nederaalbeek als de Mariaborrebeek in de Maarkebeek uit (ter hoogte van de Ladeuzemolen). Deze drie beken monden alle uit op de linkeroever van de Maarkebeek. Op de rechteroever zijn er ter hoogte van Schorisse nog twee kortere zijlopen: de Krombeek en de Broekbeek. De bovenloop van de Maarkebeek wordt Molenbeek genoemd.
Het brongebied van de Maarkebeek situeert zich in het golvende landschap van de Vlaamse Ardennen. De hoogste toppen in het stroomgebied gaan tot 150 meter boven zeeniveau in het Waalse gedeelte. De benedenloop van de Maarkebeek ligt in het vlakke gebied van de Scheldevallei. De hoogteligging is daar niet meer dan 10 à 15 meter boven zeeniveau. De Nederaalbeek heeft in het gebied een hoogteligging tussen 20 à 30 m TAW.
De bovenloop van de Maarkebeek en de belangrijkste zijbeken vertonen een opvallende noord-zuid richting. Het brongebied van de bovenlopen bevindt zich in bebost gebied, maar verder stroomafwaarts zijn het voornamelijk akkers en weilanden waartussen de waterloop stroomt, veelal met hoge landschappelijke waarde. Op de steilste hellingen, zoals de rechteroever van de midden- en benedenloop van de Maarkebeek, en langs enkele bovenlopen, komen verspreid nog enkele waardevolle bronbossen voor. Door het hellende landschap en de leembodem van het kwartair is het gebied vrij gevoelig voor bodemerosie. De combinatie van minder infiltreerbare gronden en het toepassen van verkeerde landbouwtechnieken leidt tijdens hevige regenbuien dan ook snel tot een behoorlijk hoog bodemverlies, waardoor waardevolle landbouwgrond verloren gaat en de valleigebieden geplaagd worden door modderstromen en sedimentoverlast.
De waterlopen in het stroomgebied van de Maarkebeek waaronder ook de Nederaalbeek hebben in de loop der eeuwen valleien met een typisch asymmetrisch dalstelsel uitgesneden in het landschap. De hellingen die gericht zijn naar het westnoordwesten tot het zuidzuidoosten zijn relatief steiler, terwijl de zachtere hellingen naar het oosten en noorden georiënteerd zijn. Grotere löss- en sneeuwafzettingen op de lijzijden en ongelijke insolatie volgens oriëntatie van de hellingen in een periglaciair milieu zouden een voorname rol gespeeld hebben bij de vorming van deze dalasymmetrie.
'De Heuvel van Bossenare’ maakt deel uit van de regio van de Vlaamse Ardennen. Typisch voor de Vlaamse Ardennen vormen de aanwezigheid van kleine landschapselementen zoals hoogstamboomgaarden en houtkanten.
Naast boomgaarden en houtkanten zijn er op de westelijke flanken van de Bossenareheuvel ook een aantal bosjes te vinden. Naar gelang de bodemgesteldheid bestaan de bosjes uit eiken-haagbeukenbos met wilde hyacint, elzen- en essenbos of populieraanplantingen.
In het gebied werden archeologische vondsten aangetroffen uit de steentijd, de Gallo-Romeinse tijd en de middeleeuwen. Gezien het soms losse vondsten betreft, kunnen we niet altijd spreken van archeologische sites. De aanwezigheid van archeologisch materiaal duidt echter op menselijke activiteiten. Mogelijke lacunes in de archeologische gegevens kunnen aanwezig zijn, doordat bepaalde zones nog niet werden geïnventariseerd. De beschikbare archeologische gegevens werden aangevuld met historische en bodemkundige bronnen om een beeld te geven van de geschiedenis van het gebied.
Het begin van het mesolithicum hangt samen met de definitieve opwarming van het klimaat na de weichselijstijd waarbij het open toendralandschap evolueerde naar een gemengd atlantisch loofwoud met een eigen fauna en flora. In plaats van het wild te volgen, verbleef de mens in één welbepaald gebied en maakte er jacht op het streekgebonden wild. Dit ging gepaard met het gebruik van aangepaste jachttechnieken en –wapens (onder andere pijl en boog, harpoen, klingen). Microlieten zoals pijl- en speerpunten zijn typische mesolithische artefacten van een semi-nomadische bevolking. In de omgeving van de hoek Hokelbeke-Bovenstraat is er een losse vondst gedaan van een steker op een schuine afknotting. Deze wordt toegewezen aan het epi-paleolithicum-Mesolithicum.
Tijdens het neolithicum schakelde de inheemse bevolking over van een semi-nomadische naar een sedentaire levenswijze en ontstonden er een aantal permanente woonkernen die gedurende meerdere eeuwen of zelfs millennia bewoond bleven. Wilde dieren werden tot huisdieren gedomesticeerd en rond de nederzettingen werd op beperkte schaal aan akkerbouw gedaan. De hoogtesites in de Vlaamse Ardennen zijn gekend als vindplaatsen van de Michelsbergcultuur (midden-neolithicum). Op de Bossenareheuvel werden vuursteenartefacten en vuurstenen teruggevonden die kunnen toegewezen worden aan het neolithicum. Het betreft een massieve afslagkrabber, een kleine afslagbijl of 'tranchet'-afslag en een afslag met retouches in silex.
Wat betreft de steentijd algemeen zijn er een aantal losse vuursteenartefacten die niet specifiek toegewezen kunnen worden aan een periode.
Het toponym ‘Maarke’ wordt wel beschouwd als een Keltisch hydronym (ijzertijd).
De Belgische Galliërs werden tijdens de militaire veroveringstochten van Caesar (57-51 voor Christus) onderworpen en nadien geleidelijk geromaniseerd. Het gebied ten westen van de Schelde noemde voortaan de civitas Menapiorum en had Cassel als hoofdplaats. Het gebied ten oosten van de Schelde noemde de civitas Nerviorum en had Bavay als hoofdplaats. Velzeke werd het centrum van het noordwestelijke deel van de Civitas Nerviorum.
