is aangeduid als vastgesteld landschapsatlasrelict Maleveld en kasteeldomein van Male
Deze vaststelling is geldig sinds
omvat de aanduiding als beschermd stads- of dorpsgezicht, intrinsiek Gehucht Male
Deze bescherming is geldig sinds
Dit gebied ligt in de zandstreek, net ten zuiden van de poldergrens, meer bepaald in de relictzone ’Donk-Kaleshoek –Sijseleveld en Maleveld’ van het traditioneel landschap ‘Meetjesland ten westen van het kanaal Gent-Terneuzen’. Het meest zuidelijk deel (ten zuiden van de Antwerpse Heerweg) maakt deel uit van het traditioneel landschap de grote dekzandrug van Maldegem-Stekene ten westen van het Kanaal Gent-Terneuzen.
Dit gebied situeert zich in het noordelijk deel van de Vlaamse Vallei. De Vlaamse Vallei werd gevormd tijdens de voorlaatste ijstijd (saale). In de daaropvolgende tussenijstijd (eem) werden sedimenten afgezet, onder andere in de Vlaamse Vallei. De laatste ijstijd (weichsel) leidde terug tot diepe insnijding van de rivieren in de Vlaamse Vallei. Op het einde van de ijstijd, 25.000 jaar geleden, werd het klimaat zeer koud en droog wat weinig plantengroei toeliet. Windactiviteit overheerste en vroegere rivierafzettingen werden opgewaaid tot dekzandruggen. Het dekzand vormt een complexe gordel van west-oost-strekkende dekzandruggen. Die vertonen een steile zuidwaarts gerichte zijde en een zachte naar het noorden gerichte zijde. Het gebied ligt op de dekzandrug die zich uitstrekt van Gistel, over Maldegem en Stekene tot in Verrebroek en ontstaan is tijdens het pleistoceen. Op West-Vlaams grondgebied vormt deze dekzandrug een gesloten compartimentenlandschap met talrijke boscomplexen.
Het noordelijke deel van het gebied bestaat hoofdzakelijk uit matig natte zandgronden met verbrokkelde humus (podzol). Er bevindt zich tevens een langwerpige enclave van natte gronden op zand, welke zich vertalen in (her)bebossing op de historische kaarten van de 19de eeuw. Het zuidelijk deel bestaat hoofdzakelijk uit matig natte zandgronden en matig natte tot zeer natte lemige zandgronden. Dit onderscheid uit zich op de historische kaarten in schrale heidevegetatie in het centrale deel en bebossing en bebouwing in het zuidelijk en noordelijk deel.
De zandstreek is van nature uit bodemkundig minder gunstig voor landbouw en wordt dan ook gekenmerkt door bossen, hetzij historisch permanent bos, hetzij bos op voormalig veldgebied met restanten van de vroegere heidevegetatie. Typerend zijn de parken en kastelen in deze streek. De meeste kastelen zijn gesitueerd ten zuiden van Brugge. Het kasteel van Male en de villa “les Fayards” (beide langs de Pelderijnstraat) getuigen daarvan.
Het landschap is zeer vlak. Centraal door het gebied loopt de 5 meter hoogtelijn. Het noordelijk deel van het gebied ligt lager dan 5 meter TAW, en schommelt tussen 3,75 en 5 meter. Het zuidelijk deel ligt hoger met een hoogte tot 7,5 meter nabij de Maalsesteenweg (N9). In het noordoosten werd het gebied ontgonnen waarvan reeds verschillende delen zijn opgevuld. In het landschap is dit nog goed te zien door het meer geaccidenteerde reliëf. In het gebied ten zuiden van de Brieversweg werd lokaal wat zand gewonnen in de jaren 1970, wat ook nog herkenbaar is in het landschap door het eveneens geaccidenteerde terrein.
Van zuid naar noord loopt de Maleleie. Langs de waterloop staan heel wat kleine landschapselementen (hoofdzakelijk wilgen). Het rechtlijnige verloop van de waterloop doet een antropogene oorsprong vermoeden. Het is een ‘Leie’-toponiem.
Centraal loopt een waterloop van oost naar west die uitmondt in Maleleie. Deze waterloop vormt deels de grens van een landschapseenheid (zie verder). De noordgrens van het gebied wordt gevormd door een waterloop die loopt tot in het gebied ten zuiden van de Brieversweg.
