is aangeduid als erfgoedlandschap Vallei van de Cotthembeek met omringende kouters
Deze aanduiding is geldig sinds
is aangeduid als vastgesteld landschapsatlasrelict Vallei van de Cotthembeek met omringende kouters
Deze vaststelling is geldig sinds
Het gebied omvat de vallei van de Cotthembeek, stroomopwaarts van de dorpskern van Sint-Lievens-Houtem, het gehucht Cotthem en de open koutergebieden ten noorden en ten zuiden van deze vallei. Het is een onverstoord gebied met een sterk contrast tussen de gesloten beekvallei en de open kouters, die in Oombergen nog aansluiten op de historische dorpskern.
De geologische opbouw van het gebied bestaat uit tertiaire zand- en kleiafzettingen, waarin fijn zand en kalkrijke zandsteen van de Formatie van Lede (lediaan) voorkomen. Deze zandsteenlagen zijn soms zeer fossielrijk en bestaan uit Ledesteen. Deze geelachtige steen is te vinden in drie horizontale banken van ongeveer een halve meter dik en ontstond na het terugtrekken van de ondiepe Lediaanzee (40-45 miljoen jaar geleden). Op de hellingen van de Cotthembeekvallei komen op verschillende plaatsen oude ontginningen van Ledesteen en vermoedelijk ook zand voor. De historische exploitatie van Ledesteen is niet goed gekend, maar gebeurde bijna zeker op zeer kleine schaal. De Romeinen gebruikten in de 2de-3de eeuw deze steen al als bouwmateriaal voor funderingen en waterputten. In de 11de-12de eeuw werd de steen vooral lokaal gebruikt. De oudste gedeelten van de kerken van Sint-Lievens-Houtem en Oombergen zijn eruit opgetrokken. De bloeitijd van de Ledesteen was in de 15de-16de eeuw, toen de steen meer en meer lokaal werd gebruikt. Na verloop van tijd waren de lagen echter grotendeels uitgeput en konden er nog slechts stenen van kleinere afmetingen en lagere kwaliteit gevonden worden, zodat de ontginning stopgezet werd. Er zijn er sporen van ontginningen te vinden in verschillende delen van de vallei: zowel in de bospercelen ten noordoosten van Cotthem (Pluymbos) als in het Heibos ten noordwesten van Espenhoek zijn er nog duidelijke voorbeelden te zien. Enkele ontginningen in het gebied zijn zichtbaar op de kaart van Horenbault (1596) van het Land van Aalst en werden naar verluidt gebruikt door de bevolking om zich in te verschuilen ten tijde van de Brabantse omwenteling, vandaar de naam 'cache putten'. De meeste oude ontginningslocaties zijn in de loop der tijd terug opgevuld, bebost of verbost.
Later in het kwartair, tijdens de laatste ijstijd (het weichseliaan), werden de tertiaire afzettingen bedekt met een niveo-eolisch afgezette leemlaag (löss) die de vruchtbare akkerbodems van de kouters vormt. Dat pleistoceen dek is tamelijk dik (5-10 meter) in de depressies, maar vrij dun (1-2 meter) op de ruggen. Deze leemlaag rust op een horizontaal gelaagde ondergrond van afwisselend kleiige zand- en kleilagen (in mindere mate zuiver zand), die hier door de zee in het tertiaire tijdperk werden afgezet.
In het holoceen, vanaf het atlanticum, hebben de valleien zich met kleiige en lemig alluvium gevuld. Door erosie werden vrij diepe valleien uitgeschuurd, waardoor het tertiair materiaal lokaal dagzoomt, in de beekvallei onder de vorm van kleigronden en ondiep zandsubstraat op de hellingen. Door terugschrijdende erosie in de afwisselende ondoorlatende en doorlatende lagen zijn er bronniveaus ontstaan. Onder andere op de gronden waar de ondoorlatende (klei)laag dagzoomt, bevinden zich een aantal bronzones. Deze bronnen situeren zich daardoor op een gelijke hoogte, ook wel de bronnenlijn genoemd. Rondom Cotthem vinden we een zestal bronnen terug op een hoogte van circa 58 meter TAW. Het geërodeerde materiaal van het leemplateau werd aan de voet van de hellingen en op de valleibodem afgezet. Aan de randen van het leemplateau met kouters komen steilranden voor, al dan niet met houtige beplanting. Steilranden zijn steile taluds op hellingen, meestal begroeid met bomen of struiken. Om erosie tegen te gaan werden op de steilere bouwlanden bosranden gespaard en/of perceelsrandbegroeiingen aangeplant. Doordat er tegen de perceelsrandbegroeiingen materiaal aanspoelde (colluvium) en erachter materiaal wegspoelde, ontstonden de steilranden (graften).
