erfgoedobject

Uitkerkse polder

landschappelijk geheel
ID
135397
URI
https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/135397

Juridische gevolgen

  • is aangeduid als vastgesteld landschapsatlasrelict Uitkerkse polder
    Deze vaststelling is geldig sinds

Beschrijving

Dit gebied is gesitueerd in het oostelijk deel van de Vlaamse kuststreek, en omvat het strand en de duinen tussen Blankenberge en Wenduine (De Haan), evenals de Uitkerkse Polder ten zuidwesten van Blankenberge en ten zuidoosten van Wenduine.

Het strand bestaat uit een grote zandvlakte, onderbroken door enkele golfbrekers. In de richting van Blankenberge wordt het strand begrensd door het staketsel langs de havengeul, aan de andere zijde door de bebouwing van Wenduine. Actieve eolische en mariene processen zorgen voor een natuurlijke overgang en aangroei van het strand en de duinen. De aanvoer van zand landinwaarts wordt niet gehinderd door infrastructuren of grote obstakels.

De duinen zelf vormen een markante reliëfstructuur die zich visueel-ruimtelijk sterk onderscheidt van de strandzone. Kenmerkend is de hogere ligging ten aanzien van de omgeving, en processen die wijzen op actieve aangroei van de duinen en verstuiving van zand. Aan zeezijde hebben de duinen slechts een lage helmgrasbegroeiing of helemaal geen begroeiing in de stuifzones. Aan de landzijde bestaat de begroeiing uit een afwisseling van grazige begroeiing en struweel, met verspreide zones zonder begroeiing. In de duinen ligt een netwerk van paden en zijn er ook trapconstructies gebouwd als toegang naar het strand zelf. Door een aangepast materiaal- en kleurgebruik en de kleinschalige dimensies integreren deze infrastructuren zich in het landschap en doen ze geen afbreuk aan de waarden of belangrijke processen. Aan de oostelijke punt van de duinen, nabij de strandtoegang in het verlengde van de oude Wenduinsesteenweg, bevindt er zich een bunker uit de Tweede Wereldoorlog, die aansluit bij een horecazaak (Strandcafé). Het betreft een geschutsbunker, die deel uitmaakte van een steunpunt ter verdediging van de haven, de havengeul en het oostelijk gelegen strand.

Tussen de duinen en de polder, en bovendien net op de fysische grens tussen die landschappelijke entiteiten, liggen de Koninklijke Baan en een trambedding. Deze wegeninfrastructuur verstoort de graduele geografische overgang, maar accentueert door de specifieke ligging wel de begrenzing van de deelgebieden. Overstuiving van de wegenis komt frequent voor en wijst op actief en natuurlijk zandtransport vanuit de duinen. In de bermzone langs de Koninklijke Baan tussen de camping Harendijke (Blankenberge) en Wenduine, zijn er sporadisch verstuivingen waar te nemen, een zeldzaam fenomeen langs de kust. Volgens de bodemkaart ligt er parallel met de Koninklijke Baan en de duinen een smalle zone van zogenaamde afgegraven gronden die bij het poldergebied gerekend wordt. Op basis van de onregelmatige begrenzing van deze bodems en de parallelle ligging met de duinen, kunnen we deze zone interpreteren als het meest landinwaartse deel van de duinen die overdekt zijn door de wegenis. De verstuiving van zand, en misschien zelfs lichte klei, is te wijten aan de beweiding op de percelen en manifesteert zich enkel in droge periodes. Het vormt een natuurlijk fenomeen van zandtransport uit de duinen naar het binnenland.

Het landschap van de Uitkerkse Polder wordt in grote mate bepaald door de fysische en bodemkundige gesteldheid, in combinatie met de historische menselijke activiteiten.

Fysische geografie

Geologisch zijn de polders langs de Vlaamse kust opgebouwd uit slikke-schorre-afzettingen en geulafzettingen. Gedurende het holoceen hebben verschillende erosie en -sedimentatieperiodes elkaar opgevolgd en hebben ze geleid tot de huidige bodemkundige gesteldheid. In de Uitkerkse Polder ligt er een kleilaag aan de oppervlakte die veelal meer dan een meter dik is. Het studiegebied wordt ook gekenmerkt door een grote oppervlakte uitgeveende of uitgebrikte gronden, waar de kleilaag soms dunner is. Ten oosten van de Blankenbergse Dijk is de kleilaag lokaal dunner en rust ze op lichter materiaal.

