De historische kern van Middelburg is gelegen op een zandige opduiking (tot 3,75 m TAW) aan de rand van de polders, pal op de grens met Nederland (gemeente Sluis-Aardenburg). De opduiking bestaat uit matig natte lemig zand- tot zandbodems omgeven door Oudlandpolders, zowel overdekte pleistocene gronden, geulgronden als poelgronden (Duinkerken II-klei op veen). In het noorden ligt de Papenkreek en in het noordoosten de Molenkreek, die de grens vormen met Nederland. Vanuit het zuiden stroomt het Vaardeken Middelburg binnen. Op het gewestplan staat de historische kern bijna volledig ingekleurd als woongebied met landelijk karakter, met in de kasteelzone een woonuitbreidingsgebied en op de randen landschappelijk waardevol agrarische gebied.
Middelburg vormt één van de weinige gestichte steden in Vlaanderen. Alhoewel heden ten dage een klein dorp, resten in het landschap en vooral in de bodem de overvloedige materiële getuigen van een rijk laatmiddeleeuws en vroegmodern verleden. De plaats kende immers een merkwaardige en turbulente geschiedenis die zich steeds meer reveleert bij archeologisch onderzoek en waarbij de stad transformeerde van elitair en bloeiend centrum in de late 15de eeuw tot een militair bolwerk tijdens de Godsdienstoorlogen en de Spaanse Successieoorlogen. Middelburg werd als archeologisch monument beschermd (besluit nr. 4411 van 21/06/2005).
Middelburg werd als stad gesticht door Pieter Bladelin in het midden van de 15de eeuw (De Smet 1866; Verschelde 1867; Cauchies 1995). Bladelin (ca. 1410-1472), afkomstig uit een rijke Brugse familie, maakte een steile carrière in dienst van de Bourgondische hertogen (De Smet 1868; Martens 1994; Martens 1999; Martens 2004a). Hij werd in 1430 raadslid voor de stad Brugge en bemiddelde tussen stad en hertog na de opstand in 1436. In 1440 werd hij door Filips de Goede tot algemeen ontvanger van de financiën benoemd en in 1444 tot schatbewaarder en gouverneur-generaal van de Bourgondische staat. In 1446 werd hem de titel van maistre d’hostel verleend en in 1451 werd hij de schatbewaarder van de Orde van het Gulden Vlies. De macht en het vermogen van Bladelin bereikte duidelijk een hoogtepunt in het midden van de 15de eeuw. Kroniekschrijver Olivier Chastelain beschrijft hem als riche de biens de fortune outre messure. De in oorsprong niet-adellijke Bladelin werd net voor z’n dood geridderd. Tussen 1445-1448 schilderde Rogier van der Weyden het zgn. ‘Middelburg Altarpiece’, ook wel Bladelintriptiek genoemd. Het is een drieluik met centraal naast Maria en Kind een knielende Bladelin als opdrachtgever, met in de achtergrond een stadslandschap dat door sommige kunsthistorici als afbeelding van zijn stad en kasteel wordt gezien (Martens 1994a; Martens 1997; De Clercq, Mortier & Martens 2003).