Bodemkundig maakt het gebied deel uit van de leemstreek. De akkers die de hoogste en de zacht hellende delen van de heuvelruggen beslaan, zijn gelegen op goed gedraineerde droge leembodem. In de vallei, op de laagst gelegen gronden tegen de Cotthembeek, liggen de natte zandleemgronden en op de hellingen matig droog tot matig natte zandleem.
De Cotthembeek is een van de meest zuidelijke uitlopers van het Beneden Scheldebekken en maakt deel uit van het deelbekken de Drie Molenbeken.
Het gebied rondom de Cotthembeek heeft algemeen een aanzienlijke floristische waarde door de aanwezigheid van voor Oost-Vlaanderen vrij intacte bronzones en vrij uitgestrekte bossen. De bossen variëren van nitrofiele elzenbossen over eiken-haagbeukenbossen en zuurdere eikenbossen tot beukenbossen. De verschillende bostypes zijn vaak ingeplant met populier. In de vochtige tot de wat drogere delen van de bossen komen vegetaties voor die vooral gedomineerd worden door bosanemoon en boshyacint. In de kwelzones komen grote vlekken daslook, dotterbloem, goudveil, reuzenpaardestaart en bittere veldkers voor.
De graslanden zijn vaak cultuurgraslanden met weinig interessante vegetatie. In deze landbouwzones zijn de talrijke lijnvormige landschapselementen een biologische meerwaarde. Ze zijn in het landschap vaak zichtbaar als linten van bomen en struiken of grazige vegetatie (taluds, holle wegen, ...) en van belang als verplaatsingsweg, schuil- en woonplaats voor vele organismen. Ze herbergen meer dan eens bijzondere plantensoorten. Daarnaast spelen ze dus een belangrijke rol in erosiebestrijding. Aangezien het oude locaties zijn, kan de beplanting van struiken en opgaande bomen heel belangrijk zijn waardoor ze opgenomen zijn als waardevol houtig erfgoed. Onderzoek naar het voorkomen van autochtone bomen en struiken wees uit dat in dit gebied verschillende autochtone bomen en struiken voorkomen zoals onder meer fladderiep.
Verspreid op de plateaus (Hoogveld, Blaereveld, gelegen tussen Espenhoek en Bokstale) werden herhaaldelijk concentraties en losse vondsten van artefacten uit de steentijd gelokaliseerd. Deze oudste sporen van menselijke bewoning concentreren zich vooral op de zachte hellingen naar de beekvalleien toe, zoals de Kousmakerbeek en de Kouterkesbeek. Bij de vroegste bewoningssites genoot een dergelijk 'overgangslandschap' de voorkeur.
Net zoals in de rest van zuidelijk Oost-Vlaanderen werden de vruchtbare zandleem- en leemgronden nabij beekvalleien vanaf de Romeinse periode intensief ontgonnen. Dit uitte zich in een dichte occupatie van kleine en grote boerderijen en villa's. De Romeinse vondstenconcentraties die tijdens een veldprospectie naar aanleiding van een ruilverkaveling aangetroffen werden op de hoger gelegen kouters en velden (Uilenhoek, de Bergen, ten noordwesten van Oombergen), zijn voorbeelden van dergelijke Romeinse landbouwinplantingen.
Het domein Holthem (Sint-Lievens-Houtem) komt in 976 in handen van de Gentse Sint-Baafsabdij, die vanuit een hoeve bij het plein een grote rol zal spelen in de ontginning van het gebied. De belangrijkste gronden van deze hoeve waren de drie kouters ten noordoosten van het plein, buiten de afbakening. De andere gronden in Sint-Lievens-Houtem, waaronder vermoedelijk de vallei van de Cotthembeek en omgeving, bleven minstens tot in de 12de-13de eeuw grotendeels woeste grond.