Al in de aanvangsfase van de Romeinse kolonisatie waren de Vlaamse Ardennen en de Scheldevallei degelijk ontsloten door een wegennet. Deze heerbanen werden oorspronkelijk aangelegd ten behoeve van het leger, en dit zowel voor troepenbewegingen als voor de logistieke ondersteuning. Vanaf het midden van de eerste eeuw deden deze militaire wegen vooral dienst als handelswegen en transportaders voor allerhande producten en grondstoffen. Velzeke was gelegen aan de grote heerbaan Bavai-Blicquy-Flobecq-Velzeke-Gent. Daarop aansluitend legden de Romeinen in onze streken verschillende aftakkingen of diverticula aan. Eén daarvan was de Aatse heerweg die vanaf een doorwaadbare plaats (empiorum) te Oudenaarde in een tamelijk rechtlijnig tracé van noord naar zuid langs de Eikenberg, de Ellestraat, Bossenare, Kerkem, Delfdries, Berg ten Houte en Koekamer naar Flobecq liep waar hij de grote heerbaan Bavay-Velzeke kruiste om zich verder naar Ath te begeven. Deze baan zorgde ook voor de verbinding met de grote heirbaan Boulogne-sur-mer-Keulen. Het diverticulum werd waarschijnlijk aangelegd met het oog op een efficiënte aansluiting tussen het voedselproducerende platteland en de verschillende afzetmarkten (onder andere Velzeke).
Tijdens de eerste eeuw behield de landbouw grotendeels zijn inheemse structuur. Zowel de akkerbouw (teelt van meerdere graansoorten) als de veeteelt (fokken van runderen, schapen en varkens) hadden een sterk gediversifieerd karakter, gebaseerd op risicospreiding. Het bleef een bestaanseconomie waarbij de agrarische productie in de eerste plaats bestemd was voor de lokale consumptie. Vanaf de eerste eeuw importeerden de Romeinen meer rendabele graangewassen zoals tarwe, spelt, haver en pluimgierst. De meeropbrengsten uit deze rendementsverhoging werden verhandeld via de markt of verkocht aan het Romeinse leger. Op die manier konden steeds meer personen de ‘primaire sector’ verlaten en zich toespitsen op andere specialiteiten (zoals ambachtelijke activiteiten, transport, handel).
In de buurt van de Aatse heerweg werden op de Bossenareheuvel meerdere villae geattesteerd. De villa, een typisch Romeinse constructie, vormde het centrum van een fundus of landbouwexploitatie en was in zijn eenvoudigste (en tevens meest courante) uitvoering, rechthoekig met aan één der langszijden een gevelgalerij tussen 2 uitspringende hoekvertrekken (het zogenaamde 'porticustype'). Als bouwmateriaal gebruikte men de lokale veld- en ijzersteen. Samen met enkele bijgebouwen lag de villa geïsoleerd te midden van landerijen, die naargelang de aard van de uitbating akkerland, weiland en bossen omvatten. Recent onderzoek van Marc Rogge wijst uit dat het gemiddelde landbouwareaal van een dergelijke Romeinse villa zo’n 25 hectare bedroeg. De geringe onderlinge afstand (gemiddeld 800 à 900 m, uitzonderlijk 300 m) tussen de verschillende woonsites, inzonderheid op de Bossenareheuvel, pleit voor het bestaan van veeleer kleine of misschien middelgrote domeinen en een open landschap op de hoogste delen van het onderzochte gebied. Een villa die op de Bossenareheuvel werd opgegraven kon gedateerd worden in de tweede en derde eeuw. Op de Bossenareheuvel heeft men ook bewijzen gevonden van een lokale ijzerindustrie.
Opmerkelijk is dat de inplantingen van de villae rekening houden met de bodemgesteldheid. De sites zijn quasi allen gelegen op het bronniveau (circa 70 m TAW). Ze bevinden zich ook op de grenslijn tussen de zeer vruchtbare en voor landbouw geschikte leemgronden (Aba-gronden) van de heuvelruggen en anderzijds de al te natte en steile hellingronden, enkel geschikt voor grasland.
Naast de gedetecteerde bewoningssites zijn er ook losse vondsten gedaan uit de Gallo-Romeinse tijd. Zo zijn er op de hoek van Hokelbeke met de Bovenstraat losse vondsten gedaan van kruikwaar en een tegulafragment en op de site aansluitend hierbij van aardewerk. In de buurt van deze sites werden ook een amfoor en tegula- en imbrexfragmenten gevonden.
Het toponiem 'Bossenare' is vermoedelijk Gallo-Romeins, eventueel uit de merovingische tijd. Het stamt van het Latijnse 'buxinarias' dat letterlijk buxus of palmboom betekent. Een meer gebruikelijke betekenis is ‘struikgewas’. Dit laatste doet vermoeden dat de open akkers uit de Romeinse tijd toen bedekt waren met spontaan opgeschoten struiken.
Het verval van de Gallo-Romeinse beschaving gaat gepaard met de invallen van de Franken die massaal de Rijn overstaken. Men vermoedt dat de Vlaamse Zand- en Zandleemstreek bij de aankomst van deze kolonisten zo goed als ontvolkt waren zodat de Franken hun eigen gebruiken en gewoonten behielden. In de 5de en 6de eeuw woonden de Frankische veetelers met enkele families samen in dun bevolkte kernen dicht bij stromend water (een waterloop of een bronniveau). In die tijd ontstonden heel wat nieuwe nederzettingen in de Vlaamse Ardennen. Deze nederzettingen zijn thans de voornaamste landschappelijke erfenis uit de Frankisch-merovingische tijd. Plaatstoponiemen op –em (afgeleid van het Frankische 'haima, heim' wat 'heimat van...(een persoonsnaam) en zijn afstammelingen' betekent) duiden op nederzettingen van Frankische herkomst uit de tweede helft van het eerste millennium. Het toponiem 'Kerkem' (suffix –heem) is een dergelijk toponiem. M. Gysseling brengt het onder bij de Germaanse nederzettingsnamen ontstaan na de kerstening in de 7de- 8de eeuw. Ook Etikhove is een Germaans toponiem. Het betekent zoveel als hoeve ('hoba', 'hova') van de lieden van Atto. Deze hoeve of villa capitanea was eigenaar van de gronden uit de omgeving en kan beschouwd worden als een voorloper van het leenstelsel dat zich daaruit later zal ontwikkelen.