Wellicht om economische redenen, maar evenzeer ook om redenen van prestige en het streven naar de materiële uitingen van adellijke identiteit, ging Bladelin over tot de bouw van zijn stad (De Clercq, Dumolyn & Haemers 2007). Dit stadsvormingsproces duurde juridisch en in de feiten zo’n drie decennia (Braeckevelt 2012). Het ving aan in 1433 met de aankoop van verschillende gronden waaronder ook terreinen en gebouwen van een bestaande hoeve-uitbating die in handen waren van de abdij van Middelburg-in-Zeeland. In 1444 werden deze bezittingen als leengoed afhangende van de Burg van Brugge door hertog Filips de Goede als 't Hof van Middelburg-in-Vlaanderen geoctrooieerd en in 1451 verenigde Bladelin zijn oude en meer recent verworven lenen die hij van dan af van de Raad van Vlaanderen als leengoed mocht houden onder de naam van het Hof van Middelburg. In 1458 bekwam Bladelin parochiale rechten en de toestemming om een schepenbank te installeren, deze laatste verkreeg de hoge rechtsmacht in 1464. Belangrijk waren twee privileges verleend in maart 1465 door Filips de Goede. Ze lieten Bladelin toe om een zesdaagse jaarmarkt te organiseren en – zéér uitzonderlijk – om Middelburg te versterken en op te nemen in een reeks van versterkingen de hertog potentieel dienstig: qu’il fust cloz et ferme de bons fosséz, murailles, tours portes et autrement...afin que d’icelui bourg nous puissons aider la deffense de nostredit pais (Braeckevelt 2012). Belangrijke, in de bronnen geattesteerde bouwactiviteiten grepen plaats tussen ca. 1448 en 1465 met de afbraak van het hof van de abdij van Middelburg, de bouw van een kasteel, een kerk, een hospitaal en de stadsmuren en -poorten.
Als gestichte stad kenmerkt Middelburg zich door een zeer planmatige lay-out. Op de kaart die Jacob van Deventer zo’n honderd jaar na de stadsstichting van Middelburg tekende, is de inrichting van de ruimte goed zichtbaar. Ze is bovendien tot vandaag nog volledig bewaard gebleven in het stratenpatroon van de dorpskern, in de positie van de kerk, in perceelsopdelingen en in landschapskenmerken rondom de dorpskern. De stad bestond uit een door wallen en muren omgeven rechthoekig areaal met daarbinnen een strak georganiseerde indeling in zes blokken met centraal gelegen de kerk (nog op dezelfde locatie) en twee pleinen (nog één op dezelfde locatie). Aan de zuidwestzijde bevond zich het kasteeldomein van Bladelin, dat als het ware aan de stad kleefde. Van de oorspronkelijke wallen resten vooral langs de noordzijde van de stad nog enkele resten in het landschap; het gros ervan werd echter reeds gedempt of geïncorporeerd in jongere versterkingen, met name bij de aanleg van de bastionneringen tijdens de vroege 17de en in de vroege 18de eeuw (zie infra). Het huidige stratennet in de dorpskern gaat volledig terug op zijn laatmiddeleeuwse voorloper. Er werden in de kern geen nieuwe straten meer aangelegd, enkel aan de westzijde net buiten de stadsomwalling werd een nieuwe woonwijk toegevoegd. Er waren drie stadspoorten; een in het zuidwesten, waar kasteeldomein en stad elkaar raakten, voor de verbinding naar Damme en Brugge, een in het oosten naar Aardenburg en een derde in het noorden richting Sluis.
Bij archeologisch onderzoek is gebleken dat de stadsgracht in oorsprong zo’n 25 meter breed en 2,5 meter diep moet zijn geweest en een vlakke bodem bezat (ongepubliceerde informatie W. De Clercq). Aan de zuidzijde kwam het Middelburgs Vaardeken in deze omwalling uit. Dit Vaardeken – aangelegd in 1456 – is nog steeds als een smalle gracht in het landschap tussen Middelburg en het Schipdonkanaal bewaard. Langs deze weg die Bladelin liet graven naar de Lieve, konden schepen vanuit Gent of Damme de markten van Middelburg bereiken. Via twee kanalen kon van op de stadsgracht het centrum binnen worden gevaren. Hun tracé is als perceelsgrens of als gracht nog bewaard gebleven. De stadsmuren en -poorten werden na 1465 gebouwd. Echter na een vernietigende aanval op de stad door de Vlaamse steden in de opstand tegen Maximiliaan van Oostenrijk in 1488, werden ze al weer afgebroken (Haemers 2005). Daarmee vormen de nog aanwezige funderingen de unieke resten van een laatmiddeleeuwse stadsverdediging die nog geen 25 jaar effectief heeft bestaan. De kaart van Van Deventer toont inderdaad geen muren meer, maar op vijf locaties wel nog (delen van) de stadstorens. Bij opgravingen in 2006 op het areaal van het 16de-eeuwse arme klarenklooster is gebleken dat de 15de-eeuwse stadsmuur 0,8 meter breed was en in baksteen opgebouwd en voorzien van een parament van natuursteen (ongepubliceerde informatie W. De Clercq). Eén toren bevond zich op de hoek tussen de stadsgracht en een kanaal dat naar het centrum leidde. De toren had een U-vorm en bezat bakstenen muren van 1,8 m breed, eveneens met parament in natuursteen. Het kanaal zelf werd door een 0,8 m brede baksteenmuur met natuurstenen parament geflankeerd die ook naar de toren leidde.
