is aangeduid als vastgestelde archeologische zone Historische stadskern van Deinze
Deze vaststelling is geldig sinds
Deinze is gelegen aan de Leie in de provincie Oost-Vlaanderen, op de belangrijke invalswegen tussen Oudenaarde-Brugge en Gent-Kortrijk, en is een historische samenvoeging van de oude kern van Deinze op de linkeroever en van Petegem-aan-de-Leie op de rechteroever (1469). De oorspronkelijke kern van Deinze is gelegen aan de noordelijke oever van de huidige Leie, in de lus van een oude Leiemeander, op een hoger gelegen restant van een (kronkelwaard)rug (hoogte tussen 8 m en 10 m TAW). Deze zandige verhoging in het landschap wordt omgeven door lager gelegen gebied dat deel uitmaakt van het Leiebassin en waar de historische Leiemeersen zich situeren. De natuurlijke bodems bestaan uit zand tot zandleem met een matige tot hoge leemfractie. Op het gewestplan staat de historische kern bijna volledig ingekleurd als woongebied, met uitzondering van een zone ambachtelijke bedrijven en KMO’s langs de Tolpoortstraat.
Over het pre-middeleeuwse Deinze zijn weinig gegevens gekend (Bauters & De Dapper 2003). Bij het uitbaggeren van de Leie in 1974 zijn ter hoogte van Deinze centrum heel wat steentijdartefacten aangetroffen. De oudste daaronder is een Tjongerspits uit het finaalpaleolithicum. Tijdens de opgravingen tussen 2009 en 2012 in het stadscentrum werd een eerste indicatie aangetroffen voor ijzertijdbewoning (Vanhee 2010; Vandecatsye e.a. 2014). Het gaat om een kuil met versierd handgevormd aardewerk die op basis van een 14C-datering gedateerd werd tussen 385 en 206 v. Chr. Ook voor de Romeinse periode zijn enkel vondsten gekend uit baggerwerken. Het betreft een groot vondstenensemble van onder meer aardewerk, munten en fibulae die een Romeinse bewoning in de onmiddellijke omgeving doet vermoeden. Op basis van bovenvermelde gegevens kan verwacht worden dat er pre-middeleeuwse occupatieresten aanwezig zijn in de archeologische zone. De vraag is in hoeverre recentere bodemingrepen een impact gehad hebben op de bewaringstoestand van deze relicten.
De huidige stadskern van Deinze is ontstaan uit twee afzonderlijke bewoningskernen met name het oude Deinze ‘Deinze-binnen’ aan de noordelijke oever van de Leie en de kern van Petegem-aan-de-Leie ‘Petegem-binnen’ op de zuidelijke oever.
De eerste vermelding van Deinze (Dhunasa, betekent etymologisch meander) stamt uit 840, verwijzend naar een kerk, gelegen op de noordelijke Leieoever (Prevenier 2003). Tot op heden zijn geen tastbare bewijzen gevonden van dit oudste bedehuis. Van de romaanse kerk van omstreeks 1150 zijn wel nog elementen bewaard in het transept van de huidige kerk (Bogaert & Lanclus 1991). In de loop van de 14de eeuw, waarschijnlijk na de brand van 1327, zien we een wederopbouw van de kerk in Scheldegotiek. Deze 14de-eeuwse kerk werd meermaals vernield, samen met de rest van de stad, maar is toch door herbouw en restauraties bewaard. Rondom de Onze-Lieve-Vrouwekerk bevond zich eeuwenlang het kerkhof, dat aanvankelijk heel wat ruimer was maar nadien is verkleind. Daarbij werden delen van het kerkhof ingenomen door huizen, zoals vastgesteld door archeologisch onderzoek. Omstreeks 1865 wordt dit kerkhof volledig opgegeven en is een nieuwe begraafplaats buiten de muren in gebruik. De zone ten zuiden van de kerk werd archeologisch opgegraven in het kader van de herinrichtings- en rioleringswerken van het plein (Vandecatsye e.a. 2014). Het archeologisch onderzoek werd ten zuiden van de kerk tot op verstoringsdiepte van de geplande werken uitgevoerd inclusief een bufferzone. De aanwezigheid van (oudere) archeologische resten onder deze niveaus is te verwachten. Ter hoogte van de niet-opgegraven zones kan een vrij intact bodemarchief verwacht worden.
De eerste vermeldingen van Petegem-aan-de-Leie met de in oorsprong Romaanse Sint-Martinus en Sint-Antoniuskerk dateren uit de 12de eeuw. Petegem was voor een groot deel grafelijk bezit. De heerlijkheid werd als leen aan de abdij van Drongen geschonken. De graaf van Vlaanderen had ca. 1090 de heerlijkheid van Drongen aan de heren van Aalst in leen gegeven.