De periode van de vroege middeleeuwen (5de tot 9de eeuw) is slecht gedocumenteerd. Er zijn enkel wat losse vondsten bekend. Nochtans is het gebied gelegen in omgeving met een rijk vroegmiddeleeuws verleden. Het is trouwens helemaal niet ondenkbaar dat de huidige bewoning vroegmiddeleeuwse restanten verbergt. Ondanks het bijna totaal ontbreken van archeologisch bewijsmateriaal kunnen wij op dit ogenblik toch gewagen van een zekere bewoning en ontginning van dit gebied en omgeving tijdens de volle middeleeuwen, in het bijzonder tijdens de 12de eeuw. De drie watermolens gelegen op de natte alluviale gronden van de Maarkebeek (ten noorden van de gebied) en de staakmolen op de Bossenareheuvel (zie verder) kunnen naar alle waarschijnlijkheid in verband gebracht worden met de grote ontginningsbeweging die Vlaanderen vanaf de 11de tot en met de 13de eeuw heeft gekend. Het is echter onmogelijk om op basis van de huidig beschikbare informatie de exacte toedracht van de rooiingsactiviteiten voor het desbetreffende areaal te reconstrueren. Voorlopig kunnen wij enkel veronderstellen dat de best gedraineerde gronden uit de omgeving, aanwezig op de hoogste delen van het landschap, het eerst in aanmerking kwamen voor ontginning en bewerking. De oude ontginningsdatum van de diepe Aba 1 – leemgronden (met een textuur B horizont en een dunne A horizont) wordt trouwens bevestigd door gegevens van bodemkundige aard. De homogeen bruine textuur B horizont, die deze bodems kenmerkt, zou erop kunnen wijzen dat de uitloging van deze gronden (= typic Hapludalfs) al sinds eeuwen als gevolg van de bewerking en de bemesting stopgezet is. Jonger-ontgonnen bodems (Aba(b)1-gronden of Glossic Hapludalfs) zoals men er aantreft ten zuiden van Maarke-Kerkem worden daarentegen gekenmerkt door een typisch bosprofiel met een gevlekte textuur B-horizont. Opvallend in het gebied is de overeenkomstige verspreiding van deze oudste cultuurgronden en de talrijke overgeleverde 'kouter'-toponiemen zoals bijvoorbeeld de Kerkhemkouter en Gembroeckkouter op de Bossenareheuvel.
Aan de Bovenstraat is een archeologische site gekend van een grote gesloten hoeve met binnenhof die dateert uit de 13de tot 15de eeuw. Op deze site zijn er ook vondstenconcentraties van glas en Andenne-aardewerk. Ook ter hoogte van het kruispunt Bogaertshoek-Hasselstraat is er een bewoningssite gedetecteerd. Op de hoek van Hokelbeke en de Bovenstraat zijn er vondstenconcentraties van glas, metaal (nagels) en aardewerk uit de late middeleeuwen gekend. Uit de middeleeuwen dateren ook volgende losse vondsten: aardewerk, munten en bouwmateriaal.
De Bossenarekouter ligt tussen de dorpen Etikhove en Kerkem. Deze dorpen hadden aanvankelijk een landbouweconomie aangevuld met huisnijverheid, waarschijnlijk lakennijverheid in de middeleeuwen en linnennijverheid vanaf de 15de eeuw. Ook werden bijkomende inkomsten verworven uit de tapijtproductie. In 1755 werd te Etikhove de brouwerij 'De Fontein' opgericht. Door de aanleg van de spoorlijn omstreeks 1860 nam de pendelarbeid te Etikhove sterk toe.
In de middeleeuwen waren Maarke, Kerkem en Etikhove zelfstandige heerlijkheden. Feodaal hingen de heerlijkheden Etikhove en Kerkem af van het leenhof van Marke en Ronne. De baron van Pamele hield dit gebied, begrensd door twee bijrivieren van de Schelde, in het noorden de Maarke en in het Zuiden de Ronne, in leen van de heren van Heinsberg in Duitsland. Bestuurlijk ressorteerden Etikhove en Kerkem onder de kasselrij van het land van Aalst.
De heerlijkheden had een volwaardig bestuur met een baljuw die handelde in opdracht van de heer, en een burgemeester als hoofd van zeven schepenen. Een dergelijk bestuur had ook rechterlijke bevoegdheden. Een document uit 1554 levert het bewijs dat er in 1504 op het grondgebied Maarke een galg werd opgericht en dat er ook minstens één persoon werd gehangen. Deze galg werd opgericht langs de heerweg naar Ath en Bergen, binnen de heerlijkheid Maarke maar recht tegenover de heerlijkheid Kerkem. Ze stond dus bijna zeker op de Bossenarekouter.
Volgens bronnen uit de 15de eeuw zouden Kerkem, Etikhove en Melden in de 13de eeuw toebehoord hebben aan het 4heerscip Lodewijcx van Kennoyt' (Quesnoy) en enkele andere heren. Later kwam Kerkem in handen van de Heren van Rokeghem (of de Rockengien). Via opeenvolgende erfenissen kwamen beide heerlijkheden in handen van Filip de Locquenghien. In 1589 verkocht deze laatste de heerlijkheid Etikhove aan jonker Frans de Ladeuze. Het geslacht van Ladeuze bezat een omgracht kasteel ten noorden van de Maarkebeek. Omdat Ladeuze een belangrijke heerlijkheid met vierschaar was werden nadien de benamingen Ladeuze of Etikhove door elkaar of samen gebruikt. Verschillende generaties van eigenaars van het Hof te Cattebeke (waarover later meer) hebben bestuurlijke functies als baljuw of griffier (en niet enkel van Etikhove maar ook van andere nederzettingen uit de omgeving) op zich genomen.
De grens tussen Etikhove en Kerkem wijzigde in de loop der eeuwen. Ter hoogte van de Heuvel van Bossenare was de bestuurlijke scheidslijn gelegen ter hoogte van de Aatsesteenweg.
Bij de verkoop van Etikhove in 1589 werden al verscheidene rechten van de heer gesplitst. In 1695 kwam het tot een bestuurlijke scheiding tussen Kerkem, Coecamer en Rijst. Kerkem ging stilaan aan belang inboeten: in 1730 waren er nog een baljuw, een burgemeester en vijf schepenen beëdigd, vanaf 1790 was er enkel een baljuw die ergens anders woonde, een burgemeester en twee schepenen. Aan het Sint-Jansberghof hangt een plaatje dat verwijst naar Engelbertus de Vos die burgemeester was van Kerkem van 1808 tot 1813.
In 1812, tijdens de Franse overheersing en bij het begin van de vorming van de gemeentes, werd in de gemeenteraad van Maarke, als gevolg van een schrijven van de Auditeur, Sous-Prefet van het arrondissement Oudenaarde, een eerste maal van gedachten gewisseld over een fusie met de gemeente Kerkem. Wegens oorlogsomstandigheden zou de fusie tussen Maarke en Kerkem slechts doorgaan in 1820.
In 1977 fusioneerden Etikhove, Maarke-kerkem, Nukerke en Schorisse tot de nieuwe gemeente Maarkedal. Etikhove werd het bestuurlijk centrum.
