is aangeduid als vastgestelde archeologische zone Historische stadskern van Veurne
Deze vaststelling is geldig sinds
Veurne ligt in de kustvlakte, in de polders. De aanzet tot ontwikkeling komt er na de post-Romeinse overstromingen, op een verzande zijtak van de Avekapellegeul. De ondergrond bestaat dan ook hoofdzakelijk uit zandige geul- en oeverwalafzettingen, afgedekt met een dun verlandingskleilaagje. De Colme, nu gedempt en verderop als de Bergenvaart aangeduid, is vermoedelijk een restant van de oorspronkelijke geul. Dit is nog door geen enkele waarneming bevestigd. Het oorspronkelijk maaiveld bevindt zich net onder 4 m TAW. De huidige topografie, waarbij het oppervlak rond 6 m TAW schommelt, weerspiegelt de ontwikkeling die de stad tot diep in de 16de eeuw gekend heeft. Op het gewestplan ingekleurd als woongebied met culturele, historische en/of esthetische waarde en tussen de Europalaan en de Daniel De Haenelaan als parkgebied. Het areaal van de vluchtburcht met aansluitend de Grote Markt, Appelmarkt en Houtmarkt en de zones richting Daniel De Haenelaan, Astridlaan, Noordstraat en Handboogstraat is sedert 1993 beschermd als stadsgezicht.
Hoewel er aanwijzingen zijn voor verspreide bewoning in de Romeinse periode, duikt de oudste vermelding van Veurne op in 877, in het diploma waarin Karel de Kale de bezittingen van de Sint-Bertinusabdij (Sint-Omaars) bevestigt. Deze abdij was grootgrondbezitter in Vlaanderen in de vroege middeleeuwen. De naam verwijst naar de geul - een zijtak van de Avekapellegeul - waarlangs de nederzetting ontstond (Dalle 1981).
Het ontstaan van Veurne als stad ligt in de inplanting van een vluchtburcht op een verzande zijtak van de Avekapellegeul. Historisch wordt dit gekoppeld aan de, kort voor 891 opgerichte ‘castella recens facta’, uit de Miracula Sancti Bertini. Vluchtburchten, wijkplaatsen voor de plaatselijke bevolking, zijn geïnstalleerd op initiatief van de Vlaamse graaf Boudewijn II en bedoeld om aan de impact van de Noormanneninvallen te weerstaan. De sporen van deze ronde burcht (diameter: 180 m) zijn bewaard in het stratenpatroon van de binnenstad (Noordstraat, Pannestraat, Vleeshouwersstraat, Grote Markt en Zwarte Nonnenstraat). Twee kruisende wegen, waarvan de Witte Kanunnikstraat-Zuidstraat en de Citernestraat een reminiscentie zijn, deelden het areaal op (De Meulemeester 1980).
Na het wegvallen van de dreiging van de Noormannen bleef het terrein van de vluchtburcht in eerste instantie grafelijk bezit. Veurne werd dan ook kasselrijhoofdplaats, wat de organisatie van de grafelijke administratie en de inplanting van de motte van de burggraaf meebracht (naast de huidige Grote Markt). Aan de burchtkapel (O.-L.-Vrouw), later de Walburgakerk, raakte al in de 11de eeuw een kapittel van seculiere kanunniken verbonden. De kerk werd in de 2de helft van de 10de eeuw door de graaf van Vlaanderen begiftigd met de relieken van Sint-Walburga en kreeg zodoende de naam van deze heilige. De stedelijke nederzetting kwam oostelijk en zuidelijk, aansluitend op de Colme, tot stand, wat ook de aanleiding vormde voor de creatie van een (Sint-Niklaas)-kerk en een markt met halle. Al in het begin van de 12de eeuw breidde de stad zich ook ten zuiden van de Colme uit. Hier ontstond de Sint-Denijsparochie. In het begin van de 13de eeuw werd het toenmalig stadsareaal versterkt met een (aarden) wal (vermoedelijk met palissade) en een gracht. Door de toenemende politieke spanning tussen Vlaanderen (Ferrand van Portugal) en Frankrijk (Filips II August) werden Ieper, Veurne, Diksmuide en Lo in 1213-1214 in allerijl in staat van verdediging gebracht (Termote 2000, 80). Rond 1280 zou dit scenario zich herhalen. Nu gingen Gwijde van Dampierre en Filips II de Schone in de clinch. Hetzelfde tracé zou tussen 1388 en 1413 voorzien worden van een stenen stadsmuur en 7 poorten. De stad krijgt zo een zeshoekige plattegrond. Naar het einde van de 16de eeuw werden vier poorten met een bastion uitgerust. Het bolwerk aan de Oostpoort, dat in 1581 is aangelegd, is groter, omdat er ook een garnizoen moest kunnen in ondergebracht worden. De stad werd tussen 1692 en 1697 uitgebouwd tot een sterke, gebastioneerde vesting. Hieraan was een beperkte militaire infrastructuur verbonden met officierenverblijven, een kazerne en een kruitmagazijn.