In 1293 ontving Petegem van Graaf Gwijde van Dampière stadsrechten. Op dit punt ontstond er een onderscheid tussen ‘Petegem-binnen’, het stedelijke deel, en ‘Petegem-Buiten’ het landelijke deel met een aantal verspreide bewoningskernen.
Archeolgische gegevens met betrekking tot de pre-stedelijke en vroegstedelijke kern van Petegem-aan- de Leie zijn op heden schaars. Gelet op de nauwe relatie tussen beide kernen een weerszijde van Leie, hun gestage evolutie tot ontluikende steden en hun samenvoeging vanaf 1469 kan het archeologisch potentieel van beide gelijkaardige ingeschat worden. Het grootste verschil tussen de middeleeuwse kern van ‘Deinze binnen’ en ‘Petegem-binnen’ situeert zich allicht het ontbreken van een vroege stadsversterking bij de laatstvernoemde (Bogaert & Lanclus 1991).
De eerste gekende heren van Deinze waren de graven van Aalst in de 12de eeuw, die de heerlijkheid in leen hielden van de graven van Vlaanderen (Cassiman 1954). Nadien behoorde het achtereenvolgens toe aan de familie de Courtenay (1193), de graven van Luxemburg (1275), de graaf van Vlaanderen Robrecht van Bethune (1316), Robrecht van Kassel, de graven van Bar en Filips de Goede (1431). Onder Albrecht en Isabella werd het verpacht aan de dochters van Maarten della Faille (1602). In 1625 schonk Filips IV de heerlijkheid aan Diego Messia, kapitein-generaal van de artillerie, en verhief het tot markizaat (Baert, 1964). De familie de Merode kocht het markizaat in 1632 en zou het tot het einde van het ancien régime behouden. Op de plaats van het vroegere 'prinsenhof' (een motte) van de graven van Vlaanderen bij de Leiebrug op het grondgebied van 'Petegem-binnen', bouwde Maximiliaan-Antoon de Merode, omstreeks 1652 het markizaat van Deinze (Tolpoortstraat 32). Dit markizaat werd aangetroffen bij archeologisch onderzoek in 2011 en is nog steeds in situ bewaard onder de vloerplaat van een huidig winkelpand (Vanhee & Deceuninck 2011).
In de 13de eeuw (vermoedelijk omstreeks 1242) had Deinze stadsrechten met eigen keure, privileges en omwallingsrecht. Reeds onder Johanna en Margaretha van Constantinopel (1211-1278) zijn versterkingen opgetrokken en onder graaf Gwijde van Dampiere (1278-1305) is de stadsgracht of Kaandel gegraven en werden toegangsbruggen en drie poorten gebouwd: de Brugse Poort, de Gentpoort en de Oudenaardsepoort. Door de oprichting van de omwalling kwamen ook het begijnhof op de Oostmeers en het hospitaal binnen de stad te liggen. Het is momenteel onduidelijk hoe de stadsomwalling eruit zag, maar uit archeologisch onderzoek aan de Brugse Poort blijkt toch dat deze van enige omvang geweest moet zijn (Vandecatsye e.a. 2014). Het betrof een zwaar gefundeerd poortgebouw, aangelegd in de loop van de 14de-15de eeuw en eind 17de eeuw afgebroken. Uit het onderzoek blijkt ook dat er vanaf de Brugse Poort een muur vertrok, mogelijk de stadsmuur, die volgens sommige historische kaarten zoals Sanderus uit 1641 voornamelijk aan de kant van Gent was opgetrokken. De laatmiddeleeuwse stadsgracht is tot op heden herkenbaar in het tracé van de Kaandelbeek. De Kaandel is langs de huidige Mouterijdreef, bij de stadskernvernieuwing, terug open gemaakt waarna hij in het zuiden uitmond in de Leie. In het noorden draait deze stadsgracht af naar het huidige Kongoplein. De gracht is hier gedempt maar het tracé is te volgen in de P. Benoitlaan en de G. Gezellelaan. Op de zuidelijke oever is het tracé nog te herkennen in de perceleringsgrenzen, die duidelijk richting de voormalige locatie van de historische Tolpoort lopen (Tolpoortstraat 76/75). Van fortificaties zoals een stadsmuur of bastions is niets bewaard gebleven.