De grote hoeveelheid grond die uit de uitgraving van de stadsgracht afkomstig moeten zijn geweest, werd onder meer gebruikt om het areaal van de toekomstige stad binnen de muren op te hogen. Op de meeste locaties binnen de stad werd bij opgravingen immers een vrij steriel zandpakket aangetroffen waarin enkele meer kleiige sedimenten vervat zitten (De Clercq e.a. 2014). Dit pakket dekt op zijn beurt een humeuze horizont af die de teelaarde en het loopvlak moet hebben gevormd ten tijde van de stadsstichting. Geassocieerd met het bedolven humeuze pakket werden bij opgravingen grachten aangetroffen die parallel of haaks aan de Dinantstraat verlopen, wat doet vermoeden dat dit wegtracé reeds bestond voor het midden van de 15de eeuw en als as diende voor de nieuw te bouwen stad. In het westen is deze as net buiten het kasteeldomein nog goed te zien op het plan van Van Deventer. Bladelin verkreeg de toestemming om deze weg om te leggen voor de bouw van het kasteel. Hij zou nu wat oostelijker de stad binnenkomen via een stadspoort.
Een afvalkuil aangetroffen binnen het areaal van het latere klooster, evenals enkele scherven uit de oude perceelsgrachten doen de oudste vastgestelde bewoning op het latere stadsareaal overigens opklimmen tot in de volle middeleeuwen (12de eeuw). Historische bronnen met betrekking tot de zone van de latere kerk (ca. 1448) en archeologische waarnemingen rond het Bladelinplein wijzen bovendien op de aanwezigheid van houtbouw en mogelijk baksteenarchitectuur die bij de stadsstichting werd afgebroken en bedolven onder de ophogingslaag. Het hoger genoemde goed van de abdij van Middelburg bevond zich naar alle waarschijnlijk in deze zone en met zekerheid niet op de locatie van het vroegere kasteel. Het hospitaal gebouwd rond 1460 bevond zich aan de noordzijde van de stad, nabij de stadspoort die naar Aardenburg leidde. De kaart van Van Deventer toont een groot gebouw met hoog opgetrokken dak. Delen van het hospitaal moeten zich nog in het bodemarchief bevinden.
De goed bewaarde bedolven bodem en de afdekkende ophogingslaag vormen als dusdanig unieke referentiehorizonten in het bodemarchief van de stad Middelburg. De eerste bevat archeologische en ecologische informatie uit de tijd voor 1450; de laatste vormt de basis waarop de stad gebouwd werd in het midden van de 15de eeuw.
De oudste getuigen van de 15de-eeuwse stad, bestaande uit baksteenmuren direct rustend op het ophogingspakket, werden rond het Bladelinplein bij opgraving aangetroffen en behoren tot gebouwen die onder meer bestaan uit kamers van 5 bij 5 m voorzien van een wangenhaard (Pype & De Clercq 2006). In alle onderzochte gevallen vormden deze muren en hun inplantingsrichting de basis voor de latere bouwactiviteiten. Op de site van het zogenaamde Stadhuis aan het Bladelinplein in 2005 en van het Blauwhuis in 2014, kon immers vastgesteld worden dat bestaande architectuur direct rust op muren die tot de 15de eeuw terug gaan, of dat ze minstens terug gaat tot deze bouwlijnen (Pype & De Clercq 2006; De Clercq e.a. 2015).