In de stad komen belangrijke burgerlijke en kerkelijke gebouwen tot stand, waarvan sommige enkele keren van locatie veranderden. Er was ook een stedelijke en grafelijke (kasselrij) infrastructuur, zoals een halle. Het begijnhof wordt voor het eerst vermeld in 1273. De alexianen of cellebroeders vestigden zich in 1427 in de stad, in dezelfde periode als de grauwzusters, die later overgaan naar de penitenten. Ook de grauwbroeders van de derde orde van Sint-Franciscus zoeken de stad op. Ten slotte is er nog een refuge van de Duinenabdij en een Tempelhof, dat later plaats zal ruimen voor de kapucijnen. Na de godsdienstoorlogen namen de kerkelijke instellingen niet minder dan één derde van het stadsareaal in. Na 1600 bevonden er zich acht kloosters binnen de muren. In het begin van de 17de eeuw werden de kloosters van de zwarte zusters, de cellebroeders en de grauwzusters gerenoveerd. Daarbij komen het kapucijnenklooster in 1605, de oratorianen in 1713 en de norbertinessen of witte zusters in 1618. Het Sint-Jansgasthuis, dat ook in het begin van de 17de eeuw wordt opgetrokken, is eigenlijk een samentrekking van 3 gasthuizen o.a. het Gevegasthuis, dat al vermeld is in 1324. Tegen de Sint-Niklaaskerk werd al vóór 1120 een norbertijnenabdij (geëvolueerd uit een kapittel van reguliere kanunniken) aangebouwd. In 1170 verhuisde de abdij buiten de muren, waar net buiten de Oostpoort op een groot domein het abdijcomplex werd opgetrokken. De norbertinessen trokken naar ’s Heerwillemskapelle (Groot Westhof). De godsdiensttroebelen op het einde van de 16de eeuw en de uitbreiding van de vestingswerken werden de abdij uiteindelijk fataal in 1578. In 1603 kwam de abdij opnieuw binnen de stadsmuren terecht, ditmaal in de zuidoostelijke sector, rond de Abdij-(poort), Klaver-(inrijpoort) en Boterweegschaalstraat (prelaatswoning). In 1797 komt een einde aan een bewogen bouwgeschiedenis.
Een belangrijke artisanale zone was geënt op de Colme, gevat tussen de Vleeshouwersstraat - ook bekend als de ‘potteriegracht’ - en de Oude Beestenmarkt (de gedempte Colme). Hier waren o.a. de volders en dus ook de pottenbakkers te vinden. Vanaf 1618 namen de norbertinessen een deel van het terrein in.
Veurne heeft een zeer interessant gebouwenpatrimonium, waarbij de nadruk ligt op de 13de, 14de eeuw en de 17de eeuw (Stadhuis, Landhuis, Vleeshuis, Hoge Wacht). Daaraan is dan ook een significant bodemarchief verbonden. Zo zijn er enkele 13de-eeuwse kelders van grote stadshuizen bewaard.
