De woningbouw aan de Auwegemvaart en Stuivenbergvaart is kenmerkend voor de sterke impuls van de Mechelse stadsuitbreiding extra muros kort voor de Eerste Wereldoorlog en tijdens het interbellum. Tegelijkertijd met het stimuleren van de volkshuisvesting, werden buiten de voormalige stadsmuren op privé-initiatief meerdere particuliere woningen opgetrokken. Vaak bebouwde men in een korte tijdsperiode een groot deel van dezelfde straat. De Auwegemvaart nummers 8 tot en met 15 zijn negen burgerhuizen, opgetrokken in eclectische stijl, tussen 1905 en 1925. De aanpalende modernistische woning nummer 7 werd gebouwd circa 1935. De woningen Stuivenbergvaart 22-34 en Vondelstraat 1 werden opgetrokken kort voor de Eerste Wereldoorlog en tijdens het interbellum. Het ensemble gebouwd door Jos Chabot, gevormd door het hoekhuis Auwegemstraat 36 en de rijhuizen Auwegemvaart 56-72 dateren uit de periode ca. 1930-1940. Het geeft de progressieve tendenzen binnen de lokale interbellum-architectuur weer. Ofschoon ook na de Eerste Wereldoorlog dikwijls nog zeer traditioneel werd gebouwd, deden ook hier de invloeden van Art Deco en Nieuwe zakelijkheid zich stilaan gelden.
Het pand werd opgetrokken in 1905 volgens het bouwdossier ‘1905, nr. 245’ op het perceelnummer ‘perceel F 635-K’ in opdracht van de heer Meyer en met de omschrijving ‘het oprichten van een huis op zijn eigendom’. Er wordt geen melding gemaakt van de uitvoerende architect /aannemer. Het pand telde aanvankelijk drie traveeën waarvan het uiterste rechtertravee met platte bedaking slechts één bouwlaag met souterrain hoog was. In 1911 werden volgens het bouwdossier ‘1911, nr. 198’ op het perceelnummer ‘perceel F 635-K’ in opdracht van de heer Meyer en met de omschrijving ‘het veranderen zijnder woning gelegen Auwegemvaart 18’ een reeks aanpassingen doorgevoerd. Opnieuw wordt er geen melding gemaakt van de uitvoerende architect/aannemer. De volgende aanpassingen werden vastgelegd bij wijze van bouwaanvraag. Ter hoogte van het uiterste rechtertravee werd een serre (wintertuin) met loggia gebouwd op de eerste verdieping waardoor dit travee meer gekoppeld werd aan de rest van de woning. Vervolgens werd de woning van een kleine linkeraanbouw voorzien die een aparte ingang vormde voor het personeel. In deze toestand is de woning tot op vandaag bewaard gebleven.
Een half vrijstaand eclectisch burgerhuis van drie traveeën en twee bouwlagen met hoog souterrain onder een complexe bedaking van tentdaken (rode pannen) en een platte bedaking. Aan de vrijstaande zijde bevindt zich een annex van één bouwlaag onder een platte bedaking.