Het ontstaan van het dorp Kerkem is tot op heden onbekend. Kerkem is een Germaans toponiem. De naam Kerk(h)em (Kerk – heim of woonplaats bij de kerk) wijst op het oprichten van een kerk in een gehucht dat zich achteraf zo zou noemen. Ook de patroonheilige van de kerk, de heilige Petrus, wijst op een vroegmiddeleeuws ontstaan. Het oprichten van een bede-oord (kapel) bij een herengoed was niet uitzonderlijk. De opbouw in steen met volwaardige toren was dat wel. Omwille van de beperkte omvang is het ook verassend dat dit dorp ook het statuut van een zelfstandige parochie kreeg.
Het dorp Kerkem werd aangelegd in een dalhoofd aan de oostflank van de Bossenareheuvel, uitkijkend op de dubbelvallei van de Molenbeek en van de Sint-Pauwelsbeek. Het hoofd van de nederzetting, wellicht bestaand uit een grote hoeve, moet rijk en machtig genoeg geweest zijn om hier een stenen kerk te bouwen. De ijzer- en de veldsteen werden ter plaatse en in de nabije omgeving gevonden, de Doornikse steen moest langs de Schelde aangebracht worden. De kerk van Kerkem stond onder het patronaat van het kapittel van de collegiale kerk van Sint-Hermes te Ronse dat echter zijn recht op de grote tienden van de parochie niet uitoefende en dit wegens de geringe opbrengst van de graantiende en het lage inkomen van de pastoor.
Zowel vroeger als nu bestond Kerkem uit een verspreide bewoning. De grootste concentratie vond men langs de heerweg naar Ath. In de 'dorpskern' stonden maar drie vierkante gesloten hoeven en enkele kleinere boerderijen. De kerk was geflankeerd door twee wegen die er omheen liepen en vormde aldus volgens de kabinetskaart van de Ferraris (177-1778) een driehoekig eiland. De doorsteek ten zuiden van de kerk bestaat nu niet meer en was ook al omstreeks 1860 (Poppkaart) niet meer aangemerkt. Mogelijk had men lang voordien het kerkhof langs die kant uitgebreid. In de hof van de pastorij bevond zich tot voor een paar jaar een merkwaardige es, door de plaatselijke bevolking de 'Drievuldigheidsboom' genoemd. Uit de grond rezen drie stammen opwaarts om op manshoogte tot één stevige stam samen te groeien. Wegens ziekte heeft men deze boom in 2009 moeten vellen. De stam werd wel tot op een hoogte van 3 m bewaard.
Ofschoon Etikhove pas in 1116 voor het eerst vermeld werd als 'Atingohoua' is het een Germaans toponiem. De dorpskom van Etikhove met parochiekerk aan een dorpsplein ontwikkelde zich op de westelijke heuvelflank van de Bossenareheuvel aan de Nederaalbeek. Hoewel de bebouwing over heel het gemeentelijke grondgebied een verspreid karakter heeft komt aan de lokale verbindingswegen plaatselijk sterker geconcentreerde woningbouw voor. De kerk werd gewijd aan de heilige Brictius wat op zichzelf verwijst naar de vroege middeleeuwen. De ligging van de nederzetting Etikhove werd wellicht bepaald door de terreingesteltenissen meer bepaald de overgang van natte naar drogere gronden, en door de aanwezigheid van water.
Omstreeks 830 wordt het gebied te Etikhove samen met alle bezittingen van Rothnacum (Ronse) door Lodewijk de Vrome overgemaakt aan de abdij van Inde. In 1116 kwam de Sint Lambertusabij de Liesses (Noord-Frankrijk) in het bezit van de altaarrechten van de kerk van Etikhove. Dezelfde abdij verwierf in 1240 de tienden te Etikhove en in 1270 gronden in ruil voor de stichting van een kapel in de kerk. Tienden werden ook geheven door de lokale heer en de abdij van Maagdendale te Oudenaarde. Tijdens de 16de eeuw ontstond te Etikhove een protestantse nederzettingskern. Van in 1566 vormde deze kerkgemeenschap één van de zeven gemeenten behorende tot de zogenaamde ‘Vlaamse Olijfberg’. De oudste evangelische kerk van Vlaanderen zou in 1780 opgericht zijn te Etikhove in een eenvoudige woning aan de Nederholbeekstraat. Een belangrijk aantal inwoners van Etikhove en omgeving wist ook na de Roomse pacificatie van de Zuidelijke Nederlanden door de Spaanse troepen trouw te blijven aan dit nieuwe geloof. Uiteindelijk verzamelden de restanten van de evangelische kerk zich in Korsele waar tot op heden een protestants kerkje aanwezig is.
Op vlak van bebouwing buiten de nederzettingen tekenen zich twee duidelijke bebouwingszones af. Een eerste zone betreft de overgang van de hoge gronden in zandleem en in leem, naar het bronnenniveau dat mogelijk gemaakt werd door de aanwezigheid van onderliggende kleilagen die beletten dat het water dieper de bodem zou dringen. Deze overgang is hier duidelijk op de hoogte van zowat 70 m langs de heuvelflanken te situeren. Een tweede soort zone waar men zich gemakkelijk vestigde waren de valleidiepten, met ook hier weer specifiek de overgang van drogere naar nattere overstroombare gronden van de beekalluvia. Deze tweede zone kende in de loop der tijden meer succes dan de eerste zodat de bewoning hier, wegens de terreingesteldheden en de landbouwvereisten betreffende grondgebruik, snel een lintbebouwing ging vormen. Met de ontginning van minder gunstige, meer afgelegen gronden ontstond nog later een meer verspreide bewoning. Deze bleef echter toch eerder langs de bestaande straatassen en in kleine kernen (gehuchten) geconcentreerd, terwijl een minderheid, uiteraard boerderijen, zich te midden van het platteland ging vestigen. De minst vruchtbare of de moeilijkst te bewerken gronden bleven tot vandaag bosgebied.
Op de kabinetskaart van de Ferraris (177-1778) uit zich dit bebouwingspatroon in een halfcirculaire bebouwing ter hoogte van de bronniveaus aan de westelijke, zuidwestelijke en zuidoostelijke flanken van de Bossenareheuvel. De top van de Bossenareheuvel is – op de molen en aanhorigheden na – vrij van bebouwing. De bebouwing wordt omheind met hagen en bij veel erven staan boomgaarden ingetekend. De westelijke flank van de Bossenareheuvel naar de Nederaalbeek toe kent een versnipperd gebruik van bosjes, akkers en dichter bij de Nederaalbeek een aantal meersen. Langs de Nederholbeekstraat is een aanzet van lintbebouwing aanwezig. De kernen van Etikhove en vooral Kerkem zijn in die periode nog beperkt van omvang.