Binnen het gebied zijn vooral de bossen ‘complexen van biologisch waardevolle en zeer waardevolle elementen’ als ook ‘biologisch zeer waardevol’. Deze boscomplexen bestaan zowel uit loofbos (zure eikenbos, alluviaal essen-olmenbos, populier, kastanje, beuk ) als naaldhoutaanplant met laag struikgewas (braam, brem, heide). Ook de structuurrijkdom van het kasteeldomein zelf, met een afwisseling van parkbosranden, open grasland, gazonpartijen, vormt een aantrekkelijk biotoop, met onder meer het voorkomen van typische stinsenmilieus.
In het uiterste oosten zijn er in het heropgevulde ontginningsgebied zones met verruigd grasland met in de lager gelegen gebieden ontwikkeling van zeggevegetatie. In het gebied ten zuiden van de Brieversweg komen nog enkele bremstruiken voor, wat verwijst naar het historische veldkarakter. De graslanden komen in het winterhalfjaar regelmatig onder water. Mogelijks betreft het stuwwatergronden. Stormmeeuw, bergeend, slobeend en grote groepen kievit komen er pleisteren en foerageren. Op de terreinen aan de stortput 'Dekeyser' herinnert de vondst van een overwinteringsgroep levendbarende hagedissen aan de verdwenen heidevegetatie. In het gebied foerageren eveneens verschillende vogelsoorten zoals buizerds, valken, slobeenden, ... De bossen in dit gebied zijn uiteraard belangrijk als broedgebied voor tal van zangvogels.
Watervleermuizen hebben op de slotgracht van de abdij hun jachtgebied en overwinteren in de nabijgelegen vleermuizenkelder.
Toponymisch kan Male verwijzen naar Maal of male wat afkomstig is van malhô = zak of depressie (laaggelegen gebied). Een andere verklaring is die van gerechtsplaats, vergaderplaats of 'dingplaats' waar de vierschaar haar zittingen hield, vgl. Maalstede. Andere auteurs zijn de mening toegedaan dat in ‘maal’ een monument of kruis gezien moet worden. Een laatste verklaring zou die van grenspaal of grensteken zijn.
Om Maleveld en zijn deelgebieden beter te begrijpen is het aangewezen het ontginningspatroon deels in zijn ruimere context te plaatsen. Kenmerkend in het gebied is het eertijds versterkte kasteel van Male. Mogelijks gaat deze locatie terug tot de 9de eeuw waar er vermoedelijk een houten burcht stond als verdediging tegen de Noormannen. Vanaf de 12de eeuw speelde de burcht van Male een belangrijk rol in de geschiedenis van de graven van Vlaanderen. De burcht was opgetrokken op een motte met een wal. Buiten de wal lag het neerhof met stallen, een smidse en schuren. De burcht werd onderworpen aan diverse oorlogen en werd telkens geheel of deels gerestaureerd of herbouwd. Male was een heerlijkheid welke volledige onafhankelijkheid genoot en hierdoor beschikte over een stadhuis, gevangenis, galg en schandpaal. Vanaf 1796 werd Male ‘ingelijfd’ bij de gemeente Sint-Kruis. Heden fungeert het stadhuis als poortgebouw tot de burcht. De schandpaal is hersteld en situeert zich in de Pelderijnstraat voor het stadhuis.
Het kasteel van Male werd in 1954 in gebruik genomen als Sint-Trudo-abdij. In 1956 werd een nieuwe kerk gewijd en een gastenverblijf geopend. In het neerhof zijn een bezoekerscentrum en enkele zalen gerealiseerd. De abdijfunctie werd recent opgeheven.
Zoals reeds hoger aangehaald, bestaat het gebied hoofdzakelijk uit droge zandgronden. Het zijn gebieden die door de ongunstige bodemkundige situatie lang onontgonnen zijn gebleven en zeer extensief gebruikt werden. Kenmerkend voor deze gronden zijn de bossen en heide. De droge bos- en heide-ontginningen bestaan hoofdzakelijk uit gebieden die in de 19de eeuw op systematische wijze zijn ontgonnen. Als niet ontgonnen gronden waren de noord-Vlaamse veldgebieden oorspronkelijk eigendom van de Graaf van Vlaanderen waarop de dorpsgemeenschappen uit de omgeving gemeenschappelijke gebruiksrechten (bijvoorbeeld begrazing, houtsprokkeling, turfwinning...) konden laten gelden. Ten gevolge van de bevolkingsaangroei werden de noord-Vlaamse veldgebieden op grote schaal voor ontginning prijsgegeven vanaf de 13de eeuw. Het waren kapitaalkrachtige instellingen zoals abdijen en stedelijke hospitalen die aanvankelijk poogden deze onvruchtbare gronden te ontginnen. De meeste ontginningen faalden echter omwille van het marginale karakter van de zandgronden en mede door de agrarische crisis die de late middeleeuwen kenmerkt.