De vroegste vermelding van 'Cotthem' is laatmiddeleeuws (1413). Het toponiem zou afgeleid zijn van 'kot' en 'heem' (afgeleid van het Frankische 'haima, heim' of 'heimat'), wat 'schamele woning' betekent. Het toponiem van Frankische oorsprong wijst op een veel oudere nederzetting. De naam van het gehucht 'Espenhoek' wijst dan weer vermoedelijk op de toenmalige aanwezigheid van 'espen' of klaterabelen/klaterpopulieren in de vallei. De nederzettingen zijn gelokaliseerd in de vallei, rekening houden met de bodemgesteldheid, op de grenslijn tussen de zeer vruchtbare en voor landbouw geschikte leemgronden van de heuvelruggen (de kouters) en anderzijds de al te natte en steile hellingen die bebost zijn (bronbosjes).
We onderscheiden volgende entiteiten op basis van kenmerken van geologie, geomorfologie, bodemtextuur, bodemgebruik en nederzettingspatronen: de valleigebieden; het open field landschap; het gehucht Cotthem en het dorp Oombergen; het gehucht Espenhoek.
Er bestaat in het gebied een sterke relatie tussen de bodem en het landgebruik. De vallei van de Cotthembeek wordt gekenmerkt door een kleinschalig gesloten landschap met bosjes en graslanden in het dal en op de steile hellingen. De Cotthembeek met verschillende bron- en kwelzones vormt er de belangrijkste structuur. Het gehucht Cotthem is tussen twee bronniveaus ontstaan. De locatie van oude hoeves ter hoogte van de gehuchten Uilenhoek en Espenhoek is ook terug te vinden aan bronniveaus. Op de Horenbaultkaart (1596) wordt er vooral grasland afgebeeld in de vallei, alleen aan het kasteel van Oombergen is er bos te zien. Op de kabinetskaart van de Ferraris (1770-1778) is er meer bos getekend, bestaande uit een continue strook van wisselende breedte langs de beek, tussen het kasteel van Oombergen en het pachthof van de Aalmoezenij van Sint-Baafs bij Sint-Lievens-Houtem. Daarnaast komen er ook andere bosjes voor, voornamelijk op de steile zuidelijke helling van de vallei (vochtige bodems, vaak met bronzones) en langs de noordwestelijke arm van de beek (Klokfonteinbeek, Heibos). Dicht tegen de beek komen tussen de bosjes graslandpercelen voor. Het valleitje van de naamloze zijloop van de Molenbeek in het zuidoosten van het gebied is op de Ferrariskaart nog bebost. Op de kaart van Vandermaelen (1846-1854) is ongeveer dezelfde situatie zichtbaar als op de Ferrariskaart, met enkele bospercelen minder op de hellingen en in de bronzone van Uilenhoek (nabij Oombergen). De valleigronden in het zuidoosten van het gebied zijn dan al grotendeels omgezet in grasland. De twee topografische kaarten uit de 19de eeuw (1869-1870 en 1893-1894) geven een verdere verkleining van het areaal bos weer in de Cotthembeekvallei, vooral rond het kasteel van Oombergen. In de bronzone van Uilenhoek in het zuidwesten van het gebied is er vanaf deze twee kaarten een netwerk van houtkanten of bomenrijen zichtbaar, dat tot vandaag deels bewaard is gebleven. In de 20ste eeuw is er opnieuw een uitbreiding van het bosareaal zichtbaar, voornamelijk op de plaatsen waar het bos 100 jaar tevoren verdween (valleibodem en steile hellingen met bronnen). De huidige vegetatie van deze bossen bevestigt de bovenvermelde evolutie van inkrimping en uitbreiding van het bosareaal in de 19de eeuw. Er komen verspreid in het bos heel wat oudbosplanten voor, vaak langs de wegen of op steilranden, maar niet vlakdekkend in de bestanden. Dit is een aanwijzing dat grote delen van het bos ontgonnen zijn geweest en gedurende een bepaalde periode als weiland of akker zijn gebruikt. Na herbebossing gebeurde er dan een herkolonisatie van bosplanten vanuit houtkanten of aanliggende bewaarde bospercelen. Ook nu nog zijn er graslanden en akkers binnen het bos aanwezig op de droge gedeelten. De voor landbouw meest moeilijk in gebruik te nemen gronden op de hellingen, zijn bebost gebleven.