In 1063 komt de naam Businarias voor het eerst voor. Later, in 1272 vinden we in het Renteboek van het hospitaal van Oudenaarde de vermelding 'Bosseneere' en in het register 'De weeskamer van Pamele' staat in 1535 'te bossenere'. De spelling en de eindklank van het woord zijn in de middeleeuwen aan verandering onderhevig geweest. De a-klank verdonkerde en was al voor 1250 een feit (Bossenare -) Bossenere). Zo veranderde de plaatsnaam Atinghove ook in Etikhove. Deze klankverandering zou niet het gevolg geweest zijn van een autochtone ontwikkeling maar moet worden toegeschreven aan een sterke Brabantse immigratie van omstreeks 1000-1100. Dezelfde klank is in het dialect tot op heden blijven verder bestaan. Vermeldenswaardig is dat tijdens dezelfde periode (1047) het gebied tussen Schelde en Dender eigendom werd van de Vlaamse graaf en zodoende ontrokken werd aan de Brabantse invloedssfeer.
Op gebied dat we nu gemakshalve Bossenarekouter noemen zijn verschillende koutertoponiemen op te merken. Aan de zijde van Kerkem merken we de namen ‘Kerkhemkouter’ en ‘Gembroekkouter’ of ‘Ceunebroeckkouter’ (naar een bekende familie van grootgrondbezitters tijdens het Ancien Régime) op. Aan de kant van Etikhove merken we ‘Bossenaerkouter’ op ter hoogte van de wijk Bossenare en Langkouterken ten zuidoosten van de dorpskern van Etikhove. Op de helling naar de Bossenarekouter vanaf Kerkem lag het Truweelveld en de Truweelweg . Vroegere benamingen waren het Ruweelveld of Rauweelveld. In het Oud Nederlands was 'ruweel' of 'ru' in de eerste betekenis ruw of ruig, en daar van afgeleid een ruwe grond, begroeid met bomen of struikgewas. Aan beide zijden van de huidige Ellestraat vinden we Beayswinkel op Maarke-Kerkem en Bijnswinkel op Etikhove. Deze benamingen komen waarschijn voort van een zekere 'Bijn', een vroegere grondbezitter van het hof te Cattebeke te Etikhove. Het toponiem 'Winkel' slaat op een hoekig stuk grond of een afgelegen akker.
Voor het vaststellen van de graan- en vlastienden was de parochie Kerkem verdeeld in vijf wijken: onder andere de wijk Kerkemkouter of 'Boschener graanwijk', 13 bunder groot en de wijk 'Ceunebroeckkouter, funck, vaeg met Brehaege', 12 bunder groot (een bunder is circa 1,24 ha). De Kerkemkouter en Ceunebroeckkouter maken deel uit van het koutercomplex op de Bossenareheuvel. Een tekst over het inkomen van de pastoor van Kerkem 1655 (en die een beeld geeft van de teelten op de nabije kouter) luidt als volgt: ”De helft van de graantiende van de prochie Kerkem, alsook van vlas en alle andere soorten vruchten, die naar costuymen van deze landen, thiende schuldig zijn behoort de cure (pastorie). De wederhelft van de voorsiede thiende, aencommend den Aermen van Maercke, geldt jaerlijks aen de pastorije van Kerkem negen halsteren evene en negen halsteren koren masteluin, wezende tenminsten twaalf gulden elk moken” (evene=haver, halster= een halve zak= 4 mokens of 32 pinten).
In de periode 1679-1680 werd door de landmeter Abrahm Vanden Vijvere een landboek opgemaakt voor de gemeente Etikhove. In dit landboek werd bij elk perceel de naam van pachter of eigenaar vermeld met de daarbij grenzende percelen alsook de oppervlakte uitgedrukt in bunder, dagwand en roeden. Het landboek werd nadien verder aangevuld. Bij dit landboek hoorden geen kaarten. Het 'Hof te Cattebeke' (zie verder) was in die periode eigendom van de weduwe Baudewijn De Loose en had een erf van 2,78 ha. De weduwe Baudewijn De Loose had daarnaast 18,98 ha in eigendom en 4,67 ha in pacht. Ze had onder den Bovenberch ook een andere hofstede in eigendom met al het land in het gehucht ter Lijnden. Het bosbestand is – uitgezonderd het bos van Fijnis (Fiennes), een bos in eigendom van de graaf Egmont – versnipperd. ‘Ten Bosseneere’ worden er 2 perceeltjes bos van 10 are en 3 are vermeld. Verder waren er 11 percelen ‘broekaegie’ ten Bosseneeren. Het betreft hier hoogstwaarschijnlijk bosjes en natte graslanden op de steile westelijke heuvelflank.
Etikhove had vroeger steengroeven op de Bossenarekouter. De uitbating ervan begon in 1661 en hield op in 1855. Achter de kerk van Etikhove was er eveneens een steengroeve. De roodbruine Panisseliaanveldsteen werd al in de Gallo-Romeinse tijd als bouwmateriaal toegepast, een gebruik dat in de Romaanse en Vroeggotische kerkenbouw, onder andere bij de bouw van de Sint-Britiuskerk te Etikhove, werd verder gezet. Op de kabinetskaart van de Ferraris (177-1778) krijgen we een beeld van de Bossenareheuvel in de jaren 1770. Zoals nu nog steeds bestond ook toen het plateau, het hoogste punt, uit een uitgestrekt, open akkerlandschap van waaruit men een panoramisch uitzicht heeft over zowat 360 graden, met perspectief naar de dichtbeboste donkere heuvels van de Région des Collines ten zuiden, de kale heuvelflanken van Nukerke ten zuidwesten, de Maarkevallei en zijn heuvelenreeks in het noorden, en net niet Oudenaarde dat achter de Edelareheuvel verborgen wordt. Als enige bewoning merkt men op de Ferrariskaart de Bossenaremolen en een aanpalende hoeve, die later verdween en pas begin 20ste eeuw door een nieuwe constructie vervangen werd. De molen zelf stond heel dicht bij de huidige gebouwen van de voormalige maalderij Thomas. Het contrast tussen de verlaten hoogvlakte en de krans van verspreide hoeven is op de kabinetskaart duidelijk zichtbaar. De de kaart van Vandermaelen (1846-1854) geeft aan dat ter hoogte van de kruising van de Onderbossenarestraat met de Heerweg (iets ten noorden van de molen) een opvallende boom moet gestaan hebben. Deze wordt echter niet meer vermeld op de topografische kaarten van eind de 19de eeuw. De aanduiding van de holle wegen is ook minder uitgesproken. Het globale landschapsbeeld blijft tot op heden bevestigd. Wel is sinds het begin van de 20ste eeuw een evolutie merkbaar naar minder omheinde erven. Ook verdwijnen de boomgaarden uit het straatbeeld. De lintbebouwing langs de Nederholbeekstraat is ook veel dichter geworden.