Deze bodemgesteldheid is te verklaren door de geologische ontwikkeling van de kustvlakte met een belangrijke mariene invloed. Bij het begin van onze tijdrekening bestond de kustvlakte uit een waddengebied, getijdengeulen, slikken en schorren. Langzaam slibde dit op, kwam hoger te liggen en sommige gebieden - zoals de Uitkerkse Polder - kwamen slechts heel sporadisch nog onder water te staan.

Het overgrote deel van de landbouwpercelen wordt gebruikt als grasland in relatie tot de bodemkundig en hydrologische nattere condities. In deze percelen treft men vaak microreliëf aan, evenals laantjes, kleine grachtjes, poelen, enzovoort. Het microreliëf is zeer typerend, maar heeft verschillende en diverse oorzaken. Het is enerzijds van menselijke oorsprong en wijst in dat geval op ontvening, ontginning van klei voor bakstenen, vroegere bewoning/ bebouwing,... Anderzijds is het ook van natuurlijke aard en dan heeft het veelal te maken met de inklinking van de gronden ten gevolge van ontwatering.

De graslanden vertonen floristisch een diverse samenstelling die afhankelijk is van de fysische bodemsituatie (bodemmateriaal, grondwater, zilt/zoet water, ...) en het gevoerde beheer. Men treft er grasvegetaties aan die gebonden zijn aan zoetwatermilieus, maar ook aan zilte milieus, waar zout kwelwater aan de oppervlakte komt. Verder vormen de aaneengesloten graslandcomplexen in combinatie met de natte bodemsituatie en waterplassen een ideaal gebied voor vogels, als overwinteringplaats als permanente verblijfplaats, en als broedplaats. Omwille van boven geschetste natuurwaarden voor flora en fauna zijn aanzienlijke oppervlakten van het studiegebied op het gewestplan ingekleurd als natuurgebied, aangeduid als Europese Beschermingszone (Vogelrichtlijngebied) en gelegen binnen VEN-gebied (Vlaams Ecologisch Netwerk).

Cultuurhistorie

Vanaf de vroege middeleeuwen werden deze gebieden geleidelijk in gebruik genomen door de mens voor beweiding, bewoning en andere activiteiten; bovendien werden er dijken en een afwateringsnet aangelegd om verdere overstromingen door getijdengeulen te voorkomen en om de interne waterbeheersing te organiseren. De natuurlijke geultjes en kreekjes van het schorrengebied werden vaak aangewend voor het interne afwateringssysteem en dit verklaart grotendeels de grillige en kronkelende loop van grachten, sloten en kanalen. Deze ingrepen lieten toe om deze gebieden intensiever en systematischer in gebruik te nemen voor onder meer bewoning, landbouw, ontginning van veen en klei en aanleg van een wegennet.

De Uitkerkse Polder is zo'n gebied dat in de vroege of het begin van de volle middeleeuwen in gebruik genomen was door de mens; daarom wordt het als Oudland bestempeld. Het gebied ten westen van de Blankenbergse Dijk wordt hierbij gerekend hoewel het volgens de terminologie van het zogenaamde Duinkerke transgressiemodel als "Middelland" bestempeld wordt en een latere ontginning zou gekend hebben; volgens nieuwe inzichten en modellen blijkt dat deze opdeling tussen Oudland en Middelland achterhaald is en dat beide zones gedurende de vroege middeleeuwen in gebruik genomen zijn, en dus als "Oudland" kunnen bestempeld worden.

De Blankenbergse Dijk ligt iets hoger in het omgevende landschap en wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van grachten aan beide zijden van de dijk. Grote delen van de dijk worden gebruikt als voor de landbouw, met zowel gras- als akkerland; bepaalde bewerkingen voor het akkerland - ploegen en diepe grondbewerkingen - zorgen voor een vervaging van het dijkprofiel, onder andere door het versmallen of opvullen van de begeleidende grachten.