Het gebied rondom de Cotthembeek maakt deel uit van de relictzone ‘Land van de Molenbeken’. Een molenbeek is een waterloop welke dient als aanvoerkanaal voor een watermolen. Er zijn twee sites bekend waar vroeger watermolens op de Cotthembeek voorkwamen, namelijk 'Meuleke te Cotthem' net ten noorden van Cotthem (metingboek van Sint-Lievens-Houtem, 1642) Op de 19de eeuwse kaarten wordt hij niet langer afgebeeld, maar toponiemen worden wel nog vermeld. In 1854 wordt het perceel nog steeds 'tegen Kottem Meuleken' genoemd en op de Poppkaart wordt het pad van Espenhoek naar Cotthem benoemd als 'Molemeersch Weg', de straat van Cotthem naar de beek als 'Watermolen straet'. In 1853 vraagt Jacobus Piens, de toenmalige eigenaar van het kasteel van Oombergen, toelating om een nieuwe watermolen te bouwen op dezelfde plek. Hij krijgt toestemming van de gemeenteraad van Sint-Lievens-Houtem, maar het ontbreken van een watermolen op de kaarten in de 19de eeuw doet echter vermoeden dat deze molen nooit op dezelfde plek werd heropgebouwd. Het is aannemelijk dat Jacobus Piens de molen uiteindelijk bij zijn kasteel bouwde, aan de rand van de slotgracht. Op de topografische kaart uit 1870 staat bij het kasteel immers vermeld 'Stokerij, Moulin' en op de topografische kaart van 1884 staat duidelijk een watermolen afgebeeld. Op de 20ste-eeuwse kaarten is ook deze molen verdwenen.
In het uiterste noordoosten, bijna tegen het dorp Sint-Lievens-Houtem, ligt de site van het vroegere pachthof van de Aalmoezenij van Sint-Baafs. De oudste vermeldingen van de Aalmoezenij als eigenaar van gronden hier dateren van het einde van de 15de eeuw.
Langs de weg tussen Oombergen en Sint-Lievens-Houtem, ten zuiden van Cotthem, ligt de site van het vroegere omwalde kasteel van Oombergen. Op deze site zou minstens sinds het eind van de 14de eeuw een slot hebben gestaan. Volgens sommige interpretaties zou de burcht van Oombergen al in de 10de eeuw het centrum zijn geweest van het graafschap Biest, gelegen tussen Schelde en Dender. Het kasteel werd verwoest tijdens de godsdiensttroebelen in 1583, waarna in het eerste kwart van de 17de eeuw een nieuw omwald kasteel of grote herenhoeve werd aangelegd met uitgestrekt park en lusttuinen, in eigendom van de familie Damman. Delen van het kasteel werden gesloopt in de 17de en 18de eeuw. In 1834 werd het kasteel verkocht aan Jacobus Piens. Vanaf dan wordt het ook wel 'Piens’ hof' genoemd. In de 19de eeuw werd een deel van de vijvers gedempt en circa 1900 ook de slotgracht. Tegenwoordig staat er op de site van het kasteel een dubbele hoeve, waarin nog restanten van het 17de-eeuwse kasteel (onder andere slotkapel en keuken) bewaard zouden zijn.
Het neerhof van het kasteel, het Hof te Melkenbeek, lag ten zuidwesten van het opperhof. In 1985 bracht een archeologische opgraving op de aangrenzende percelen van het kasteel verschillende sporen van bebouwing aan het licht. Funderingsresten en muursporen suggereren een vermoedelijk middeleeuwse bewoning, die mogelijk overeenstemt met het Hof te Melkenbeek of een voorloper hiervan. Het tracé van de twee oude kasteeldreven naar de kerk van Oombergen en naar Cotthem bleef bewaard. Vlak voor de hoeve is er op dit tracé nog een stukje oude kasseiweg zichtbaar. Vanaf de 19de eeuw werd er een derde dreef aangelegd naar het zuiden langs de bronzone, naar de Gangmolen en Hillegem.
De ontginningen op de droge leemgronden op het plateau in de gemeente Sint-Lievens-Houtem en rond Cotthem dateren vanuit de middeleeuwen. Het toenmalige collectief gereglementeerde landbouwregime bepaalde het open karakter van deze ontginningen. De erfdienstbaarheden, zoals het verbod tot omheinen van de percelen, hielden verband met de toepassing van het drieslagstelsel en de collectieve weidegang van het vee over alle akkers van het dorp na de oogst. De enige uitzondering in dit open field landschap is de zone ten noordoosten van Espenhoek, waar op de Ferrariskaart een netwerk van houtkanten afgebeeld wordt. Op alle latere kaarten zijn op deze plek geen houtkanten meer afgebeeld.