De Aatse heerweg die de heerlijkheden Etikhove en Kerkem scheidde, vormde de feitelijke verkeersas in het gebied. De oude heerweg kwam vanaf Oudenaarde vanwaar hij naar het noorden doorliep naar Kruishoutem, langs de Edelareberg, Eikenberg, Ellestraat, Bossenare, en verder naar het zuiden over Kerkem, Delfdries naar de Berg ten Haute om verder langs Koekamer Flobecq te bereiken. Daar kruiste hij de grote heerweg Bavay-Flobecq-Velzeke-Gent en liep verder naar Ath. Volgens een geschrift uit 1554 zou hij zelfs verbinding hebben gegeven met Bergen. De kaarten van Sanderus (1644) en Crepy (1743) bevestigen de aanwezigheid van deze verbindingsweg over de heuveltop. Vandaag de dag bestaat de naam alleen nog voor een stukje straat vanaf de molen te Bossenare op het kruispunt Poesthem-Drappendries. In het verlengde van de Aatse Heerweg ligt de Ellestraat. De vroegste benaming in het Ancien Régime was de Hellestraat. In de betekenis van die tijd duidde Helle op een hellende plaats. Op een kaart van Flandria Illustrata (1641) vindt men Helles-straet. Een andere kaart van de 19de eeuw geeft aan deze straat de naam Romeystraat. Ook in de parochiale bevolkingsstaat van 1876 heette althans een deel van deze straat nog Romeystraat (soms ook Ramey). Volgens een verre overlevering zou dit de verkorte naam zijn van 'Romeinse straat' als deel van de Romeinse heerweg.
De Aatse heerweg werd in de 18de eeuw onder Maria-Theresia deels rechtgetrokken, verbreed en met kasseien belegd. Volgens de oorspronkelijke atlas van de buurtwegen (omstreeks 1840) had de Aatse heerweg een breedte van 12 meter. De atlas van de buurtwegen laat ook zien dat de Bossenarekouter in de 19de eeuw doorsneden was met voetwegen die de verbinding verzorgden met de windmolen op de top. Veel van die wegen zijn intussen verdwenen. Op 2 mei 1857 besliste de gemeenteraad van Etikhove bijvoorbeeld tot de afschaffing van een aantal voetwegen. Tijdens dezelfde gemeenteraad werd de breedte van de Aatse heerweg versmald tot op 6 m.
Rond de top van de Bossenaarheuvel volgt het wegenpatroon in belangrijke mate het bronnenniveau. Dergelijke wegen worden bronstraten genoemd. Eén van die wegen is de Taaienberg die één van de laatste voorbeelden vertegenwoordigd van een geplaveide wegverharding uit de 18de eeuw. De Taaienberg is immers getuige van een belangrijke en langdurige fase in de evolutie van de wegenbouw met name de geplaveide wegverharding. Dit is een techniek die al ten tijde van de Romeinse militaire aanwezigheid werd toegepast bij de aanleg van heirbanen. Onder de heerschappij van Albrecht en Isabella, tijdens het begin van de 17de eeuw werden de straten in de steden geplaveid. Gedurende het 40-jarig bewind van Maria Theresia, van 1740 tot 1780, werden de eerste stenen wegen aangelegd. Om industrieel-archeologische redenen zijn de technische kenmerken van langs- en dwarsprofielen, de fundering en afboording van belang. De zeldzaam wordende kasseiwegen zijn zeer karakteristiek en geven aan het landschap een belangrijk, echt en onvervalst karakter.
Het huidige uitzicht van het wegenpatroon op de top en flanken van de Bossenareheuvel werd begin jaren ’80 nog sterk gewijzigd door de ruilverkaveling Etikhove. Deze voorzag in een veralgemeende betonverharding van 3 à 4 m. Een deel van de Aatse heerweg bleef echter zijn kasseibestrating behouden.
Een belangrijk deel van het wegenpatroon in en rond de Bossenarekouter heeft het karakter van een holle weg. Holle wegen zijn wegen die in het reliëf ingegraven liggen, waarschijnlijk ten gevolge van regressieve water/ijserosie en door het intensieve gebruik van een aarden weg door de mens. Hoewel sommige holle wegen al kunnen dateren uit de Romeinse tijd, zijn de meeste holle wegen pas in de late middeleeuwen ontstaan. Pas dan waren immers alle factoren voorhanden voor het ontstaan ervan, enerzijds een relatief grote bevolkingsdichtheid in vergelijking met de dichtheid uit de Romeinse tijd en de vroege en volle middeleeuwen, anderzijds een intensievere landbouw die een drukker verkeer met zich meebracht tussen de woonkernen aan de rand van de dalen en het akkerland op de plateaus. Zolang er van verharding geen sprake was werden de holle wegen almaar langer en dieper. Holle wegen kunnen onderverdeeld worden in types. De meeste holle wegen in dit gebied zijn van het grazige type waar de kruinen van de bomen geen gesloten geheel vormen boven de holle weg of totaal geen bomen aanwezig zijn. Enkel een stukje van de Taaienberg kan tot het bostype worden gerekend. Hier zijn de kruinen van de bomen boven de holle weg gesloten. Als gevolg van de grote variatie van planten herbergen deze holle wegen een rijke fauna. Vele soorten vogels en zoogdieren vinden hier hun vlucht- en nestelplaats. Maar ook amfibieën voelen zich in de taluds van de holle wegen thuis. Door de grote verschillen in samenstelling van de bodem ontstaan op korte afstand ook verschillen in begroeiing. Onder invloed van de zon ontstaan ook allerlei verschillen tussen de linker- en rechterzijde van de weg. Op de zonbeschenen kant komen daardoor meer thermofiele plantensoorten voor.