De aanleg van de Blankenbergse Dijk is voor de Uitkerkse Polder zelf, maar ook voor een veel ruimer poldergebied, een zeer belangrijke ingreep geweest. In historische bronnen wordt hij veelal Gentele genoemd, lopende van Brugge tot Blankenberge. Hij maakte deel uit van een langgerekt dijkensysteem, aangelegd in de 11de en 12de eeuw, dat bescherming bood tegen wateroverlast vanuit de nog actieve getijdegeulen, maar vooral noodzakelijk was voor de interne waterbeheersing. Door inpoldering werden de afvoermogelijkheden en het aantal kanalen immers beperkt en kregen de geulen meer water af te voeren. Om de wateroverlast – onder andere veroorzaakt door binnenlands water - onder controle te houden werden er, parallel aan deze geulen en kanalen, dijken aangelegd om de nabijgelegen en soms lager gelegen polders te beschermen. Dergelijke dijken werden 'Zidelinge' genoemd en komen ook elders voor in de polders.

De Gentele of Blankenbergse Dijk liep van Brugge langs Sint-Pieters-op-de-Dijk tot Uitkerke (deelgemeente van Blankenberge). Daar sloot hij aan op de Evendijk die parallel met de kustlijn liep tot Oostende. Samen met de Zidelinge - lopende van Oudenburg tot Oostende - was aldus een groot gebied ingepolderd. De afwatering van dit ingedijkte gebied gebeurde aanvankelijk via de Lee, een waterloop die in westelijke richting liep van Brugge tot Plassendale bij Oostende. Toen heette de Blankenbergse Vaart nog Vertinge en was hij eigenlijk maar een nevenwaterloop die in zuidelijke richting liep, volledig tegenovergesteld aan de huidige situatie. Vanaf de 12de eeuw werd hij wél de belangrijkste afwateringsader voor de Uitkerkse Polder en omgeving. Daarnaast vormde de Blankenbergse Vaart ook een belangrijk transportkanaal voor personen, goederen en ontgonnen grondstoffen (klei, veen).

De boven geschetste bodemgesteldheid en de relicten van ontginning en ingebruikname door de mens, zijn zeer goed bewaard en herkenbaar gebleven, met name het landbouwgebruik en de opdeling tussen gras- en akkerlanden, het wegenpatroon, bebouwing, bedijking, percelering en afwateringsgrachten.

De akkerlandpercelen betreffen slechts een klein aandeel van de landbouwpercelen en zijn veelal gebonden aan relatief drogere bodems; ze liggen soms gestructureerd volgens een lineair patroon. Tussen de percelen loopt een onregelmatig netwerk van grachten en kanaaltjes. Het netwerk van grachten wordt geaccentueerd door rietkragen en soms staat er rietvegetatie in de lanen van weilanden. Ze wateren af naar grotere kanalen, vaarten en vlieten zoals de Blankenbergse Vaart, de Kerkvliet, het Bommelzwin, Sint-Jansader, Isabellavaart,....

Op sommige kleine waterwegen staat nog steeds een kleine sluis (schuif) die met de hand bediend moet worden. De Scharebrug kan beschouwd worden als een belangrijk knooppunt voor de wegenis in het studiegebied want het vormt de enige brug over de Blankenbergse Vaart, met uitzondering van brug nabij Hoeve Teghelrie die enkel de bereikbaarheid van landbouwpercelen verzekert. Ze dateert uit de eerste kwart van de 20ste eeuw, is volledig in baksteen opgetrokken en heeft door de specifieke locatie en door de bouwkarakteristieken een bouwhistorische waarde.

De Blankenbergse Vaart vormt momenteel een belangrijk afvoerkanaal voor een zeer groot poldergebied; door de lozingen zakt het waterpeil serieus en op zeer korte tijd. Dit beïnvloedt het waterpeil in de sloten en grachten die in verbinding staan met de vaart. Deze schommelingen leiden algemeen tot oevererosie en beïnvloedt ook de waterhuishouding van de percelen, en bijgevolg de vegetatie.