In Hillegem worden in 1364 drie kouters ten noorden van het dorp onder drieslagstelsel beschreven. Aansluitend bij deze Hillegemse kouters ligt, vlakbij de dorpskern van Oombergen, de Hofkouter, waar vermoedelijk al in 1408 een windmolen stond. In 1450 wordt er in Oombergen een 'Molencouterke' vermeld. Hoewel niet precies gelokaliseerd, gaat het waarschijnlijk om dezelfde plaats. Deze vroege kouterbenamingen in Hillegem en Oombergen kunnen erop wijzen dat er in het zuiden van het gebied wel echte kouters waren. Omdat het huidige open landbouwareaal in het gebied overal het aspect van een kouterlandschap heeft, ongeacht de oorsprong, wordt deze term in de verdere beschrijvingen gebruikt voor het grootschalige, aaneengesloten ‘open field landschap’.
De gesloten hoeve Hof de Meierij te Hillegem was één van de drie pachtgoederen die de Sint-Pietersabdij van Gent bezat in Hillegem. De oudste vermelding dateert uit 1364. Het akkerland van het pachtgoed bestond uit drie kouters die onderworpen waren aan het drieslagstelsel. Ze lagen op de beste leemgronden ten noorden van Hillegem, in het zuiden van het gebied. De eerste kouter was 'de coutre ter Tychelrien Toemberghe' of 'Tichel(de)rije', gelegen tussen Hillegem en de molen van Oombergen, ten zuiden van de heerbaan en de Diepestraat. Mogelijk verwijst het toponiem Tichelrije naar een plaats waar klei of kleiige leem verwerkt werd tot tegels. De tweede kouter, 'de coutre te Cothem', later Hoogkouter of Kraaienkouter genoemd, lag tussen het Hof de Meierij en Cotthem. De derde kouter was 'de coutre neffens de kercke van Hillighem' of Nederkouter (tussen de kerk van Hillegem en de Hoogkouter).
De houten windmolen van Hillegem (molen der Meyerye, gesloopt) op de Molenkouter werd in 1734 door de Gentse Sint-Pietersabdij overgebracht van Gent naar het Hof de Meierij te Hillegem, waar hij geplaatst werd op de Hoogkouter langs het pad van Hillegem naar Cotthem. De weg die op de Ferrariskaart zichtbaar is tussen de hoeve en de molen, en die het tracé volgt van de haag die de Hoogkouter en de Nederkouter tot in 1706 scheidde, bestaat nog steeds als landweg. De molen werd in 1944 volledig afgebroken; de site is nu een tuin.
Romp van voormalige korenwindmolen (Gangmolen, Nieuwpoortmolen, Puttekesmolen) op de Hofkouter in Oombergen wordt al in 1408 vermeld als staakmolen. Volgens sommige bronnen werd de molen begin 20ste eeuw na een blikseminslag vervangen door een stenen windmolen. De bakstenen windmolen tot circa 1949. De resterende molenromp werd in 1983 verbouwd tot woning, maar heeft nog een getuigeniswaarde.
Op de kouters bevinden zich verschillende onverharde wegen en een goed bewaarde kasseiweg. Holle wegen zijn te vinden op de kouters en aan de toprand van de vallei. Ze konden ontstaan door het langdurig gebruik als onverharde weg (met karrenspoorbreedte) over de kouters en worden vaak gekenmerkt door een typische begroeiing. Ze hebben naast landschappelijke en cultuurhistorische waarde ook een hoge ecologische waarde. De kasseiweg in het noorden van het gebied getuigt van een bepaalde fase in de evolutie van infrastructuurwerken in casu de wegenbouw. Deze wegen zijn zeldzaam geworden in de streek, en hebben een hoge landschappelijke, cultuurhistorische en belevingswaarde. Vele van de onverharde wegen liggen op het tracé van historische landwegen.
Eén van deze onverharde wegen, over het hoogste punt van de kouterrug ten zuiden van de Cotthembeek, is de heerweg die vermoedelijk van Oudenaarde naar Aalst richting Tongeren liep, aangelegd onder Augustus (eerste eeuw voor Christus). Net ten oosten van de afbakening werd deze weg archeologisch onderzocht, waarbij een eenvoudige wegfundering (niet gedateerd) aan het licht kwam bestaande uit een dikke kleilaag afgedekt door een gelijkmatig pakket wit zand. Op de route van deze heerweg werd een concentratie Romeins aardewerk en bouwpuin aangetroffen, wat wijst op bewoning. De nabijheid van een belangrijke verkeersas vormde een bijkomend argument voor de inplanting van nederzettingen en boerderijen op de vruchtbare plateaus.