Belangrijk en relevant archeologisch onderzoek is in Veurne al herhaaldelijk uitgevoerd. In 1978 en 1979 werd de circulaire versterking onderzocht, de Karolingische vluchtburcht, die in de 9de eeuw tegen het Noormannengeweld werd opgericht en die het bewijs vormt dat er in de buurt belangrijke bewoning voorkwam. In dezelfde beweging werd tussen 1978 en 1981 de geschiedenis van de motte archeologisch doorgelicht (De Meulemeester 1980; De Meulemeester 1982).
Bij andere opgravingen of werfcontroles kwamen nog allerlei sporen van het Veurnse verleden aan het licht. Stadspoorten, elementen van de Vaubanversterking, de Sint-Walburgaproosdij, de afgebroken Sint-Denijskerk, maar ook resten van artisanale activiteit raakten zo gedocumenteerd (Termote 1993; Dewilde & Van Acker 1997; Lehouck 2001; Bonquet e.a. 2010).
De stedelijke ruimte bewaart sporen van samenlevingen die daar achtereenvolgens aanwezig waren en deze ruimte aan hun noden hebben aangepast. Ze is met andere woorden het resultaat van een complex levenstraject waarbij de invulling veranderlijk was naargelang de sociaal-economische, maatschappelijke en institutionele context. Meer nog dan bij dorpen hebben stadsplattegronden een cumulatief karakter en verschillende fasen. De meeste steden zijn niet als geheel gepland, maar hebben vaak een oude nederzettingskern die teruggaat op een burcht of abdij, een economische infrastructuur of andere. Soms kunnen deze zelfs refereren naar een oudere, vroeg- of pre-middeleeuwse aanwezigheid.
Het gebruik van de 19de-eeuwse kadasterkaart (gereduceerd kadaster) als bron voor het onderzoek naar de historische gelaagdheid van een stad wordt gesuggereerd omdat deze een tijdsbeeld geeft van net voor de industrialisering en omdat dit de eerste nauwkeurige versie van het kadaster is met perceelsaanduiding. De oorspronkelijke perceelsindeling van een stad is een relatief stabiel element in de plattegrond, die vaak een prestedelijke oorsprong kent. Ondanks de processen van herverdeling blijven oude bezitsgrenzen en straatpatronen toch lang zichtbaar in het stedelijke landschap. De historische stedelijke kernen zijn immense archeologische sites en behoren tot de meest uitgebreide en complexe sites ter wereld, zowel in extensie als in stratigrafie. Tegelijkertijd zijn deze sites door permanente verstedelijking en stedelijke ontwikkeling ter plaatse zwaar bedreigd.
Wat betreft de afbakening wordt er traditioneel van uitgegaan dat de aanwezige versterkingen in de eerste plaats louter defensieve structuren waren en als dusdanig infrastructuur met een zware belemmerende invloed op de stadsontwikkeling. Hieruit volgt de constructie om de stadswallen te beschouwen als grenzen aan de stadsgroei en dus als bepaling van stadsfasen. De stadswallen vormen een belangrijk onderdeel van de stedelijke identiteit en zijn als zodanig actieve componenten en bepalend voor de conceptuele stedelijke ruimte vóór de industriële periode en dus ook betekenisvol als afbakening van de complexe archeologische sites die steden zijn.
Omwille van al deze redenen wordt de grens van de archeologisch complexe en waardevolle ruimte vastgelegd op de buitenste afbakening van de stadsgracht rond de wallen en muren. De grachten bieden bovendien goede bewaringscondities voor organisch stedelijk afval. In een aantal gevallen werden de laatmiddeleeuwse muren tussen de 16de en de 18de eeuw vervangen door bastions en Vaubanversterkingen. De vergelijking met oudere stadsplannen laat echter steeds zien dat deze latere omwallingen ook de volledige laatmiddeleeuwse ruimte omvatten.