De wegen lopen grosso modo noord-zuid (evenwijdig aan de Blankenbergse Vaart) of oost-west; ze zijn vrij smal en hebben een licht kronkelend, grillig tracé. Vaak liggen ze iets hoger dan de aangrenzende percelen en worden ze aan beide zijden afgeboord door een gracht. In vergelijking met oude kaartdocumenten, zoals Kaart van het Brugse Vrije opgenomen door Pieter Pourbus (1561-1571), Kabinetskaart van de Ferraris (1771-1778), en de verschillende topografische kaarten van eind 19de-begin 20ste eeuw, zijn deze wegtracés tot vandaag weinig of niet gewijzigd, en gaan ze vermoedelijk terug op het middeleeuws wegenpatroon. Sommige kenmerken wijzen zelfs op een combinatie van weg én dijk: de hogere ligging spreekt voor zich, maar ook het tracé parallel met grote waterlopen - in dit geval Blankenbergse Vaart of nevenwaterloop - pleit voor deze stelling. Met uitzondering van de N34 in het noorden en de N307 (Brugse Steenweg) in het westen versnijden geen grote wegen dit gebied.

De Brugse Steenweg werd aangelegd in de tweede helft van de 19de eeuw ter vervanging van de Jokweg die een verbinding vormde tussen Brugge en de kust. Op de kaart van de Ferraris, is de Jokweg goed herkenbaar en blijkt duidelijk het grillig en kronkelend verloop (vergelijkbaar met andere landelijke wegen in het gebied) én ook het verschil met het rechtlijnig tracé van de huidige Brugse Steenweg. Bepaalde gedeelten van deze historische weg zijn bewaard gebleven als zijweg waarop de toegangswegen naar hoeven aansluiten; ander delen zijn niet meer in gebruik als weg maar zijn nog herkenbaar aan iets hogere ligging dan de omgeving en aan de bewaarde grachtjes. Her en der treft men langs de wegen of op kruispunten ook kapelletjes aan, zoals het Maantjeskapelletje, aan de toegang naar hoeve De Sloepe, in de Scharebrugstraat.

Het gebied wordt gekenmerkt door een zeer lage dichtheid van bebouwing en sterke spreiding ervan. Uitzondering hierop vormt het dorp van Nieuwmunster en het gehucht Sint-Jan-op-De-Dijk met meer geconcentreerde bewoning. De verspreide bebouwde locaties zijn herkenbaar in het landschap door de bomenrijen, hagen en andere houtige begroeiing in de onmiddellijke omgeving en rond de erven, conform de historische situatie. Nieuwmunster is vanuit meerdere oogpunten waardevol en werd daarom ook gedeeltelijk opgenomen in de afbakening. In oorsprong is dit een klein middeleeuws polderdorpje gegroeid rond de Sint-Bartholomeuskerk en de Doelhofstraat, gelegen aan de rand van Uitkerkse Polder. Het dorp heeft nog steeds een visuele link met de polderomgeving en de kerk zelf vormt een baken voor de omgeving. De bebouwing bestaat uit kleinschalige bebouwing van anderhalve tot twee bouwlagen onder zadeldak; sommige huizen hebben een baksteenparament, andere een bepleistering of cementering. In de afbakening werden enkel de kerk en aangrenzende gebouwen opgenomen omwille van de duidelijke historische en visuele relatie tussen kerk met omgevend dorp en de landelijke omgeving.

Sint-Jan-op-de-Dijk is momenteel een gehuchtje dat geconcentreerd is rond het Sint-Jobskapelletje uit het begin van de 19de eeuw. Gedurende de middeleeuwen was dit echter een volwaardige parochie, gesticht tussen 1185 en 1228, met een kerk die evenwel in de 16de eeuw verwoest werd. Ze werd nooit heropgebouwd, maar op dezelfde locatie is het Sint-Jobskapelletje opgetrokken. In de omgeving hebben sommige percelen een iets hogere ligging en wellicht bevinden zich daar archeologische resten van het middeleeuws gehucht. De huidige bebouwing wordt getypeerd als kleine 19de-eeuwse boerderijtjes van het langgestrekte type en bestaande uit één bouwlaag onder zadeldak.

