is aangeduid als vastgestelde archeologische zone Historische stadskern van Gistel
Deze vaststelling is geldig sinds
Gistel ligt op een langwerpige, oost-west gerichte opduiking (sterk over matig tot zwak gleyig zand) ter hoogte van de overgang van de zandstreek naar de polders, een zandig eiland (+/- 6 m TAW) omringd door overdekt pleistoceen, poelgronden en oeverwalafzettingen. Bij een recente vondstmelding in de Hoogstraat lag het (laat)middeleeuws niveau op TAW 5,338 meter (tegenover 7,218 meter). Twee parallelle straten, die westelijk aansluiten op een blok met de kerk, het marktplein en het vroegere kasteel, accentueren de langwerpige vorm. Op het gewestplan is de historische kern ingekleurd als woongebied en een klein stukje als parkgebied. De kerk en de kerkomgeving zijn beschermd als stadsgezicht.
Gistel wordt etymologisch verklaard als ‘een beboste, zandige plek, omringd door moeras’ (Gysseling 1960, 406). In Gistel worden heel wat Romeinse vondsten (2de-3de eeuw) en bewoningssporen (greppels en kuilen) aangetroffen, meestal behoorlijk verstoord door de vol- en laatmiddeleeuwse activiteiten (Vanysacker 1988). De Onze-Lieve-Vrouwekerk van Gistel wordt voor het eerst vermeld in 988 in een pauselijke bul, die de bisschop van Noyon-Doornik bevestigt in zijn bezittingen (Van Mingroot 1988).
In de zone die onder meer door de Kerkstraat, Markt en Sint-Jansgasthuisstraat wordt gevormd, zou een Karolingische, circulaire vluchtburcht kunnen verondersteld worden. Toch is hiervoor nog altijd geen archeologisch bewijs opgedoken (De Meulemeester en andere 1988).
Een ander fenomeen, dat nog niet geattesteerd kon worden is een motte in het centrum. Iconografisch is alvast bewezen dat er oostelijk van de Onze-Lieve-Vrouwekerk een motte ('s Gravenmote) werd ingeplant. Aanvullend is ook de aanwezigheid van de Neerhofstraat indicatief. Via historische deductie kan de aanleg van deze motte in de 12de eeuw geplaatst worden.
Ter vervanging van de motteversterking bouwden de heren van Gistel, die in het spectrum van de Vlaamse adel een vooraanstaande plaats innamen, een kasteel in de tweede helft van de 13de eeuw ten zuiden van de kerk. Dit kasteel werd in de 14de eeuw grondig herbouwd. Ten westen van het blok met de kerk, de markt, de motte en het kasteel sluiten twee parallelle straten aan, waarlangs de burgerlijke nederzetting zich ontwikkelde. De langwerpige nederzettingsstructuur weerspiegelt de langwerpige bodemkundige situatie.
De stad is in de loop der tijden ook versterkt geworden. In het huidig stadsbeeld zijn nog enkele littekens hiervan terug te vinden. Het kaartmateriaal wijst op een eivormige omwalling, die in de volksmond als de ‘stedefosseyt’ (de stadsgracht) bekend stond. De gegevens over het versterken van de stad zijn niet eensluidend. Sommige auteurs hebben het over 1180 (Verbrugghe 1987, deel 1, 55), evenwel zonder bronvermelding. Volgens Sanderus (Verbrugghe 1987, deel 1, 88) werd de nederzetting in 1280 omwald. Ook dat wordt nergens bevestigd, maar past wel in een periode van oplopende spanning tussen Vlaanderen (Gwijde van Dampierre) en Frankrijk (Filips II de Schone). Het jaar 1180 daarentegen valt in de voorspoedige bewindsperiode van graaf Filips van den Elzas, toen er niet echt nood was aan versterken en verdedigen. De archeologische vaststellingen spreken dit net tegen. Het oudste vondstenmateriaal dateert trouwens al uit de late 12de eeuw (Dewilde & Wyffels 2015). In 1324 zou er, volgens Sanderus, onder impuls van graaf Lodewijk van Nevers een stadsmuur gebouwd zijn. Dit is zeer twijfelachtig. De eerste echte vermelding van deze omwalling valt in 1436. Het bestaan van een aansluitende stadsmuur (met poorten) is evenwel archeologisch nog niet bevestigd.