Het intekenen van de kernen gebeurde vanuit de ruimste perceelsafbakening en rekening houdend met belangrijke fysieke grenzen. Deze afbakening concentreert zich in de eerste plaats op de begrenzingen die zichtbaar zijn op de kaart, zoals stadsmuren, omwalling, stadsgrachten. Ook de open ruimten tussen de bebouwde kern en strategische elementen, zoals de rivieroever, worden opgenomen. Op deze manier zijn we honderd procent zeker dat de afbakening van de historische stedelijke kernen in Vlaanderen dekkend is voor de volledige zone met complex stadsarcheologisch erfgoed (Tys e.a. 2010).
Atlas des villes de la Belgique au XVIe siècle, Jacob Van Deventer, Nationaal Geografisch Instituut, facsimile uitgegeven in 1884-1924.
Gereduceerde Kadasterkaart van België, Dépôt de la Guerre, uitgegeven in 1845-1855, schaal 1:20.000.
BECUWE F. & TERMOTE J. 1988: De Sint-Niklaasabdij van Veurne. Een bouwhistorische en topografische benadering, De Gidsenkring 25-5, 3-40.
BONQUET T., PYPE P., GERMONPREZ D., DE GRYSE J. & BEKE F. 2010: Archeologisch onderzoek Groene Wig – Vaubansite Veurne, Sijsele. DALLE G. 1981: Gids voor Veurne-Ambacht, s.l.
DE MEULEMEESTER J. 1980: De circulaire versterking te Veurne, Archaeologia Belgica 223, Conspectus MCMLXXIX, 109-113.
DE MEULEMEESTER J. 1982: De grafelijke motte te Veurne, Archaeologia Belgica 247, Conspectus MCMLXXXI, 117-121.
DEPOTTER F., RONSE E. & BORRE P. 1875: Geschiedenis der stad en kasselrij van Veurne, 2 delen, Gent.
DEWILDE M. & VAN ACKER J. 1997: De Sint-Denijskerk te Veurne, Archaeologia Mediaevalis 20, 61-62.
HERREGAT J., BECUWE F. & VAN ACKER J. 1990: Getuigen in polderklei. Huldeboek dr. Historicus Godgaf Dalle, Veurne.
LEHOUCK A. 2001: Onder de deklaag. Archeologische bijdrage tot de ontwikkeling & historische topografie van middeleeuws Veurne, onuitgegeven licentiaatsverhandeling. TERMOTE J. 1993: Het stadsarcheologisch en historisch-topografisch onderzoek in Veurne in de periode 1982 tot 1992, Westvlaamse Archeologica 9-1, 11-32.
TERMOTE J. 2000: Speelbal van de grote koninkrijken. De militaire lotgevallen van een grensstreek, in DE ROO N. (red.) De verbeelding van de Westhoek, Tielt, 72-93.
TYS D., BUYLE E., VERDURMEN I. & CANTERS F. 2010: Vectorisering en karakterisering van nederzettingskernen op basis van het zgn. 'gereduceerd kadaster', Skar-Rapport 5, Brussel.
WACKENIER W. 2011: Versterkt Veurne. Archeo-historische analyse van een vestingbouwkundig verleden, (ongepubliceerd document).
Bron: AZ-dossier
Auteurs: Dewilde, Marc
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Omvat
Circulaire burcht
Is deel van
Veurne
Omvat
Houtmarkt 7
Omvat
Jaagpad 6
Omvat
Kaaiplaats 12
Omvat
Lindendreef
Omvat
Ooststraat
Omvat
Oude Beestenmarkt
Omvat
Oude Beestenmarkt
Omvat
Pannepoortstraat 6
Omvat
Pannestraat 43A-46
Omvat
Sint-Niklaastoren
Omvat
Sint-Niklaastoren
Omvat
Zwarte Nonnenstraat 16
Is gerelateerd aan
Nieuwstraat
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Historische stadskern van Veurne [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/140015 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.