Naar analogie met de ontginningsgeschiedenis van de meeste veldgebieden, ook wastina’s genoemd, bleven deze gebieden dan ook tot na het einde van de 18de eeuw buiten het eigenlijke landbouwareaal gelegen. Het geregeld afbranden, afsteken van zoden ruwe humus en het laten grazen van vee waren er de oorzaak van dat regeneratie van het oorspronkelijke bos beperkt bleef. Onder invloed van het Oostenrijkse bewind deed zich een totaal andere aanpak voor in de 18de eeuw. Uit vrees voor een nijpend houttekort in Vlaanderen werden de ‘velden’ met speculatieve doeleinden op een systematische wijze verkaveld en omgezet tot bos of –eerder uitzonderlijk- tot akkerland. Deze ontginningen waren vaak het initiatief van nieuwe grootgrondbezitters. Ook de overheid, aanvankelijk onder Frans en later ook onder Hollands bewind, voerde hierbij een stimuleringspolitiek waarbij aan ontginningscampagnes belastingvoordelen werden toegekend. Aanvankelijk werd veelal loofhout aangeplant, terwijl later (eerste helft 19de eeuw) meer werd overgeschakeld op naaldhout omdat het door zijn snellere groei een vluggere recuperatie toeliet van het geïnvesteerde kapitaal. Het bebossen en/of bebouwen van de woeste gronden gebeurde dus vanuit het tekort aan hout en aan geschiktere landbouwgronden. Deze drijfredenen zorgden niet alleen voor nieuw bos en jonge ontginningsgebieden maar was er ook de oorzaak van dat indrukwekkende landgoederen ontstonden. De geldadel zag er immers een opportuniteit in om landgoederen te verwerven en domeinen uit te bouwen, waar ze woonden te midden van hun ‘bosplantages’. Veel tuinen bij de buitenplaatsen werden naar de mode van de 19de eeuw aangelegd in landschappelijke stijl.
Vanaf het midden van de 19de eeuw, toen de plattelandsbevolking bleef stijgen en het kleinbedrijf toonaangevend was in de landbouw, werd een aanvang gemaakt met het plaatselijk ontginnen van de tot bos omgezette ‘velden’. In de periode 1845-1848 was er in Vlaanderen (vooral Oost- en West-Vlaanderen) een voedselcrisis (aardappelziekte en mislukte graanoogsten). Dit heeft geleid tot hongersnood, cholera en sociale ontwrichting. In die periode zijn heel wat bossen en in mindere mate boomgaarden en graslanden plaatselijk omgezet in akkerland. Dit proces zette zich versterkt door toen op het einde van de 19de eeuw de kunstmest ter beschikking stond. Het omzetten van bos tot bouwland gebeurde op de meeste plaatsen met behoud van het 18de-eeuwse verkavelingspatroon.
In dit gebied vinden we deels typische en een aantal atypische kenmerken van bovenvernoemd ontginningspatroon. Op basis daarvan onderscheiden we binnen dit gebied zes landschapseenheden die hierna meer in detail worden besproken:
Het gebied wordt in het zuidwesten begrensd door de Maleleie. Het kasteel situeert zich op een hoogte van ongeveer 7 meter TAW. Het centrale deel van het kasteelpark ten oosten van het kasteel situeert zich grotendeels op lager gelegen gronden (6 meter TAW) overwegend bestaand uit natte tot zeer natte lemig zand. Het noordelijk en zuidelijk deel liggen hoger (± 7 meter TAW) en bestaan uit droge zandgronden.