Historische kaarten uit 1694 en 1786 tonen een 17de-eeuwse Vaubanversterking rond de stad met verschillende verdedigingsgordels (Prevenier & Vermeir 2003). Hoewel de historische aanwezigheid van een volledig gerealiseerde verdedigingsgordel onwaarschijnlijk lijkt, blijkt uit de historische kaarten wel dat bepaalde defensieve structuren samenvallen met perceelsgrenzen op de Atlas der Buurtwegen en op de huidige kadastrale leggers. Dit doet vermoeden dat bepaalde defensieve elementen toch (deels) gerealiseerd werden. Ook de vondst van één brede grachtstructuur die de markt dwarste (10 meter breed, 2,80 meter diep) kan in verband gebracht worden met een historisch plan waarop vaubanversterkingen aanwezig zijn (Vandecatsye e.a. 2014). De vondst van een zgn. snaphaanslot van een musket (in gebruik tussen 1550 en 1650) plaatst deze gracht in de juiste periode en doet een militaire functie vermoeden.
Het langgerekte centrale marktplein van Deinze heeft zich vermoedelijk al in de loop van de volle middeleeuwen gevormd. Uit de archeologische sonderingen ter hoogte van de Markt blijkt dat er een gevarieerd en omvangrijke archeologisch bodemarchief aanwezig is met een relatief goede bewaring (Vanhee 2010; Vandecatsye e.a. 2014). De algemene stratigrafie wordt getypeerd door de aanwezigheid van een post-middeleeuwse ophogingsfase en een zwartgrijze antropogene middeleeuwse occupatielaag die rust op een lichtgrijze bodemhorizont met hier en daar drainagegreppels en of karrensporen die doorlopen in de moederbodem. Diepere archeologische structuren zijn aanwezig, waaronder grachten, kuilen, paalkuilen en drenkpoelen. Tussen het Emiel Clausplein en de Ramstraat is de antropogene bewoningslaag opmerkelijk dikker dan in de zone tussen de Ramstraat en de Brugse Poortstraat.
Vanaf de 14de eeuw was Deinze een bloeiend economisch centrum, door de wolnijverheid en de productie van het ‘ghesmoutte lakene’. Gerelateerd aan deze bloei vanaf de 14de eeuw ook de aanwezigheid van een stadshalle (Maes 1977; Vanhee 1996). Oorspronkelijk overdekte handelsruimte waar men het ‘ghesmoutte lakene’ keurde en verkocht. Latere evolutie tot een ‘scepenhuus’ waar het stadsbestuur en de stadswacht in zetelden en waar de rechtspraak plaatshad. Oudste verwijzing gaat terug tot 1382 bij de vernieling van de stad tijdens een conflict tussen de steden Gent en Brugge, waarbij de Onze-Lieve-Vrouwekerk en de stadshal vernield werden. Waarschijnlijk betrof het op dat moment nog een houten voorganger. In 1423 werd de stenen stadshalle gerealiseerd. Er volgden echter vele vernielingen, herstellingen en heropbouwwerken tijdens de volgende eeuwen. In 1792 brandde de vermoedelijk laatste versie van de stadshalle af en dat betekende de definitieve verdwijning uit het straatbeeld. In 1843 openden de deuren van het huidig Deinse stadhuis. De aanwezigheid van de funderingsresten van een goed bewaarde stadshalle inclusief beerput werd vastgesteld tijdens het archeologisch onderzoek van 2009-2012 (Vandecatsye e.a. 2014).
In 1469 werd 'Petegem-binnen' door Karel de Stoute bij 'Deinze-binnen' gevoegd en werd de macht en handelspositie van Deinze aanzienlijk vergroot. Ondanks talrijke vernielingen in 16de eeuw (o.a. de Beeldenstorm) en de 17de eeuw (veroveringstochten van Lodewijk XIV) kon Deinze zich handhaven als ambachts- en handelscentrum met zijn weekmarkten en drie jaarmarkten. In de 18de eeuw bloeide de huisnijverheid van linnen en vlas en werden talrijke brouwerijen en jeneverstokerijen opgericht. Ook het ambacht van huidevetters en leerbewerkers was nog goed vertegenwoordigd. Het verbeteren van de grote steenwegen bevorderde handel en verkeer in aanzienlijke mate.