Nieuwe Bossenaremolen: Op de plaats 'Bossenere' stond lange tijd een korenmolen, 'de reus van de Vlaamse Ardennen' genaamd. In 1928 werd het 'windmalen' stopgezet en kwam er naast de windmolen een 'moderne' maalderij, die op een mazoutgenerator werkte. De houten windmolen zelf werd, ondanks de smeekbede van kunstschilder Valerius de Saedeleer, afgebroken in 1939. Deze molen behoorde tot het oudste type, namelijk het standerd- of staakmolentype. Dit type bestaat uit een grote vierkanten eiken kast die rust op een zware spil op staak. Dit huis waar de maalderij in ondergebracht is, kan rond de staak gedraaid worden. De trap en de staart bevinden zich aan de achterzijde van de molen. Met de krui-as en het kruiwiel, die onderaan de trap bevestigd zijn draait (=kruit) men de molen tot de wieken (het gevlucht genaamd) recht op de windrichting staan. Onderaan was een kleine bergplaats gebouwd zodat men spreekt van een gesloten standerdmolen. Boven de deur stond het opschrift 1740 JDW waarbij men vroeger al eens de 7 voor een 1 nam waardoor men er de oudste molen van Europa van maakte. Nochtans moet er op de heuveltop al voordien al een molen hebben gestaan. De kaarten van Sanderus (1644) en Crepy (1743) tonen een molen op de top van de heuvel. In 1571 komt de molen voor in de penningkohieren “De We Colaert houdt in pacht van Joncheer Jan van Ladeuse de wintmeulene meulendam metg twee dacht lants daermende gaende ende 60 r lants dmeulenhuur opstaet voor 14 p. gr. Vl. Ende 6 halster cooren tsrs ghestenseert 19 p 4 schell par. Ende de slete van de steenen 6 p. par. Compt tsrs 194 p.”.
Bij ministerieel besluit van 25 maart 1993 werd toelating verleend om de houten Tukmolen van Impe (Lede) op de Bossenare her op te bouwen. Deze molen uit 1763 had in 1959 opgehouden met malen. Hij werd door de gemeente Lede gekocht, opgemeten, gefotografeerd, gedemonteerd en opgestapeld. In 1992 werden de resten overgebracht naar Etikhove en in de loop van de jaren 1994-1997 werd de molen gerestaureerd. Van de oude Tukmolen is amper een vierde van de stukken kunnen herbruikt worden zodat men nu spreekt van de nieuwe Bossenaremolen.
Hof te Cattebeke: Ten noorden van de wijk ‘Bossenare’ bevindt zich het ‘Hof te Cattebeke’. Volgens oude geschriften moet dit hof al gebouwd zijn vóór 1517. Getuige hiervan is een zekere Willem Van Cattebeke die hier al voor deze datum moet hebben gewoond en in die tijd waarschijnlijk zijn naam aan het hof heeft gegeven. Het is echter ook mogelijk dat de benaming 'Hof te Cattebeke' voortkomt van een beek die dezelfde naam droeg en ten noorden van de bezitting door een plek moerassige grond liep. Sinds 1792 is het hof bezit van de familie Thienpont die er vanaf 1842 tot heden een befaamde wijnhandel op na houdt. Op de hoek van het Hof was een steengroeve gelegen die in 1870 werd stopgezet. Het Hof te Cattebeke strekt zich uit tussen de Nederaalbeek en de Bossenarestraat waarvan de aflijning aan de straat in het wegverloop twee rechte hoeken maakt. In het zuidoosten bevindt zich een markerende notelarenrij langs de straatkant en een deels omhaagde boomgaard. In het westen ligt een steil afhellend park naar de Nederaalbeek toe. De parkaanleg zou dateren uit het einde van de 19de eeuw en is aangelegd in Engelse stijl. Typerend voor de parkaanleg vormen de aanwezige bospartijen met eik, haagbeuk en op de lager gelegen gedeelten ook els en es. Tussen de bospartijen achter het hooghuis bevindt zich een strook gras waarin zich de vijver bevindt. Het perspectief tussen de bospartijen wordt afgesloten door de opgaande bomenrij langs de Nederaalbeek.
Villa Tynlon: Deze villa werd omstreeks 1910 gebouwd in Engelse Cottagestijl door wijnhandelaar Georges Thienpont, halverwege de Bossenareheuvel op een prachtig uitzichtpunt. Toen kunstschilder Valerius de Saedeleer na zijn verblijf in Wales tijdens de Eerste Wereldoorlog naar Tiegem terugkwam, miste hij daar de bomenrijen en zocht Etikhove op waar hij zich door talloze landschappen in de vier seizoenen liet inspireren van 1921 tot 1937. Na hem werd de villa door zijn schoonzoon Leo Piron, tevens landschapsschilder bewoond tot na de Tweede Wereldoorlog. Valerius de Saedeleer doopte de villa ‘Tynlon’ of ‘huis langs de weg’, zoals de (Keltische) naam van zijn woning in Wales was. Rond de villa ontstond een kunstenaarskolonie. Onder meer Tytgat, Milo, Brusselmans, Felix Timmermans en Paul Van Ostayen waren er te gast. Rond de villa is een omhaagde tuin aanwezig.
Het Genot op de Berg: Aan de Bovenstraat, aan de oostelijke zijde van het gebied, komende vanuit Kerkem ligt het restaurant het 'Genot op de Berg'. Nog tot in de eerste helft van de 19de eeuw waren talrijke boerderijen, en zeker alle kleine hoeven, volledig in vakwerk samengesteld. De enige stenen onderdelen waren de schoorstenen, de oven en soms de onderbouw en de kelder. In een vroegere fase waren ook die elementen in hout en leem geweest. Vanaf de 15de eeuw zien we op talrijke schilderijen bakstenen huizen op het platteland, maar ook nog zeer veel vakwerk. In de 18de eeuw, vooral in de tweede helft ervan, trad in de regio een vrij plotse versnelling in de evolutie van de bouwwijze in. Vakwerkhuizen werden ofwel volledig vervangen door bakstenen nieuwbouw of werden geleidelijk verbouwd eerst in vakwerk met baksteen. Het Genot op de Berg is – hoewel sterk verbouwd – nog een laatste voorbeeld van vakwerkarchitectuur in de streek. Tot in de jaren 70 van de vorige eeuw was dit een lemen huis. Nadien werd het langzaam verbouwd tot het in 1995 als restaurant opende. De grootste ingreep van de verbouwing bestond in de systematische vervanging van de leemopvulling door kunststeenblokken terwijl het houten vakwerk langs buiten beslagen werd met planken. Andere aanpassingen omvatten de binneninrichting, dakverlichting, keukenaanbouw en de aanleg van een parking en een terras. Bij dit alles bleef de hoofdstructuur van het boerderijtje toch nog in essentie bewaard.