Het kasteel van Male is waarschijnlijk opgericht als onderdeel van de verdedigingslinie parallel met de kustlijn tijdens de invallen van de Noormannen in de 9de en 10de eeuw. De heerlijkheid van Male maakte in de middeleeuwen deel uit van het grafelijk domein. Het kasteel van Male zou reeds in de tweede helft van de 12de eeuw als jachtverblijf hebben gediend voor de graven van Vlaanderen. Filips van den Elzas maakt er een grafelijk bestuurscentrum van. Male was als lid van het Brugse Vrije rechterlijk en bestuurlijk onafhankelijk. De heerlijkheid beschikte over een stad- of schepenhuis, een galg, schandpaal en een gevangenis. Reeds in de 14de eeuw is het grootste gedeelte van het grafelijk domein overgegaan in private handen en verdeeld in kleine percelen. Male is vooral in de 14de eeuw de geliefkoosde verblijfplaats van de graven van Vlaanderen. Meerdere keren wordt het kasteel tijdens oorlogen en opstanden aangevallen en zwaar beschadigd. Het is tevens de geboorteplaats van Lodewijk Van Male, de laatste Vlaamse graaf. Deze voerde als enige het Vlaams in in zijn bestuursdocumenten. In 1558 verkoopt koning Filips II de heerlijkheid Male aan de Spaanse edelman Jean Lopez Gallo. In 1560 wordt de heerlijkheid, onder deze Jean Lopez Gallo, verheven tot baronie. In 1710 koopt baron Claesman de baronie van Male. Hij laat het kasteel ombouwen en op de omliggende gronden een tuin aanleggen (zie verder).
Na de Franse revolutie wordt ook de heerlijkheid Male afgeschaft. Sint-Kruis is vanaf 1795 opnieuw een zelfstandige gemeente, Male verliest haar autonomie en vormt vanaf dan een onderdeel van Sint-Kruis.
Door het rechttrekken van de weg aan het kasteel leidt de Maalsesteenweg niet langer meer naar het kasteel. Het afgesneden baanvak krijgt de naam Pelderijnstraat. De hoofddreef van het kasteel liep in de 18de eeuw in noordoostelijke richting door het kasteelbos om er halverwege abrupt te stoppen. Daarnaast liepen nog drie deels parallelle wegen. Op de 19de eeuwse kaart van Vandermaelen (1846-1854) merken we een identieke richting van deze vier deels parallelle wegen die vanuit het kasteel uitwaaieren naar het noordoosten en oosten. Deze vinden we terug op de hedendaagse topografische kaarten.
Pas midden de 20ste eeuw werd het kasteel aangepast tot een abdij. Aansluitend op de abdij heeft men ten zuidwesten een neerhof en ten westen een ijskelder. Het drevenpatroon in het park is duidelijk gericht naar het kasteel zelf. Het park zelf bestaat uit loof- en naaldbomen en heeft een natuurwetenschappelijke waarde aan planten en bomen. Langs de Pelderijnstraat – Antwerpse Heerweg treffen we een oude gemengde haag aan die het kasteeldomein afschermt.
In de uiterste zuidwesthoek van het gebied staat het voormalige stadhuis van de heerlijkheid van Male met daarvoor een schandpaal. Beiden zijn zeer goed bewaard.
Het gehucht heeft dankzij onder andere deze kenmerken van de oude heerlijkheid een hoge mate van authenticiteit bewaard. Het is getypeerd door kleine huizen in de schaduw van de imposante donjon. Langs de Antwerpse Heerweg 10 -12 getuigen de gekoppelde boerenarbeiderswoningen daarvan. In de Lodewijk van Malestraat 54 vinden we een hoeve met boomgaard die zijn erfomgeving behouden heeft ondanks enige verbouwingswerken. Deze straat geeft door zijn kasseien een typerend element weer van het gehucht Male en het daarbij aansluitende Maleveld. De natuurwaarde van de bossen rond de abdij van Male is hoog. Het bos bestaat uit 50 % hooghout, zoals in vele parken zijn ook hier diverse cultuurvariëteiten aangeplant. Inheemse soorten zijn onder andere zomereik- en beuken, met ook nog bijzonder oude taxusbomen. Ze wisselen er af met partijen uitheemse naaldbomen. In het park zijn ook diverse ‘stinzenplanten’ waar te nemen.
Het Maleveld helt af naar het noordwesten. In het zuidoosten ter hoogte van de Brieversweg ligt het gebied op ongeveer 6 meter TAW, in het noordwesten is dit nog 4 à 4,5 meter TAW. Het betreft hier overwegend matig natte zandgrond, podzolbodems.