Zoals op zoveel plaatsen in de kustvlakte blijkt de lakennijverheid er al in de 12de eeuw vermeldenswaardig. ‘Gis(t)elsaye’ schijnt een kwaliteitsmerk geweest te zijn. De gilde van de ‘sayette-weevers’ is vanaf de 14de eeuw een veel voorkomend fenomeen. Zo ligt de ‘Ramestrate’ tussen de ‘Zuudstrate’ en de ‘Bachten de Halle strate’. In de halle was ook de stedelijke administratie ondergebracht. Doordat de stad ook verschillende andere gildehuizen rijk was, kan men ervan uitgaan dat er ook andere artisanale activiteiten werden uitgeoefend. Zo worden zeker leerlooiers vermeld (Verbrugghe 1987-1988).
Net buiten de stad, westelijk, op de uitvalsweg naar de abdij Ten Putte kwam het Tempelhof tot stand. De kapel ervan wordt in de 13de eeuw vermeld. Tussen 1312 en 1550 is dit domein overgegaan in het bezit van een andere orde namelijk Sint-Jan van Jeruzalem. Uiteindelijk werd het goed verkocht. Vermoedelijk was ook het Sint-Janshospitaal aanvankelijk net buiten de stad gelokaliseerd (Despriet 1988).
In Gistel mag ook een bepaalde haveninfrastructuur - aanlegmogelijkheden, stapelplaats, verwerkingsfaciliteit, enz. ... - verwacht worden. De Kaaistraat, waar de Gistelvaart noordoostelijk tegen de stad aantikt, is daar een weerspiegeling van.
Tussen 1978 en 1993 greep er systematisch archeologisch onderzoek van het kasteel plaats, waarbij een gedeelte van de site in kaart kon gebracht worden (Vanysacker 1994b). Afgaande op de gepubliceerde opgravingsgegevens komt een (tweede helft) 13de-eeuwse polygonale weermuur (achtzijdig?) naar voor, uitgebouwd met 4 (?) waltorens met open keel. Het is moeilijk te bepalen of er oudere constructies aanwezig waren die tot een kasteelcontext behoren. Zowel tegen de oost- als de westzijde leunde een rechthoekige constructie aan. De toegang bevond zich aan de oostzijde. Een brug met 3 pijlers overspande de 20 meter brede kasteelgracht. De gracht was ook aan de veldzijde voorzien van een gemetselde oeverversteviging. Op de kaart van Van Deventer (1560), die vermoedelijk de oude situatie weergeeft, is ook een vrijstaand (15de-eeuws?) poortgebouw te zien op het einde van de Kasteelstraat. Rond het midden van de 16de eeuw werd het kasteel grondig verbouwd en aangepast. Het had nu een rechthoekig grondplan en was voorzien van twee hoektorens (noordwestelijk en zuidoostelijk). De toegangspartij bleef behouden. In 1852 werd het geheel gesloopt. De oudste constructie zal eerder puur defensief van aard zijn geweest. De opvolger had eerder een residentiële functie.
Ook in de kerk vond archeologische onderzoek plaats. Daarbij kwamen sporen van een romaanse kruiskerk in veldsteen aan het licht; een constructie, die tot de 12de eeuw of iets vroeger kan teruggaan. Ook het grondplan van de 14de-eeuwse, bakstenen hallenkerk, die iconografisch bekend is, werd duidelijk. In 1853 werd deze kerk afgebroken en vervangen door (neogotische) nieuwbouw met behoud van de oorspronkelijke vieringstoren als westbouw (Vanysacker 1994a).
Bij allerlei werfcontroles zijn in de laatste decennia op verschillende plaatsen in de binnenstad muurresten, tonputten en mestkuilen aangetroffen, op de achtererven. De tonnen werden hergebruikt als waterput of hadden een artisanale bestemming. Zowel in de Hoogstraat, als in de Stationsstraat, als op de Oude Garenmarkt, als op de Markt, als op de hoek van de Ellestraat en de Warandestraat, als in de Kerkstraat en de Bruidstraat was dat het geval (Vanysacker 1988; Dewilde & Wyffels 2015).