Exterieur
De met simillibepleistering afgewerkte voorgevel kenmerkt zich door een alternerend spel van in- en uitspringende geveldelen en elementen zoals een middenrisaliet, een erker, en twee loggia’s. Samen met de verschillend gevormde muuropeningen, het bewaard schrijnwerk en de hardstenen elementen krijgt het geheel een eclectische, decoratieve aanblik. De geveldelen worden afgelijnd met een houten kroonlijst, ter hoogte van het risalietvormende middentravee met opengewerkte modillons. Het middentravee wordt beklemtoond door een afgeronde houten erker op de bel-etage. Zeer beeldbepalend zijn de gevarieerde muuropeningen met bewaard houten schrijnwerk en arduinen lekdrempels of dorpels. De inkomdeur, voorafgegaan door arduinen treden, is een geschilderde houten dubbele deur voorzien van een beglazing met smeedijzerwerk. De aanpalende zij-inkom is een enkele deur, op gelijkaardige wijze uitgewerkt. De rechthoekige vensters zijn verschillend van vormgeving. Het schrijnwerk toont een diversiteit in verdeling met o.m. in de bovenlichten van gekleurd reliëfglas voorziene kleinhouten of een dito smalle verticale verdeling. De ramen van glas in lood zijn vermoedelijk later aangebracht. Op de tweede verdieping zijn de twee uiterste traveeën vermeerderd met een loggia in boogvorm voorzien van een opengewerkte houten balustrade, links die van de keuken (1905), rechts die van de wintertuin/serre (uitbreiding van 1911). De achtergevel van overwegend zichtbaar metselwerk heeft een driezijdige houten erker op de bel-etage. Ook hier hebben de muuropeningen houten schrijnwerk, wisselend van formaat, verdeling en al dan niet met reliëfglas. De vrijstaande linkerzijpuntgevel is bekleed met asbestleien. De voortuin is afgesloten met hekpijlers waartussen een sokkel met ijzeren leuning. Ter hoogte van de inkom zijn de pijlers hoger met een ijzeren poort. Gezien het achterstallig onderhoud van de achtertuin was het niet mogelijk deze nader te beschrijven.
Interieur
In een eerste inkom met houten steektrap vormen de lambrisering, de opengewerkte omlijsting met art-nouveau kenmerken ter hoogte van het bordes en de beglaasde dubbele deur met cirkelvormige motieven een fraai ensemble van binnenschrijnwerk in een tropische houtsoort. Deze inkom geeft toegang tot de tweede inkomhal die zich typeert door een eclectische samenhang van een decoratieve tegelvloer, een betegelde lambrisering en een spiegelwand bekroond met een fries van putti en guirlandes (“carton pierre”) waarboven zich een vide uitstrekt, fungerend als een lichtschacht, bovenaan afgedekt met een lichtkoepel, voorzien van een geometrische ijzeren verdeling. De lichtschacht is beschilderd met latwerk. De in de wanden geïntegreerde spiegels reflecteren het invallend licht tot diep in de woning. De vloertegels van deze inkomhal zijn kwalitatieve droog geperste steengoedtegels met een in de massa ingelegd decor. Het bewuste motief, modelnummer 100 van de Compagnie Générale des Produits Céramiques uit Saint-Ghislain, bleef minstens tot 1933 in het aanbod. Stilistisch en wat betreft de kleurtinten past deze betegeling perfect in het eclectisch opgebouwde interieur van de hal. Kenmerkend is de uitspringende lambrisering met gebogen lijnvoering. Een tweede steektrap leidt tot de bel-etage met centrale inkomhal. Deze verleent toegang tot de omliggende salons aan de straatzijde, de slaapkamers aan de tuinzijde en de zijdelings gelegen traphal naar de bovenverdiepingen. Tussen de centrale hal en de traphal bevindt zich een als één geheel opgevatte wandgeleding met centraal een geïntegreerde klok voor een bespiegelde achterwand, geflankeerd door drieledige paneeldeuren en gevat onder