Archeologisch zijn er nog geen directe bewijzen gevonden van de historisch geattesteerde economische activiteiten beoefend door tapijtwevers en vooral koperslagers in de stad (Buge 1904). Deze laatsten vestigden zich op verzoek van Bladelin in Middelburg, na het platbranden van hun stad Dinant door de Bourgondische hertog in 1466. De koperslagerij moet economisch belangrijk geweest zijn in het stadje. Zo kregen de Middelburgse marchans bateurs natifz de la ville de dinant in 1471 van Edward IV de vrijgeleide voor de handel met hun producten in Engeland. Koning Edward IV vernoemt daarbij Bladelin trouwens als nostre treschier et bon amy. Een rederijkersgedicht meldt nog koperslagers in de stad 120 jaar later. Mogelijk bevinden de ateliers van de koperslagers zich in de Dinantstraat.
Het kasteel van Bladelin behoort samen met de kerk tot de oudste bouwwerken in de stad. Het werd vernoemd in een charter van februari 1451, alhoewel het niet duidelijk is als het toen reeds volledig afgewerkt was. In 1465 wordt het bonne maison et forte genoemd. Van het kasteel resten geen zichtbare relicten meer. De laatste muurresten werden kort na de Tweede Wereldoorlog uitgebroken, de relicten van de wallen werden gedicht met de aanleg van een verkaveling rond 2000. Deze werken vormden tevens de aanleiding voor drie noodopgravingscampagnes in de periode 2002-2004 (De Clercq, Mortier & Martens 2003; De Clercq & Mortier 2004; De Clercq, Pype & Mortier 2004; Mortier & De Clercq 2003). Deze opgravingen samen met de ontdekking van een vroeg-18de-eeuws opmetingsplan van het Franse leger, lieten toe om de plattegrond van het kasteel en de opstand te reconstrueren. Het kasteeldomein had een tweeledige structuur met een neerhof en opperhof dat door een dubbele gracht was omgeven waarbij de buitenste omwalling aansloot op de stadsomwalling. Het neerhof had een T-vorm waarbij de breedste zijde uitkeek naar de stad. Het opperhof had een rechthoekige structuur en was door een gracht van het neerhof gescheiden. Het gebouw had twee verdiepen en bezat aan de voorzijde twee grote ronde hoektorens, twee traptorens en twee flankeertorens en aan de achterzijde een halfronde toren. In elk geval zag het kasteel er niet uit zoals het door van der Weyden werd geschilderd op de Bladelintriptiek en later door Sanderus werd overgetekend. Eerder dan een pure defensieve structuur moeten we het kasteel van Bladelin ook als een residentie beschouwen wiens architectuur ten dienste stond van de elitaire identiteit van de eigenaar. Wellicht verbleven Karel de Stoute, Margareta van York en Maria van Bourgondië in juni 1470 op het kasteel bij hun bezoek aan Bladelin en Middelburg (tussen 7 en 21 juni 1470) (Martens 1993).
Na de dood van de kinderloze Bladelin in 1472 en van zijn weduwe Margareta van de Vagheviere in 1477 kwam Middelburg na enkele korte erfrechtelijke omzwervingen in handen van Willem I Hugonet, de kanselier van Bourgondië en als dusdanig één van de machtigste figuren in het Bourgondisch gebied (Paravicini 1972; Haemers 2005). Archeologische vondsten van kacheloventegels met de wapens van Maria van Bourgondië en Maximiliaan van Oostenrijk gevonden op het kasteeldomein staan in direct verband met het huwelijk tussen beiden en de met de kasteelheer (De Clercq, Dumolyn & Haemers 2007). Ook nu nog bleef de stad genieten van de hertogelijke gunst want bronnen melden schenkingen van de hertog aan het hospitaal dat eertijds door Bladelin was opgericht in Middelburg.