Met Maleveld wordt dat deel van het gebied benoemd dat reeds op de Kabinetskaart van de Ferraris (1771-1778) als veldgebied werd ingekleurd. Het situeert zich ten noordoosten van het kasteel van Male en is circa 100 ha groot. Het is een oud veldgebied dat aan de zuidelijke en noordelijke randen afgebakend werd door een bosgordel. De bossen bij de abdij (in zuiden) en de restbosjes in het noorden getuigen nog van deze randbossen. Het Maleveld maakt deel uit van de in oorsprong 600 ha grote heerlijkheid, later baronie van Male.
Rond de middeleeuwen was het een heidegebied dat als gemene graasgrond dienst deed. De gronden, van oudsher in gemeen gebruik, eerst voor veeteelt, later ook voor akkerbouw en turfontginning, waren voorbehouden aan arme boeren uit Male. Volgens de volksoverlevering werd het Maleveld evenals nog enkele gelijkaardige terreinen in de buurt geschonken door een juffrouw van Beveren aan de arme Malenaars. De Malenaars waren de enige rechthebbenden die er hun vee mochten laten grazen en er turf mochten steken. In de 18de eeuw werden hun rechten op papier gezet en waren de gronden eigendom van ‘Het bureel van weldadigheid’. Eeuwenlang hebben de bewoners van Male dan ook hun rechten op het veld proberen te verdedigen.
Op de Kabinetskaart van de Ferraris wordt het veldgebied aangeduid als ‘Sparmalieveldt’. Dit toponiem is een eigenaardigheid, waarvoor we geen historische link konden traceren in de literatuur. Dit toponiem verwijst mogelijkerwijs naar de Cisterciënzer-abdij Spermalie te Sijsele, die ten zuiden van het deelgebied Maleveld gronden had.
In het midden van de 19de eeuw is er enerzijds economische crisis, waren er opeenvolgende jaren van slechte oogsten en waren er epidemieën. Door de sterke toename van de bevolking werden de gronden eveneens opgedeeld. In 1868 werd het Maleveld ‘verkaveld’. De percelen bleven wel in eigendom van het ‘bureel van weldadigheid’. Bij de percelering werden naast landbouwpercelen eveneens percelen met dreven voorzien (Kadaster 1868). Volgens de historische kaarten zijn deze dreven niet of slechts deels gerealiseerd. Het waren kleinere percelen, begrensd door sloten met 'graskanten'. Het gebruiksrecht blijft bestaan. Op de kaart van 1865 zien we dat het veldgebied militair oefenterrein werd. Later werd het militair oefenterrein afgeschaft maar tijdens beide wereldoorlogen legde de bezetter een vliegveld aan op het Maleveld.
Op 9 augustus 1973 besloot de Commissie van Openbare Onderstand (voorloper van het OCMW) om 6 ha grond af te staan als stortplaats voor huisvuil uit Brugge. De daarvoor ontvangen vergoeding moest dienen voor het aanleggen van een sport- en speelplein. Pas na de Tweede Wereldoorlog werd de hele indeling herdacht en kleinere percelen samengevoegd. Dit met het oog op de introductie van gemechaniseerde landbouwmachines. Toch is het oorspronkelijke heidegebied dat zeer systematisch werd ontgonnen volgens een rechtlijnig patroon, nog zeer gaaf en herkenbaar. De weinige wegen langs en in het huidige landbouwland zijn kaarsrecht en staan quasi loodrecht op elkaar. De weg net ten noorden van het park bij de abdij is een kasseiweg (Brieversweg) die bijdraagt aan de esthetische waarde van het gebied. Hoewel het Maleveld zijn ecologisch veldkarakter grotendeels verloren heeft op wat struikhei en enkele bremstruiken na, heeft het het open karakter van een veldgebied behouden na de omzetting tot cultuurland. Het rechthoekige deel dat eertijds militair oefenterrein was, ligt nu grotendeels onder akkerland met grote percelen. De Maleleie (westelijke grens van het Maleveld) watert het gebied af. Ze wordt geaccentueerd op bepaalde plaatsen door een bomenrij (knotwilgen en elzen als hakhout). In het gebied heeft men een zicht op de skyline van Brugge waarbij verschillende historische gebouwen goed zichtbaar zijn (onder andere het Belfort). In het oosten vormt een verkaveling rond het Sijseleveld de grens van het gebied.