een drieledig boogvormig bovenlicht. Verder een houten wandbekleding ingevuld met panelen van “carton pierre” en spiegels. De spiegels en het bovenlicht brengen het invallend licht van de traphal tot in de centrale hal. Een paneel met de originele nog functionerende zekeringen uit porselein bleef bewaard. Het eerste witte salon met neo-empire invloeden illustreert opnieuw hoe schrijnwerk, lambrisering en plafondafwerking elkaar aanvullen tot een samenhangend geheel. De ritmische paneelindeling met bloemmotieven en palmetten wordt afgewerkt met een decoratieve fries van kralen, bloemen en guirlandes. Ook hier werden de details van lambrisering, fries en plafond uitgewerkt met de toen gangbare toepassing van ”carton pierre” (geperst papierstuk). “Carton pierre” wordt samengesteld op basis van dierenhuidlijm en krijt, aangevuld met papierpulp. Vooral de lichtheid, de sterkte, de geschiktheid voor een houten drager en de mogelijkheid tot fijne detaillering bieden grote voordelen. Een witte marmeren schouw met omlijst schilderij op de boezem. Naar het aanpalend salon een bespiegelde deur met kleine roedeverdeling, een fraai uitgewerkte deurlijst en een entablement met palmetmotief. Het witte interieur van het eerste salon met invallend licht via de erker contrasteert sterk met het donkere, houtkleurige interieur van het tweede salon, eclectisch van stijl met renaissance invloeden. Tussen een houten vloerplint en een geprofileerde lijst zit een lambrisering van houtimitatiepanelen in “carton pierre”, opgedeeld in verschillende kaders en versierd met o.m. eikenbladmotief. Een gelijkaardige decoratie van kaders en eikenbladmotief in “carton pierre” werd aangebracht op het plafond. Dit sluit aan bij de monumentale schouw, waarvan zowel de mantel als de boezem uitgewerkt is met fraai houtsnijwerk van vnl. renaissancemotieven zoals o.m. Korinthische zuilen, een kinderhoofd, sfinxen en schelpversiering. De deuromlijstingen met entablement stemmen niet volledig overeen met de deuropeningen. In beide salons zijn de verlichtingsarmaturen op een verzorgde manier in het plafond geïntegreerd.
In de traphal bevindt zich een houten, deels geschilderde slingertrap met trappaal en een leuning van slanke spijlen. De trap loopt omhoog langs een ovaalvormig trapgat en krijgt invallend licht via een koepel (lantaarn) met geometrische ijzeren verdeling. Toilet met bewaarde toiletpot, wastafel en spiegel. Op de bel-etage zijn beide slaapkamers aan elkaar en aan de badkamer gekoppeld door schuivende paneeldeuren. De erkervormige uitbouw in de centrale kamer maakt dat deze iets ruimer is dan de naastliggende.
Van bijzonder belang is de badkamer wegens de uitzonderlijke uitwerking van de badfaciliteit als diepe douchekuip. De badkamer is bekleed met wandtegels, afkomstig uit de fabriek Gilliot & Cie in Hemiksem. De bovenste tegelfries heeft een sterk art-nouveau-getint motief van waterlelies en papavers. Dit motief is terug te vinden in de handelscatalogus op planche 95 uit de periode 1911-1914. Het lage modelnummer wijst echter op een veel vroegere introductie van dit motief. Het tegelveld onder de fries is opgebouwd uit achthoekige witte drooggeperste faiencetegels voorzien van kleine, groenblauwe inzettegels die voorkomen in de handelscatalogus op planche 24. Het lage modelnummer wijst er op dat dit motief al kort na 1904 op de markt was. De onderste fries, ingewerkt als decoratief patroon bovenaan de bad/douchekuip, komt ook in het standaardaanbod voor, meer bepaald op planche 17 uit ca. 1904. Origineel kraanwerk. Marmeren wastafel met driezijdige spiegel. De lambrisering is tevens van “carton pierre” en versierd met een fries van putti.