Stad en kasteel werden volgens meerdere geschreven bronnen zwaar geteisterd in de opstand van de Vlaamse steden tegen Maximiliaan van Oostenrijk, die uitbrak na de dood van Maria van Bourgondië. Willem I Hugonet, tweede heer van Middelburg, werd gevangen gezet en in 1477 in Gent onthoofd (Haemers 2007). Als bolwerk van de Bourgondische centrale macht werd Middelburg na belegering in 1488 ingenomen, geplunderd, in brand gestoken en de stadsmuren geslecht (cf. supra). Mogelijk zijn enkele archeologisch vastgestelde verbouwingen aan het hoofdgebouw van het kasteel in verband te brengen met reparaties uitgevoerd na 1488. In elk geval vormt de vernietiging van 1488 een historisch belangrijk feit en tevens een referentiehorizont voor archeologisch onderzoek binnen de stad.
Ondanks de terechtstelling van Willem bleef de Bourgondische familie Hugonet nog Middelburg besturen, en dit tot 1562 (Verschelde 1867; Martens 1994). Herstellingen werden uitgevoerd aan het kasteel en aan de huizen. Belangrijk was de oprichting in 1515 van een klooster in Middelburg door Willem II Hugonet. Het is het eerste arme klarenklooster in België en lag aan de basis van de stichting van twee andere, Ieper in 1597 en Luik in 1604. De eerste abdis was Stefanie Hugonet, de dochter van de terechtgestelde Bourgondische kanselier Willem I, die samen met 5 medezusters op 25 maart 1519 haar intrek nam. Door de rol die Middelburg in de Godsdienstoorlogen speelde, was het klooster een kort leven beschoren en werd verlaten tussen 1579 en 1588. Archeologisch en historisch gezien vormt het kloostercomplex dus een potentieel waardevolle tijdscapsule. Het complex was blijkens de kaart van Jacob van Deventer, een plan uit 1608-1610 en een landmetersplan van Jan en Pieter d’Herbe uit 1750, gelegen in de zuidwestelijke hoek van de stad. In 2006 kon bij opgravingen een deel van de kloostermuur worden onderzocht.
Kaarten, plannen en het archeologisch onderzoek wijzen er duidelijk op dat het kloostercomplex bestaan moet hebben uit meerdere losstaande gebouwen, geschikt in een ommuurd domein gelegen rondom een kerk. Belangrijke delen van dit kort bewoond klooster moeten nog in de tuinen van de huizen aan de oostzijde van Kloosterstraat bewaard zijn gebleven. Zo wees bouwhistorisch en archeologisch onderzoek er in de Kloosterstraat 16 op dat het bestaande pand op 16de-eeuwse muren van het klooster gebouwd werd terwijl in de tuin een waterput werd gelokaliseerd en de resten van enkele begravingen werden onderzocht (Pype 2007). Wellicht betreft het de graven van kloosterlingen. Een afvalkuil die bij opgravingen aan het licht kwam doet vermoeden dat in de zone van het klooster ook oudere, 12de-eeuwse bewoningsresten aanwezig zijn in het bodemarchief.
Vanaf 1562 tot 1586 komt Middelburg in handen van de familie d’Ongnies en van 1586 tot 1629 de familie de Merode (Verschelde 1867; Martens 1994). De stad die tijdens de godsdienstoorlogen vanaf 1572 steeds meer tot een ruïne en militair bolwerk zal transformeren, vormde herhaaldelijk voorwerp van belegering en bezetting door troepen van allerhande herkomst en afwisselend van Spaanse of Staatse gezindheid (Van Vooren 1987; Martens 2004b; De Clercq e.a. 2007). Een Damse visitatie verklaarde in 1607 dat de stad tot sulck een ruïne, desolatie ende destructie ghecommen es .... (Haemers 2005). Vooral de aanval van Maurits van Nassau op de stad in mei 1604 moet tot drastische vernielingen geleid hebben. Zo kan de vernietiging van de zuidhoek van het kasteel wellicht tot die tijd terug gevoerd worden. Onderzoek wees ook uit dat de stortkokers van het kasteel hun laatste opvulling kenden rond 1600; de materiële cultuur wees bovendien op het militair karakter die de bezetting van het kasteel toen moet gekend hebben (De Clercq e.a. 2007; Poulain, De Groote & De Clercq 2014).