Sint-Jansberghof met Calvariekapel: Een eindje heuvelopwaarts van het Genot op de berg bevindt zich het Sint-Jansberghof, een imposante gesloten hoeve. De moerbalk in de woonkamer draagt het jaartal 1756, waarschijnlijk het bouwjaar van de eerste hoeve, vermoedelijk in hout- en leem gebouwd. De noord-oostwand van de schuur is nog gedeeltelijk in vakwerk. Aan de andere kant van de straat ligt de Calvariekapel. Deze werd in 1836 door Engelbertus De Vos gebouwd. Onder de kapel is er een bronput die ook water door een leiding onder de straat naar de binnenkoer van het Sint-Jansberghof brengt. De kapel zou gebouwd zijn omwille van kindersterfte (vermoedelijk ten gevolge van cholera) op het hof en bij de buren.
Schaliënhof: Het Schaliënhof is een imposante voormalige herenhoeve van het gesloten type die door haar opmerkelijk volume en geïsoleerde ligging sterk dominerend overkomt in het omgevende akker- en weiland. Deze hoeve werd in 1840 opgericht door burgemeester J. Roman ter vervanging van een bestaande kleine gesloten hoeve. Het hooghuis bestaat uit een neoclassicistisch getint herenhuis van twee bouwlagen en zeven traveeën onder kunstleien zadeldak.
'De Heuvel van Bossenare’ maakt deel uit van de regio van de Vlaamse Ardennen. Typisch voor de Vlaamse Ardennen vormen de aanwezigheid van kleine landschapselementen zoals hoogstamboomgaarden en houtkanten.
In de jaren zestig leidde de massale aanplanting van laagstamfruitrassen in de streek tot een overproductie van fruit. Bovendien werden er subsidies uitgekeerd voor het rooien van hoogstamboomgaarden. Hierdoor verdwenen de hoogstamboomgaarden uit het landschapsbeeld. In het gebied blijven slechts een beperkt aantal hoogstamboomgaarden over. Een mooi voorbeeld hiervan vinden we langs de Bossenaarstraat.
Binnen de Vlaamse Ardennen kunnen we een vijftal types houtige beplantingen onderscheiden die we ook in het gebied aantreffen:
De samenstelling van opgaande bomenrijen, nu grotendeels bestaande uit populieren, was in de voorgaande eeuwen veel gevarieerder. Historisch onderzoek wijst uit dat de belangrijkste boomsoorten in de perceelsrand of de wegberm van de Vlaamse Ardennen beuk, zomereik, olm, grauwe abeel, wilg en gewone es waren. Binnen het gebied is er langs de Nederaalbeek een opgaande bomenrij met een uitgesproken soortenrijkdom (olm, schietwilg, Canadapopulier, gewone es, Noorse esdoorn, gewone esdoorn, gewone els, zomereik, kraakwilg, eenstijlige meidoorn, sneeuwbes, venijnboom, rode kornoelje, zomerlinde en gewone hazelaar) aanwezig.
In het heuvelland van de Vlaamse Ardennen zijn vele 'barmen' (dialect voor taluds) met hakhout bezet. Dit is typisch voor holle wegen. Vele soorten houden in hakhoutvorm erg goed de bodem vast, zodat erosie wordt tegengegaan. De meeste van deze hakhoutkanten bestaan uit hazelaar, gewone es, haagbeuk, olm, zwarte els, rode kornoelje en/of Gelderse roos. Een typevoorbeeld van een dergelijke hakhoutkant vind je langs de Langekouter (voornamelijk gewone es).
Erg gekend zijn de vrij lage knotwilgen en knotpopulieren, maar oorspronkelijk werden in de Vlaamse Ardennen bijna alle soorten geknot en zelfs beduidend meer dan in andere streken: gewone es, haagbeuk, zomereik, olm, zwarte els, grauwe abeel, veldesdoorn. Sporadisch groeien de rijen zelfs metershoog uit. Dergelijke knotbomenrijen komen binnen dit gebied voornamelijk voor op de westelijke flank van de Bossenareheuvel.
Dit type houtkant komt enkel voor in de Vlaamse Ardennen. Het is eveneens een knotbomenrij maar de plantafstand is kleiner (0,30 m tot 1 m) en de kaphoogte lager (1,30 m tot 2 m). In tegenstelling tot knotbomen werd dit type bijna uitsluitend gevonden bij oude woningen. De meeste kaphagen bestaan uit gewone es. In een recenter verleden werd het hout uit kaphagen (gewone es, haagbeuk, veldesdoorn) vooral als geriefhout gebruikt, onder andere voor stelen van spades en bezems. Een voorbeeld van gewezen kaphagen (gewone es) vinden we in de Fortstraat en aan de Bossenarestraat.
Eén van de voormalige functies van hagen was de veekering. Die hagen bestonden dan bij voorkeur uit doornige struiken. Oorspronkelijk werd vooral meidoorn aangeplant en vaak vulde de haag zich spontaan met sleedoorn, hulst, hazelaar, braam, heggeroos en/of hondsroos aan. Rond bebouwing hadden de hagen, net zoals nu, een zuiver ornamentele functie. In historisch opzicht waren olm, haagbeuk en taxus (Spaans hout) de belangrijkste haagsoorten. Andere gebruikte soorten waren beuk en hulst en vooral vanaf de 19de eeuw wilde liguster. In het gebied komen er een aantal typevoorbeelden van taxushagen voor. We vermelden onder andere taxushagen aan de Bossenarestraat en Aatseheerweg en deze rond het hof te Cattebeke.
In en rond het Hof te Cattebeke, tussen de Nederholbeekstraat, Onderbossenarestraat en Bossenarestraat, een cluster van waardevol tot zeer waardevol houtig erfgoed aanwezig is.
Buiten deze cluster zijn er ook nog andere houtige erfgoedelementen: Langekouter: houtkanten op talud (gewone es); Bossenaarstraat: taxushaag en gekandelaarde linden; Aatseheerweg: taxushaag; Fortstraat: gewezen kaphaag, knotbomenrij (gewone es); Pastorietuin Kerkem: Drievuldigheidsboom (gewone es).
Bron: Aanduidingsdossier ankerplaats ‘De heuvel van Bossenare’, definitieve aanduiding 13/09/2011. Agentschap Onroerend Erfgoed, Brussel.
Auteurs: Grootaert, Koen
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Is deel van
Etikhove
Is deel van
Maarke-Kerkem
Is deel van
Nukerke
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: De Heuvel van Bossenare [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/135395 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.