Aan de kruising van de heerweg met de oude voetweg van Cotthem naar Hillegem bevindt zich een houten veldkruis. Op de eerste topografische kaart (1870) werd dit aangeduid als 'Calvaire' (kruisbeeld). Volgens andere bronnen zou dit een grenskruis zijn dat rond 1880 werd opgericht om Gods zegen af te smeken voor een goede oogst, of is het een richtkruis voor mensen op weg naar Cotthem. Het is een veldkruis met traditionele opstelling aan een driesprong van oude veldwegen. Een ander veldkruis ten zuidoosten van het gebied, is van het type herinneringskruis, opgesteld langs een veldweg (in het verlengde van de Merehoekstraat).
Ten slotte is er nog een boomkapelletje aan de hoek Diepestraat met Nieuwpoortmolenstraat. Het is een houten Mariakapelletje opgehangen aan een boom bij een kruispunt van veldwegen naast twee zitbanken met uitzicht op akkergrond.
Het gehucht Cotthem en het dorp Oombergen zijn binnen deze afbakening de meest waardevolle bebouwingskernen.
Het gehucht Cotthem ligt op een helling in het midden van de vallei tussen twee bronzones. In 1364 wordt er al naar dit gehucht en de naastliggende kouter verwezen. Cotthem behoorde tot in de Franse periode bij de heerlijkheid Burst-Bambrugge-Zonnegem-Cotthem. Tot het einde van de 16de eeuw stond het onder het rechtstreekse gezag van de graaf van Vlaanderen. Later werd de heerlijkheid met alle rechten verschillende keren verkocht. Cotthem werd door Napoleon in 1806 bij Oombergen gevoegd, en bij de gemeentefusie in de jaren 1970 bij Sint-Lievens-Houtem ondergebracht.
Het stratenpatroon van de kabinetskaart van de Ferraris (1770-1778) is in het huidige landschap nog perfect terug te vinden. Het gehucht Cotthem is vroeger mogelijk groter geweest dan nu: op de Ferrariskaart zijn er meer huizen zichtbaar dan op alle latere kaarten. Opmerkelijk is dat volgens deze kaart de noordelijke helft behoorde tot de parochie Oombergen, en de zuidelijke helft tot Hillegem.
Sinds de 19de eeuw veranderde er slechts heel weinig aan de structuur van het gehucht. Er zijn nog verschillende oude hoeves en boerenhuizen van het dubbelhuistype bewaard: drie ervan dateren uit de periode 1775-1825. Een vierde boerenhuis (molenhuis) in Cotthem dateert uit de 19de eeuw. De twee zandstenen gevelstenen, respectievelijk met wapenschild Damman en jaartal 1626 en met jaartal 1716, zijn naar verluidt afkomstig van het kasteel van Oombergen.
Voorts wordt er nog een bakhuisje aangetroffen staand op een verhoogde berm naast een oprit en geflankeerd door een boom. Er tegenover werd de Lourdesgrot gebouwd. Deze beeldbepalende Mariagrot is ingeplant in een straatbocht aan een driesprong tegen een verhoogde berm. De kunstgrot zou opgericht zijn in 1954 onder leiding van rotsbouwmeester Aloïs van Wijnendaele van Hillegem. Ten zuiden van deze Mariagrot werd een halfvrijstaande achterin gelegen burgerwoning uit het interbellum (jaren 1920-1930) gebouwd, café-restaurant 'Pikardijn'. De voorgevel in opvallend bakstenen metselwerk is verlevendigd door onregelmatig geplaatste muuropeningen met verschillende boogvormen. Het oorspronkelijk eigentijdse houtwerk draagt sterk bij tot het originele karakter van het huis.
Ten westen van de Mariagrot bevindt zich een pittoresk landelijk gebouwenensemble dat goed herkenbaar gebleven is in het open omringend landschap als voormalige hoeve met losse bestanddelen in verankerde baksteenbouw onder pannen zadeldaken volgens bouwkenmerken uit eind 19de- begin 20ste eeuw. Deels gerenoveerd en geaccentueerd door zijn roodgekleurde gevels. Aan de overzijde van de straat bevindt zich een veldschuur met traditioneel groen gekleurd houtwerk van staldeuren, schuurpoort en lateien.