Op de verdieping sluit de balustrade van de trap aan op een bordes dat toegang geeft tot drie eenvoudige kamers, de loggia en een vide die in de lager gelegen tweede inkomhal kijkt. Een van de kamers is gekoppeld aan een bijkeuken die toegang verleent tot de loggia (terras) dat in de linker travee van de voorgevel zichtbaar is. In 1911 werd de bestaande woning op dit niveau uitgebreid met een als wintertuin fungerende loggia. Het betreft een mooi gedecoreerde ruimte met centrale schouw en omlopende bloembakken boven kasten. De drooggeperste faiencetegels met eikenbladmotief die in laagreliëf werden gebruikt bij de opbouw van de bloembakken en als bekleding van de schouwmantel, behoren tot het standaardaanbod van Gilliot & Cie. Het ensemble is opgebouwd met de tegels ‘reliëf 185’ en ‘reliëf 184’ die voorkomen op planche 69 uit de handelscatalogus van dit bedrijf. Het motief werd in de periode 1906 -1911 geïntroduceerd en bleef tot 1930 in de handel. De vloer, samengesteld uit grijze gespikkelde, langwerpig octagonale drooggeperste steengoedtegels met smalle rechthoekige invultegels met ingelegd motief, werd in deze specifieke opbouw met een veelheid aan invulmotieven door zowat alle Belgische vloertegelfabrieken aangeboden vanaf het midden van de jaren 1920. De vloer is dus veel moderner dan de wandbetegeling en moet hier dan ook in een latere fase zijn gelegd. IJzeren vensterpartij met kleine verdeling en deur naar het terras. Doorkijk tussen de wintertuin en de traphal.
De kelderverdieping kan worden bereikt via een rechtstreekse toegang in de later toegevoegde aanbouw, links van de inkomdeur of via een rechte steektrap onder de slingertrap. De ruimtelijke opdeling, de verminderde lichtinval, de lagere plafonds en de sobere afwerking van de kamers in de kelderverdieping geven duidelijk aan dat deze verdieping ingericht was met dienst- en nutsruimtes, gereserveerd voor het personeel. Functionele indeling met keuken en werkkamer aan de straatzijde, leefkamer aan de tuinzijde en een versmallende gang die toegang geeft tot de tuin. Opmerkelijk is dat de toenmalige, technische installaties nog tot op vandaag bewaard zijn gebleven zoals in de keuken een keukenlift en een betegelde koelcel met koelmotor als voorloper van onze huidige koelkast. Keuken en werkkamer hebben een eenvoudige betegeling. Enkel de leefkamer lijkt in een recentere periode grondig heringericht.
Bron: Onroerend Erfgoed, Digitaal beschermingsdossier 4.001/12025/102.1, Auwegemvaart 15 (DE SADELEER S.).
Auteurs: De Sadeleer, Sibylle
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: De Sadeleer S. 2014: Burgerhuizen in eclectische stijl [online], https://id.erfgoed.net/teksten/438676 (geraadpleegd op ).
Negen burgerhuizen in eclectische stijl, opgetrokken tussen 1905 en 1925. Bouwtoelating voor nummer 10 in 1913, voor nummer 12 in 1906, voor de nummers 14 en 15 in 1905; in 1911 werd aan nummer 15 nog een loggia toegevoegd. Nummer 27 van de Vekestraat (nu Auwegemvaart 15A) naar ontwerp van E. Poplemon, met bouwtoelating van 1906; de inscriptie Klerkx 1907 werd aangebracht door de "cimenteur".
Enkelhuizen van twee traveeën, twee tot drie bouwlagen en hoog souterrain, onder pseudo-mansarde- of zadeldak; nummer 11 met bewaarde huisnaam, "Villa Johanna"; nummer 15, breder uitgewerkt en half vrijstaand burgerhuis onder complexe bedaking. Afwisselend gecementeerde (beschilderde) en bakstenen lijstgevels, verhoogd met dakvensters en -kapellen. Venstertravee met opvallende uitsprongen: erkers, loggia's, balkons, terrassen; verschillend gevormde muuropeningen, de deuren veelal met luifel. Verzorgd smeed- en schrijnwerk met art-nouveau-inslag, onder meer voor nummer 13 met vlinders, kevers en bloemen.
Bron: KENNES H., PLOMTEUX G. & STEYAERT R. 1995: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Provincie Antwerpen, Arrondissement Mechelen, Kanton Mechelen, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 13n2, Brussel - Turnhout.
Auteurs: Plomteux, Greet
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Plomteux G. 1995: Burgerhuizen in eclectische stijl [online], https://id.erfgoed.net/teksten/1355 (geraadpleegd op ).