In het oostelijk deel van het Maleveld ligt het oude stort dat visueel opvalt door de omringende taluds en de kleine landschapselementen (bomenrijen). Op de stortput zelf worden veel pleisterende doortrekkers en watervogels gezien. In het noorden doorkruist een hoogspanningsleiding het landschap.
Het gebied helt af naar het noorden. In het zuiden ligt het gebied op ongeveer 6 meter TAW, in het noorden op 4 meter TAW. De bodem bestaat uit matig natte zandgronden met een verbrokkelde humus of/en ijzer B horizont (podzol). Dit spievormig gebied wordt in het westen begrensd door de perceelsbegrenzing ten oosten van de Pijpeweg, oostelijk door de beekvallei van de Maleleie en in het noorden door de Moerkerksesteenweg. Rond het kruispunt met de Moerkerksesteenweg ligt het gehucht Lettenburg. De sterk structurerende Maleleie en Pijpeweg vinden we reeds terug op de kaarten van Pourbus (16de eeuw). De Maleleie kent een rechtlijnig verloop waardoor kan aangenomen worden dat het een antropogene ontwateringsgracht is. In tegenstelling tot het deelgebied Maleveld betreft het hier geen duidelijk veldgebied maar wordt het gebied gekarakteriseerd door talrijke knotbomen, grasland en de waterloop (Maleleie). Het gebied is niet zo geometrisch ontgonnen als het Maleveld. Op de Kabinetskaart van de Ferraris is het gebied nagenoeg volledig bebost. Ook in het begin van de 19de eeuw (primitief kadaster (1835) als ‘Maele bos’) en het midden van de 19de eeuw (kaart Vandermaelen, als ‘Bois de Maele’) was het gebied met uitzondering van het uiterste zuiden nog volledig bebost. Op de latere 19de eeuwse kaart (1865 en 1884) is het volledige gebied in ontginning gebracht, in kleine percelen met perceelsrandbegroeiing. Dit gebied kende aldus eerst een bebossingsperiode, voor het in grasland werd omgezet. Meer dan als overgangsgebied voor het gebied maken deze kenmerken dit gave landschap de moeite waard om mee op te nemen in de afbakening. Het volgt een parallelle landschappelijke ontwikkeling als het ‘Cultuurland en bosrestant ten noorden van Maleveld’. Volgens de bodemkaart delen beide ook dezelfde matig natte zandbodem.
De oostelijke grens wordt gevormd door Maleleie. Deze waterloop wordt gevoed door het hoger gelegen brongebied ten zuiden van de Maalsesteenweg (weg Brugge-Sijsele) en door water uit de slotvijver van kasteel Puidenbroek, ten westen van Male. Zij dwarst de weg Sijsele-Brugge, vloeit rond het kasteel van Male, onder de Brieversweg en verder langs het Maleveld naar het noorden, naar Damme. Daar mondt zij uit in het Zuidervaartje.
De bebouwing langs de Pijpeweg vormt de westelijke grens van dit deelgebied. In de middeleeuwen was dit een belangrijke verbindingsweg tussen het kasteel van Male en het rijke Damme. Die stad had in de 13de eeuw grote behoefte aan drinkbaar water doordat het grondwater onder invloed van vroegere overstromingen en insijpeling van het Zwin-water (brakwater) ongeschikt werd om te drinken. In 1269 al geeft gravin Margareta van Constantinopel de toestemming aan de stad Damme om water te putten uit de Malevijver aan het kasteel via een ‘pijpleiding’. Daarlangs werd een onderhoudsweg, de huidige Pijpeweg aangelegd, die loopt in een rechte lijn over het grondgebied van Sint-Kruis en Damme. De Malenaars zelf mochten verder het water van hun vijver gebruiken. De stad Damme moest instaan voor het onderhoud van de weg over de 4,2 km lange pijp.
De Malevijver, die het grootste gedeelte van zijn water uit het meer westelijk gelegen kasteelgoed Puidenbroek trok en die verbonden was met de walgracht van het kasteel en met de Maleleie, is niets meer overgebleven. De beekvallei zelf geeft een markante tekening aan het landschap door de knotbomen en hakhout van wilgen en elzen. De stamomvang doet vermoeden dat we hier een lange continuïteit van de ontginningsgeschiedenis raken. In het zuiden van het deelgebied staan de rijen knotbomen op de perceelsranden nog overeind. Hoe dichter men het gehucht Lettenburg nadert (ten noorden), hoe minder dens deze KLE’s aanwezig zijn.