Een belangrijk topografisch gegeven voor die tijd bestaat in de transformatie van de oude laatmiddeleeuwse omwalling tot gebastionneerd bolwerk. Historische bronnen, onder andere een tekening van de aanval van Nassau op de stad in 1604 en een ontwerpplan tot herfortificatie, maar ook het archeologisch onderzoek (2012, Kasteelstraat) maken duidelijk dat de aanleg van de eerste bastionnering van Middelburg kort voor het Twaalfjarig bestand moet hebben plaatsgevonden (1609). Pompeo Guistiano schrijft dat graaf Frederik van Berg toen de stad bezette en versterkte. Eerdere vermeldingen in de tekstbronnen wijzen eerder op reparaties van de oude vesten. De nieuwe versterking werd in hout en aarde opgeworpen en volgde grotendeels het tracé van de oudere middeleeuwse omwalling. Er werden bastions opgeworpen op de hoeken van de stad en het kasteeldomein. Daarnaast verschenen twee grotere bastions op de zuidflank van de stad: één lag tussen de twee kanalen die vanuit de stadsgracht in de stad leidden, een ander beschermde de stadspoort aan de westzijde. De twee andere stadstoegangen werden elk door een halfronde toren geflankeerd, mogelijk betreft het laatmiddeleeuwse torens die hergebruikt werden. Archeologisch onderzoek kon in 2012 vaststellen dat de verbinding tussen kasteel- en stadsgracht voor de bouw van de eerste bastionnering gedempt werd om geen onderbreking in de courtine te hebben. Van deze eerste omwalling resten ter hoogte van het kasteeldomein nog enkele topografische restanten. Op andere locaties lijkt dit niet meer het geval te zijn door de bouw van een tweede bastionnering.
In 1629 kwam Middelburg in handen van de familie Vilain van Gent (tot 1794) (Verschelde 1867; Martens 1994). In 1648 kwam de stad bij de Vrede van Munster in Spaans gebied te liggen. Het gros van de 17de en vroege 18de eeuw was verder evenzeer een periode met afwisselende bezettingen en herbouw en vooral ook van overstromingen met zeewater, in de hand gewerkt door het doorsteken van de dijken onder meer te Sluis.
In de vroege 18de eeuw werd de stad onder Frans bestuur voorzien van een nieuwe versterking, aangepast aan de noden van die tijd. Een ontwerpplan gemaakt in Brugge in mei 1702 door de Franse militaire ingenieur François Larmont Senneton de Chermont en bewaard in het Franse legerarchief te Vincennes toont zowel de bestaande toestand als de ontworpen toestand. Op basis van de nummering van de bastions kan men afleiden dat er een plan werd gemaakt van het kasteeldomein en minstens één ander plan van de stad. Slechts het eerste plan met details van het kasteel en de oude bastionnering is bewaard. De herversterking bestond uit twee nieuwe grote puntvormige bastions aan de oostflank van de stad en van een eerder stomp bastion aan de zuidflank, nabij de oude stadspoort. De noordwesthoek werd versterkt door een zwak vooruitspringende verdediging, wellicht om de schootspositie van op het kasteeldomein niet te hinderen. In de huidige topografie en het landschap zijn vooral aan de oost- en noordoostzijde van de stad nog duidelijke relicten van de bastionnering bewaard. Het ontwerp voor het kasteeldomein werd echter nooit gerealiseerd; zo blijkt uit het plan van Jan en Pieter d’Herbe (1750) en uit archeologisch en topografisch onderzoek (Verschelde 1867).