In het zuiden ligt het dorp Oombergen. Het is een oude valleisite (eerste vermelding dateert uit 1119) bestaande uit verschillende kernen met associatie tussen de Nieuwpoortmolen en de kasteelsite (kasteel van Oombergen) in de vallei. De landschappelijke relatie tussen de historische dorpskern en het landbouwgebied is nog erg gaaf, wat zeldzaam is in deze streek. De landwegen lopen vlak langs de achterkant van deze dorpskern. De dorpskern omvat vier gebouwen met erfgoedwaarde: de parochiekerk Sint-Martinus, de oude kasteelhoeve Molenhof, de pastorie en het gemeentehuis.
De parochiekerk Sint-Martinus heeft een gotische toren in Balegemse zandsteen uit circa 1400. Andere delen van de kerk dateren uit de 17de en 18de eeuw, waarvan sommige betaald werden door de familie Damman (kasteel van Oombergen). De kasteelheren werden vroeger begraven in het koor van de kerk; er staan nog grafzerken van de Dammans tegen de gevel. Rondom de kerk is er nog een ommuurd kerkhof aanwezig.
Het Molenhof is een voormalige kasteelhoeve en ligt net ten oosten van de kerk. Het is een semi-gesloten hoeve met losstaande gebouwen gegroepeerd rondom een binnenplaats met tuin. Het noordelijk deel van de hoeve heeft een kern opklimmend tot de tweede helft van de 17de eeuw en aangepast in de 19de eeuw. Het oostelijk deel bevat een overgenomen zandstenen gevelsteen met jaartal 1759 in de gevel. In het westen is er door een muur met een voetgangersdeurtje verbinding met het kerkhof.
De pastorie van Oombergen werd opgericht in 1731, uitgebreid in 1734 en verhoogd met één bouwlaag in de 19de eeuw. Het is één van de zeldzame pastorieën daterend van voor de wetgeving van 1769, die de lokale tiendenheffers verplichtte om in te staan voor huisvesting en onderhoud van de woning van de dorpspastoor, en dus de bouw van veel pastorieën in het laatste kwart van de 18de eeuw tot gevolg had. Deze pastorie is het tweede en meest recente 'pastoreel huis' te Oombergen dat sinds het begin van de 18de eeuw werd gebouwd. Vermoedelijk is het bijgebouw een overblijfsel van de eerste pastorie. Het is een typisch voorbeeld van een evoluerend gebouwentype van de 18de tot de 19de eeuw. Het gebouw is naar vorm, constructie en indeling van de gelijkvloerse verdieping, representatief voor de pastorie in de 18de eeuw. De pastorietuin herbergt nog een loverprieel en een oud bomenbestand als getuigen van de 18de en 19de-eeuwse tuinaanleg.
Het gemeentehuis van Oombergen ligt net ten noorden van de pastorie.
Het gehucht Espenhoek, gelegen langs de weg van Oombergen naar Sint-Lievens-Houtem, bestond op het einde van de 18de eeuw voornamelijk uit twee grote boerderijen en wat kleinere gebouwen, alle afhankelijk van de parochie van Oombergen. De weg werd in het midden van de 19de eeuw rechtgetrokken. Hierna werden er enkele huizen bijgebouwd, onder andere een gesloten hoeve en een Onze-Lieve-Vrouwekapel. Er verdween echter ook bebouwing, zoals de twee grote hoeven. In de 19de en 20ste eeuw breidde de lintbebouwing verder uit waardoor Espenhoek tegenwoordig bijna de verbinding vormt tussen Oombergen en Sint-Lievens-Houtem. De veranderingen in het gehucht zelf zijn na de rechttrekking van de weg echter relatief beperkt gebleven. Er zijn nog zichten tussen de huizen door naar het achterliggende landschap.
Bron: Aanduidingsdossier ankerplaats 'Vallei van de Cotthembeek met omringende kouters', definitieve aanduiding 20/12/2012. Agentschap Onroerend Erfgoed, Brussel.
Auteurs: de Haan, Aukje; Smets, Koen; Verdurmen, Inge; Verbeeck, Mieke; Schepens, Annelies; De Meirsman, Reginald
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Is deel van
Balegem
Is deel van
Elene
Is deel van
Hillegem
Is deel van
Oombergen
Is deel van
Sint-Lievens-Houtem
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Vallei van de Cotthembeek met omringende kouters [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/135396 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.