Historisch en typologisch kunnen we de verspreide bebouwing opdelen in enerzijds recente - vaak residentiële - bebouwing (nieuwbouw of verbouwing), en anderzijds landelijke bebouwing die vaak teruggaat op oudere bewoning met een bouwhistorische waarde. Naargelang hun typologie kunnen we de landelijke bebouwing met historische waarde opdelen in twee types: enerzijds grote hoeves bestaande uit losse bestanddelen (woonhuis veelal met opkamer, stalling, schuur, soms ook bergschuur,...) die in parallelle op L-vormige opstelling gestructureerd zijn rond het erf en anderzijds kleinere boerenarbeidershuisjes die vaak uit één volume bestaan met woonhuis en aansluitend stalling. De grote hoeves zijn vaak gebouwd op initiatief van en met financiën van een religieuze orde of adellijke heren; voor het grondgebied van Zuienkerke bijvoorbeeld waren verschillende hoeves eigendom van het godshuis 'Sint-Janshospitaal' te Brugge. Hoeve Klokhof (Blankenberge) is wel een grote hoeve, maar vormt een uitzondering ten opzichte van de andere omdat ze pas in het laatste kwart van de 19de eeuw opgericht werd.

Het pand van de Bruggesteenweg 10, Zuienkerke (Nieuwmunster) was oorspronkelijk een likeurstokerij gebouwd op het einde van de 19de eeuw, opgetrokken in baksteen en door zijn inplanting nabij en haaks op de Bruggesteenweg zeer beeldbepalend.

Daarnaast treffen we nog een bunker en restanten van militaire bouwwerken aan in het gebied; langs de Scharebrugstraat staat een bunker waarvan de datering onduidelijk is, Eerste of Tweede Wereldoorlog. Nabij de Sint-Job-kapel in Sint-Jan-op-de-Dijk liggen de betonnen resten van een locatie waar luchtafweergeschut opgesteld was gedurende de Tweede Wereldoorlog.

Door de lange occupatiegeschiedenis is het gebied ook rijk aan archeologische sites die goed bewaard zijn. Hiervoor baseren we ons op de archeologische inventarisatie die uitgevoerd is in voorbereiding van het natuurinrichtingsproject "Uitkerkse Polder". Voor het onderzoek heeft men gebruik gemaakt van diverse methodes, zoals raadpleging van literatuur, cartografische documenten, luchtfoto's, terreinonderzoek (fieldwalking, boringen), en mondelinge bronnen. Voorhanden zijnde documenten van vroegere vondsten en opgravingen werden ook geïncorporeerd.

Algemeen verschillen de archeologisch waardevolle locaties in het studiegebied sterk naargelang hun aard en de oorsprong. Sommige zijn het gevolg van ontginningsactiviteiten (ontvening en uitbrikken), andere van bewoning. Sommige ervan zijn tot op vandaag bewoond, andere zijn momenteel verlaten maar hebben een lange occupatiegeschiedenis. Langs de duinengrens zijn er archeologische vondsten gedaan die gedateerd worden in de Romeinse periode. Gezien het soms losse vondsten (vb. bij uitvoering van werken) betreft, kunnen we niet voor alle locaties spreken van archeologische sites. De aanwezigheid van archeologisch materiaal duidt wél op menselijke activiteiten gedurende deze periode. Wenduine -ten westen van het studiegebied gelegen- was wellicht een Romeinse nederzetting of vicus. Verder werden er nabij Sint-Jan-op-de-Dijk Romeinse vondsten gedaan, evenals nabij Nieuwmunster, nabij het Bommelvliet en ten zuidoosten van Hoeve Claragoed.

De archeologische vondsten en sporen uit de middeleeuwen zijn talrijker. De bewoningssites worden verder opgedeeld en naargelang hun oorsprong in de vroege en volle middeleeuwen, dan wel in de late middeleeuwen gesitueerd. Het is merkwaardig dat de meeste zich langs de bestaande wegen bevinden, wat een aanwijzing is dat het wegenpatroon sinds de middeleeuwen nauwelijks gewijzigd werd. Sites uit de vroege en volle middeleeuwen betreffen restanten van verspreide bewoning in de polder. Heel wat sites uit de late middeleeuwen worden gecatalogeerd als sites met walgracht, wat een typisch en karakteristiek fenomeen was voor die tijdsperiode. Op sommige sites treffen we tot vandaag ook bebouwing en bewoning aan; andere zijn niet meer bewoond, maar nog herkenbaar in het landschap door restanten van de walgracht, een ophoging van het opperhof, of microreliëf dat de structuur van gracht aangeeft.