Het gebied is nagenoeg vlak en ligt op een hoogte van 4 meter TAW. De bodem bestaat uit matig natte zandgronden met een verbrokkelde humus of/en ijzer B horizont (podzol).
In deze landschapseenheid zijn er nog een tweetal aaneengesloten restbosjes. Het betreft enerzijds een gemengd loof- en naaldbos en anderzijds een loofbos.
Op een gravure uit 1712 ‘Stadt Parcq en de Baronnie van Male’ is het gebied ingetekend als een bos met een stervormig patroon grenzend aan Maleleie. Het maakt deel uit van een groot kasteelpark horende bij het kasteel van Male. Ook een watertekening uit het begin van de 18de eeuw geeft dit bos met een zelfde patroon weer. Op het einde de van de 18de eeuw was dit gebied volledig bebost. Ook in het begin van de 19de eeuw was het gebied nagenoeg nog volledig bebost. Enkel het uiterste noorden, waar de Maleleie de Vierscharestraat kruist zijn er een 10-tal percelen in cultuur gebracht. Op beide plannen is de stervormige structuur niet weergegeven. Vandermaelen duidt het gebied aan als ‘Maele veld’ (geen bos). De kadasterkaarten uit 1847 geven duidelijk aan dat dit gebied is verkaveld. Heel wat kavels zijn reeds of zullen kort na de verkaveling als landbouwgronden gebruikt worden. Opvallend hierbij is dat de basis van de verkaveling het stervormig patroon is dat in het begin van de 18de eeuw op een gravure en een schilderij terug te vinden is maar niet is weergegeven op de Kabinetskaart van de Ferraris en niet is opgenomen in het primitief kadaster.
Er kan aldus aangenomen worden, echter niet met zekerheid, dat mogelijks het op de gravure en het schilderij weergegeven stervormig bos ook aanwezig was in de tweede helft van de 18de eeuw en eerste helft 19de eeuw (primitief kadaster) maar niet werd weergegeven. Op de topografische kaart uit 1865 is het patroon wel reeds weergegeven. De zuidelijk percelen zijn nog bebost. De noordelijk percelen zijn allen in landbouwgebruik. Heden zijn deze structuren nog deels herkenbaar in het landschap onder de vorm van paden. Enkele percelen zijn bebost. In het centrale punt van de structuur is een hoeve gesitueerd. Uit archeologische luchtfotografische prospectie is gebleken dat er eveneens sporen aanwezig zijn van een ringgracht ten oosten van de huidige hoeve.
Het meest zuidelijk deel (ten zuiden van de waterloop) bestaat uit matig natte tot natte zandgrond. Het gebied ligt op een hoogte van ongeveer 5 meter TAW. Het meer noordelijke stuk (ten noorden van de waterloop) werd op de bodemkaart aangeduid als een matig droge zandgrond. In de jaren 1970 werd het gebied deels, oppervlakkig en ongestructureerd ontzand. Hierdoor is het terrein niet vlak (geaccidenteerd), ligt het eveneens iets lager dan de omgeving en zijn de gronden zeer nat.
In de 18de eeuw wat het gebied op het grondgebied van Brugge overwegend bebost. Het Sijseleveld was er een open heidegebied. Ten zuiden van de Brieversweg was er een deel dat niet bebost was (heide). Mogelijks was dit het gebied dat heden in gebruik is als weiland (tussen Brieversweg en waterloop). In het midden van de 19de eeuw is het gebied nog steeds overwegend bebost en is de huidige perceelsstructuur herkenbaar. In het westen, grenzend aan het kasteelpark, was het bos in het midden van de 19de eeuw reeds gekapt en is er bebouwing aanwezig. Net ten noorden van deze ondertussen verdwenen site staan zeven ‘oude’ linden in een lijnopstelling waarvan de vijf meest westelijk gekandelaard zijn. Tussen de twee meest westelijke lindes loopt een weg (dreef). Het gebied werd systematisch verder in cultuur gebracht. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd er net ten noorden van de lindes een Duitse kantine gebouwd waarvan (delen) van de funderingen nog aanwezig en duidelijk zichtbaar zijn. Ten zuiden van de lindes is er een poel. Dit zou een blusvijver zijn van het Duitse leger als het Maleveld als vliegveld werd gebruikt.