Evaluatie van de bewaringstoestand en motivatie voor de afbakening
De stedelijke ruimte bewaart sporen van samenlevingen die daar achtereenvolgens aanwezig waren en deze ruimte aan hun noden hebben aangepast. Ze is met andere woorden het resultaat van een complex levenstraject waarbij de invulling veranderlijk was naargelang de sociaal-economische, maatschappelijke en institutionele context. Meer nog dan bij dorpen hebben stadsplattegronden een cumulatief karakter en verschillende fasen. De meeste steden zijn niet als geheel gepland, maar hebben vaak een oude nederzettingskern die teruggaat op een burcht of abdij, een economische infrastructuur of andere. Soms kunnen deze zelfs refereren naar een oudere, vroeg- of pre-middeleeuwse aanwezigheid.
Het gebruik van de 19de-eeuwse kadasterkaart (gereduceerd kadaster) als bron voor het onderzoek naar de historische gelaagdheid van een stad wordt gesuggereerd omdat deze een tijdsbeeld geeft van net voor de industrialisering en omdat dit de eerste nauwkeurige versie van het kadaster is met perceelsaanduiding. De oorspronkelijke perceelsindeling van een stad is een relatief stabiel element in de plattegrond, die vaak een prestedelijke oorsprong kent. Ondanks de processen van herverdeling blijven oude bezitsgrenzen en straatpatronen toch lang zichtbaar in het stedelijke landschap. De historische stedelijke kernen zijn immense archeologische sites en behoren tot de meest uitgebreide en complexe sites ter wereld, zowel in extensie als in stratigrafie. Tegelijkertijd zijn deze sites door permanente verstedelijking en stedelijke ontwikkeling ter plaatse zwaar bedreigd.
Wat betreft de afbakening wordt er traditioneel van uitgegaan dat de aanwezige versterkingen in de eerste plaats louter defensieve structuren waren en als dusdanig infrastructuur met een zware belemmerende invloed op de stadsontwikkeling. Hieruit volgt de constructie om de stadswallen te beschouwen als grenzen aan de stadsgroei en dus als bepaling van stadsfasen. De stadswallen vormen een belangrijk onderdeel van de stedelijke identiteit en zijn als zodanig actieve componenten en bepalend voor de conceptuele stedelijke ruimte vóór de industriële periode en dus ook betekenisvol als afbakening van de complexe archeologische sites die steden zijn.
Omwille van al deze redenen wordt de grens van de archeologisch complexe en waardevolle ruimte vastgelegd op de buitenste afbakening van de stadsgracht rond de wallen en muren. De grachten bieden bovendien goede bewaringscondities voor organisch stedelijk afval. In een aantal gevallen werden de laatmiddeleeuwse muren tussen de 16de en de 18de eeuw vervangen door bastions en Vaubanversterkingen. De vergelijking met oudere stadsplannen laat echter steeds zien dat deze latere omwallingen ook de volledige laatmiddeleeuwse ruimte omvatten.
Het intekenen van de kernen gebeurde vanuit de ruimste perceelsafbakening en rekening houdend met belangrijke fysieke grenzen. Deze afbakening concentreert zich in de eerste plaats op de begrenzingen die zichtbaar zijn op de kaart, zoals stadsmuren, omwalling, stadsgrachten. Ook de open ruimten tussen de bebouwde kern en strategische elementen, zoals de rivieroever, worden opgenomen. Op deze manier zijn we honderd procent zeker dat de afbakening van de historische stedelijke kernen in Vlaanderen dekkend is voor de volledige zone met complex stadsarcheologisch erfgoed (Tys en andere 2010).
Op de afgebakende historische stadskern sluit de Tempelhofsite aan, een minstens 13de-eeuws domein, te vergelijken met het Tempeliershof in Slijpe. Deze site heeft evenzeer een hoge archeologische potentie.
Bron: AZ-dossier
Auteurs: Dewilde, Marc
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Is deel van
Gistel
Omvat
Kasteelstraat
Omvat
Neerhofstraat 15
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Historische stadskern van Gistel [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/140004 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.