In de Uitkerkse Polder bevindt er zich ook een oude stortplaats, die zich in het landschap manifesteert als een hoger gelegen "plateau", met een beplante talud rondom. Hier bevinden zich ook een aantal plassen en poelen, evenals het bezoekerscentrum Groenwaecke aan de rand van het natuurreservaat in beheer van Natuurpunt vzw. Verder liggen er ten zuiden van de Neptunuswijk (Wenduine) grote waterplassen die ontstaan zijn door ontginning van de bodemmaterialen en natuurlijke rijkdommen. Door de omgevende bomenrijen worden deze atypische structuren nog verder geaccentueerd.

  • Bodemkundige kaart van België, Centrum voor bodemkartering, uitgegeven in 1951-1990, schaal 1:20:000
  • Kaart van het Brugse Vrije, Pourbus P., uitgegeven in 1561-1571, Kopie door Pieter Claeissens jr., uitgegeven in 1597-1601
  • Kabinetskaart van de Oostenrijkse Nederlanden voor Zijn Koninklijke Hoogheid de Hertog Karel Alexander van Lotharingen, Jozef Jean François de Ferraris, Koninklijke Bibliotheek van België, uitgegeven in 1770-1778, schaal 1:11.520 herleid naar 1:25.000.
  • Topografische kaart van België, Philippe Vandermaelen, uitgegeven in 1846-1854, schaal 1:20.000.
  • Topografische kaarten van België, Eerste editie, Krijgsdepot, uitgegeven in 1865-1880, schaal 1:20.000.
  • Topografische kaarten van België, Tweede editie, Militair Cartografisch Instituut, uitgegeven in 1880-1884, schaal 1:20.000.
  • Topografische kaarten van België, Derde editie, Militair Cartografisch Instituut, uitgegeven in 1889-1900, schaal 1:20.000.
  • Topografische kaarten van België, Herziening derde editie, Militair Cartografisch Instituut, uitgegeven in 1900-1930, schaal 1:20.000.
  • AMERYCKX J.B. 1953: Bodemkaart van België, Verklarende tekst bij de kaartbladen De Haan 10W en Blankenberge 10E , Centrum voor Bodemkartering, Gent
  • DE DECKER S. & BOURGEOIS J. 1999:, Archeologische inventarisatie van de Uitkerkse Polder, deelstudie in het kader van haalbaarheidsrapport voor een natuurinrichtingsproject in opdracht van VLM, onuitgegeven rapport
  • HOFKENS E. & ROOSENS I. (eds.), 2001: Nieuwe impulsen voor de landschapszorg. De landschapsatlas, baken voor een verruimd beleid. M&L Cahier 5. Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Bestuur Monumenten en Landschappen, Brussel.
  • TYS D. 2001: De verwerping van het zgn. Duinkerke-transgressiemodel en nieuwe inzichten in de vroegste bedijking van de kustvlakte, Miscellanea Archivistica Studia 139 p. 17-53.
  • VERHULST A. 1995: Landschap en landbouw in Middeleeuws Vlaanderen, Brussel

Bron: Aanduidingsdossier ankerplaats ‘Uitkerkse Polder’, definitieve aanduiding 20/11/2007. Agentschap Onroerend Erfgoed, Brussel.
Auteurs: Deventer, Wouter
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Relaties

  • Omvat
    Blankenbergse dijk

  • Omvat
    Blankenbergse vaart

  • Is deel van
    Blankenberge

  • Is deel van
    Nieuwmunster

  • Is deel van
    Uitkerke

  • Is deel van
    Wenduine

  • Is deel van
    Zuienkerke


Waarnemingen


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Uitkerkse polder [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/135397 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.