Het noordelijke deel wordt gekenmerkt door overwegend graslanden voor paarden. Er is weinig tot geen perceelsrandbegroeiing met uitzondering van een recent aangeplante haag rond een perceel. Lokaal komen nog enkele bremstruiken voor. Daarnaast zijn deze graslanden ecologisch interessant. Deze graslanden komen in het winterhalfjaar regelmatig onder water. Mogelijks betreft het stuwwatergronden (aanwezigheid van ijzerconcentraties).
Centraal in het gebied ligt een waterloop. Deze waterloop zorgt voor de ontwatering van het gebied in noordelijke richting. Het uiterste oosten van het gebied maakt deel uit van het Sijseleveld en werd niet ontzand. Het gebied wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van een orthogonaal wegenpatroon (landbouwwegen).
Vanaf het Sijseleveld loopt een gracht die de gemeentegrens Brugge-Damme vormt. Deze beek mondt in het uiterste noorden van dit gebied uit in de Maleleie.
Het gebied helt af naar het noordenwesten. In het zuidoosten ligt het gebied op ongeveer 9,5 meter TAW, in het noordwesten op 7,3 meter TAW. De bodem bestaat uit matig natte en matig droge zandgronden met een duidelijke humus of/en ijzer B horizont (podzol).
Deze landschappelijke eenheid wordt in het noorden begrensd door de Antwerpse Heerweg, in het zuiden door de Maalsesteenweg (weg Brugge – Sijsele – Maldegem), in het westen door de bebouwing van Male (Pelderijstraat) en in het oosten door het Oud Spoorwegpad en Zwinstraat. Deze structuren waren in de 18de eeuw eveneens aanwezig in het landschap met uitzondering van het Oud Spoorwegpad. De Antwerpse Heerweg is een restant van een Romeinse weg en gaat volgens sommige bronnen terug op een nog oudere verkeers- en handelsweg, die vanuit Brugge de dekzandrug volgt over Stekene tot in Antwerpen. In de 2de helft van de 18de eeuw werd de weg meer naar het zuiden gelegd (huidige Maalsesteenweg). De kasseiweg, met bomen aan de zijkanten en huizen met voortuintjes, wordt eind van de jaren 1960 verbreed en geasfalteerd. De Zwinstraat is vermoedelijk een vroegmiddeleeuwse zandstreekweg waarlangs het vee wordt geleid in de ‘wastines’ of woeste gebieden en van waaruit de ontginning van delen van het gebied is gebeurd; tevens ter verbinding van de hofsteden en de akkers op de droge zandruggen.
In de 18de eeuw was het gebied overwegend in landbouwgebruik er was geen bebouwing aanwezig. Enkel in het uiterste oosten (huidige Zwinstraat) was reeds bebouwing. De verschillende landbouwpercelen waren omzoomd met perceelsrandbegroeiing. Centraal door het gebied liep van noord naar zuid een dreef die in zuidelijke richting over de Maalsesteenweg verder liep. Deze dreef is nog grotendeels aanwezig (= Bruggesteenweg). De percelen ten oosten en ten westen van de dreef waren in de 18de eeuw nog heidegebied. In de 19de eeuw waren deze reeds in landbouwgebruik. Meer naar het oosten was er in de 18de eeuw overwegend bos. De westelijke grens van dit bosgebied valt samen met de huidige heraangeplante Oude Molendreef. In het midden van de 19de eeuw was dit bos grotendeels ontgonnen en waren de gronden in landbouwgebruik. De percelen kenden geen systematische ontginning en vertonen dan ook geen structurerende patronen (vergelijk Maleveld en Sijseleveld). Heden zijn verschillende percelen terug bebost.
In de jaren 1860 werd de spoorlijn Brugge-Eeklo-Gent aangelegd. In 1863 werd de sectie Brugge-Maldegem in gebruik genomen. Ongeveer 100 jaar later, meer bepaald in 1969, werd deze spoorlijn, ontmanteld. In de jaren 1980 werd de zate ingericht als recreatief wandel- en fietspad. Het vormt nog steeds een belangrijk lineair landschapselement.
Bron: Aanduidingsdossier ankerplaats ‘Maleveld en Kasteel van Male’, definitieve aanduiding 8/02/2012. Agentschap Onroerend Erfgoed, Brussel.
Auteurs: David, Koert
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Is deel van
Sijsele
Is deel van
Sint-Kruis
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Maleveld en kasteeldomein van Male [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/135404 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.