De stad bleef lang binnen haar muren, waarschijnlijk te wijten aan de bevolkingsstagnatie die de vele vernielingen en crisissen met zich meebrachten, maar ook omdat de stad beperkt was in zijn uitbreidingsmogelijkheden (Cassiman 1954). In het zuiden, voorbij de Tolpoortstraat kon ze niet uitbreiden door de aanwezigheid van Petegem-aan-de-Leie. In het westen en in het oosten was er het heel natte alluviaal gebied van de Leie, dat voornamelijk als weide dienst deed. In het noorden, voorbij de Brugse Poort ontstond wel de wijk Brugse Poort. De stad en zeker de stationswijk kreeg het zwaar te verduren tijdens het eindoffensief van de Eerste Wereldoorlog. Bij de wederopbouw kreeg Deinze een ander uitzicht. De meeste oude huizen op de Markt en aan de Knok en de laatste vestingen verdwenen en brede lanen werden aangelegd.
Reeds uitgevoerd archeologisch onderzoek op verschillende plaatsen in het historische centrum toont algemeen een zeer goede bewaring van de sporen. De bouw echter van talrijke nieuwbouwappartementen aan de Markt zijn door de systematische aanleg van ondergrondse parkeergarages wel al heel verstorend geweest.
Uit het archeologische onderzoek blijkt ook dat er een gevarieerd en omvangrijke archeologisch bodemarchief aanwezig is met een relatief goede bewaring van organische resten.
De stedelijke ruimte bewaart sporen van samenlevingen die daar achtereenvolgens aanwezig waren en deze ruimte aan hun noden hebben aangepast. Ze is met andere woorden het resultaat van een complex levenstraject waarbij de invulling veranderlijk was naar gelang de sociaal-economische, maatschappelijke en institutionele context. Meer nog dan bij dorpen hebben stadsplattegronden een cumulatief karakter en verschillende fasen. De meeste steden zijn niet als geheel gepland, maar hebben vaak een oude nederzettingskern die teruggaat op een oude burcht of abdij, een economische infrastructuur of andere. Soms kunnen deze zelfs refereren naar een oudere, vroeg- of pre-middeleeuwse aanwezigheid.
Het gebruik van de 19de-eeuwse kadasterkaart (gereduceerd kadaster) als bron voor het onderzoek naar de historische gelaagdheid van een stad wordt gesuggereerd omdat deze een tijdsbeeld geeft van net voor de industrialisering en omdat dit de eerste nauwkeurige versie van het kadaster is met perceelsaanduiding. De oorspronkelijke perceelsindeling van een stad is een relatief stabiel element in de plattegrond, die vaak een prestedelijke oorsprong kent. Ondanks de processen van herverdeling blijven oude bezitsgrenzen en straatpatronen toch lang zichtbaar in het stedelijke landschap. De historische stedelijke kernen zijn immense archeologische sites en behoren tot de meest uitgebreide en complexe sites ter wereld, zowel in extensie als in stratigrafie. Tegelijkertijd zijn deze sites door permanente verstedelijking en stedelijke ontwikkeling ter plaatse zwaar bedreigd.
Wat betreft de afbakening wordt er traditioneel van uitgegaan dat de aanwezige versterkingen in de eerste plaats louter defensieve structuren waren en als dusdanig infrastructuur met een zware belemmerende invloed op de stadsontwikkeling. Hieruit volgt de constructie om de stadswallen te beschouwen als grenzen aan de stadsgroei en dus als bepaling van stadsfasen. De stadsversterkingen vormen een belangrijk onderdeel van de stedelijke identiteit en zijn als zodanig actieve componenten en bepalend voor de conceptuele stedelijke ruimte vóór de industriële periode en dus ook betekenisvol als afbakening van de complexe archeologische sites die steden zijn.
Omwille van al deze redenen wordt de grens van de archeologisch complexe en waardevolle ruimte vastgelegd op de buitenste afbakening van de stadsgracht rond de wallen en muren. De grachten bieden bovendien goede bewaringscondities voor organisch stedelijk afval. In een aantal gevallen werden de laatmiddeleeuwse muren tussen de 16de en de 18de eeuw vervangen door bastions en Vaubanversterkingen. De vergelijking met oudere stadsplannen laat echter steeds zien dat deze latere omwallingen ook de volledige laatmiddeleeuwse ruimte omvatten.
Het intekenen van de kernen gebeurde vanuit de ruimste perceelsafbakening en rekening houdende met belangrijke fysieke grenzen. Deze afbakening concentreert zich in de eerste plaats op de begrenzingen die zichtbaar zijn op de kaart, zoals stadsmuren, omwalling, stadsgrachten. Ook de open ruimtes tussen de bebouwde kern en strategische elementen zoals de rivieroever worden mee opgenomen. Op deze manier zijn we honderd procent zeker dat de afbakening van de historische stedelijke kernen in Vlaanderen dekkend is voor de volledige zone met complex stadsarcheologisch erfgoed (Tys e.a. 2010).
Kabinetskaart van de Oostenrijkse Nederlanden voor Zijn Koninklijke Hoogheid de Hertog Karel Alexander van Lotharingen, Jozef Jean François de Ferraris, Koninklijke Bibliotheek van België, uitgegeven in 1770-1778, schaal 1:11.520 herleid naar 1:25.000.
Gereduceerde Kadasterkaart van België, Dépôt de la Guerre, uitgegeven in 1845-1855, schaal 1:20.000.
Atlas Cadastral parcellaire de la Belgique, Philippe-Christian Popp, uitgegeven in 1842-1879, schaal 1:5000.
ARA, Kaarten en plans, NR. 85.
BAERT G.P. 1964: Het bezit van Don Diego Mesia. Eerste markies van Deinze (1625 - 1632), Bijdragen tot de geschiedenis der stad Deinze en van het Land van de Leie en de Schelde XXXI, 7-54.
BAUTERS L. & DE DAPPER M. 2003: Deinze voor het ontstaan van de middeleeuwse stad, in W. PREVENIER & R. VAN EENOO (eds): Geschiedenis van Deinze, deel 1. Middeleeuwen en Nieuwe Tijden, Deinze, 3-9.
BOGAERT C. & LANCLUS K. 1991: Inventaris van het cultuurbezit in België. Architectuur. Provincie Oost-Vlaanderen, Arrondissement Gent, Kantons Deinze - Nazareth, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 12N3, Brussel.
BRAL G. 1977: Verslag van de opgraving, Bijdragen tot de geschiedenis der stad Deinze en van het land aan Leie en Schelde XLIV, 103-111.
CASSIMAN A. 1954: Geschiedenis der stad Deinze, Bijdragen tot de geschiedenis der stad Deinze en van het Land van de Leie en de Schelde XX & XXI, 1-306.
DEMUYNCK G. 1995: De kadastrale Popp-Kaart van Deinze (1861), Deinze.
MAES H. 1977: De stadshalle te Deinze, Bijdragen tot de Geschiedenis der stad Deinze en van het land aan de Leie en Schelde XLIV, 89-102.
PREVENIER W. 2003: Het ontstaan van stad en bestuurlijke entiteit, in W. PREVENIER & R. VAN EENOO (eds): Geschiedenis van Deinze, deel 1. Middeleeuwen en Nieuwe Tijden, Deinze, 10-25.
PREVENIER W., VAN EENOO R. & THOEN E. (eds) 2007: Geschiedenis van Deinze, deel 3. Het platteland en de dorpen in Deinze, Deinze.
PREVENIER W. & VERMEIR R. 2003: Impact van oorlogen en crisissen op het dagelijkse leven, in W. PREVENIER & R. VAN EENOO (eds), Geschiedenis van Deinze, deel 1. Middeleeuwen en Nieuwe Tijden, Deinze, 123-132.
TYS D., BUYLE E., VERDURMEN I. & CANTERS F. 2010: Vectorisering en karakterisering van nederzettingskernen op basis van het zgn. 'gereduceerd kadaster', Skar-Rapport 5, Brussel.
VANDECATSYE S., LAISNEZ K., HERREMAN D. & VANHEE D. 2014: Archeologisch onderzoek Deinze Stadskern 2010-2011, KLAD-Rapport 24, Aalter.
VAN DEN ABEELE A. 1865: Geschiedenis der stad Deinze, Gent.
VANHEE D. 1998: Van haar voetstuk gehaald: de Deinse stadshalle, Bijdragen tot de Geschiedenis van Deinze en de Leiestreek LXV, 377-413.
VANHEE D. 2010. Archeologisch vooronderzoek stadskern Deinze, Rheinbachplein en Kerkplein. 30 juni 2009 tot 25 november 2009, KLAD-Rapport 18, Aalter.
VANHEE D. & DECEUNINCK M. 2011: Archeologisch vooronderzoek Deinze Tolpoortstraat 30 & 32. 15 & 16 juli 2010 & 7 tot 30 maart 2011, KLAD-Rapport 21, Aalter.
Bron: AZ-dossier
Auteurs: Vandecatsye, Stani; Vanhee, David
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Is deel van
Deinze
Omvat
Cirkelvormige structuur
Omvat
Deinze Markt 134-136
Omvat
Gentpoortstraat 70-74
Omvat
Grote Markt 122
Omvat
Markt 36
Omvat
Markt 96
Omvat
Tolpoortstraat 124-130
Omvat
Tolpoortstraat 38
Is gerelateerd aan
Louis Dhontstraat
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Historische stadskern van Deinze [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/140018 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.