De stad Middelburg vormt een uniek gegeven in de laatmiddeleeuwse tot vroegmoderne geschiedenis van Vlaanderen. Gesticht als unieke uiting van macht en prestige van Pieter Bladelin, verviel het, meegesleurd in het Spaans-Staatse en latere conflicten, al snel tot oorlogsbolwerk en uiteindelijk tot een klein dorp. Deze kortstondige doch turbulente geschiedenis heeft blijvende sporen in landschap en stadstopografie nagelaten en vooral een rijk en goed bewaard gestratifiëerd bodemarchief opgeleverd. Systematische opvolging van bouwwerven op kleine perceeltjes in de stad heeft telkens al tot resultaten geleid die steeds meer de evolutie en het belang van deze plaats onderlijnen. Vele van de oudere woningen in de dorpskern evenals het stratennet en de percelen gaan rechtstreeks op de stadsfase terug. Het is dus van het grootste belang deze historisch relevante entiteiten hoe klein soms ook, de noodzakelijke archeologische preventieve opvolging te bieden wanneer het bodemarchief er bedreigd zou worden.
Systematische opvolging van bouwwerven in de stad heeft telkens al tot resultaten geleid die het belang van deze plaats onderlijnen. Door de verwording van de stad tot dorp is het ondergronds patrimonium over het algemeen nog zeer goed bewaard en zijn de verstoringen relatief beperkt gebleven. Gezien de matig natte bodemkundige kenmerken is de bewaring over het algemeen vrij goed naargelang de aard van de sporen en de deposities, zoals de vele opgravingen reeds aangetoond hebben.
De stedelijke ruimte bewaart sporen van samenlevingen die daar achtereenvolgens aanwezig waren en deze ruimte aan hun noden hebben aangepast. Ze is met andere woorden het resultaat van een complex levenstraject waarbij de invulling veranderlijk was naargelang de sociaal-economische, maatschappelijke en institutionele context. Meer nog dan bij dorpen hebben stadsplattegronden een cumulatief karakter en verschillende fasen. De meeste steden zijn niet als geheel gepland, maar hebben vaak een oude nederzettingskern die teruggaat op een burcht of abdij, een economische infrastructuur of andere. Soms kunnen deze zelfs refereren naar een oudere, vroeg- of pre-middeleeuwse aanwezigheid.
Het gebruik van de 19de-eeuwse kadasterkaart (gereduceerd kadaster) als bron voor het onderzoek naar de historische gelaagdheid van een stad wordt gesuggereerd omdat deze een tijdsbeeld geeft van net voor de industrialisering en omdat dit de eerste nauwkeurige versie van het kadaster is met perceelsaanduiding. De oorspronkelijke perceelsindeling van een stad is een relatief stabiel element in de plattegrond, die vaak een prestedelijke oorsprong kent. Ondanks de processen van herverdeling blijven oude bezitsgrenzen en straatpatronen toch lang zichtbaar in het stedelijke landschap. De historische stedelijke kernen zijn immense archeologische sites en behoren tot de meest uitgebreide en complexe sites ter wereld, zowel in extensie als in stratigrafie. Tegelijkertijd zijn deze sites door permanente verstedelijking en stedelijke ontwikkeling ter plaatse zwaar bedreigd.
Wat betreft de afbakening wordt er traditioneel van uitgegaan dat de aanwezige versterkingen in de eerste plaats louter defensieve structuren waren en als dusdanig infrastructuur met een zware belemmerende invloed op de stadsontwikkeling. Hieruit volgt de constructie om de stadswallen te beschouwen als grenzen aan de stadsgroei en dus als bepaling van stadsfasen. De stadswallen vormen een belangrijk onderdeel van de stedelijke identiteit en zijn als zodanig actieve componenten en bepalend voor de conceptuele stedelijke ruimte vóór de industriële periode en dus ook betekenisvol als afbakening van de complexe archeologische sites die steden zijn.
Omwille van al deze redenen wordt de grens van de archeologisch complexe en waardevolle ruimte vastgelegd op de buitenste afbakening van de stadsgracht rond de wallen en muren. De grachten bieden bovendien goede bewaringscondities voor organisch stedelijk afval. In een aantal gevallen werden de laatmiddeleeuwse muren tussen de 16de en de 18de eeuw vervangen door bastions en Vaubanversterkingen. De vergelijking met oudere stadsplannen laat echter steeds zien dat deze latere omwallingen ook de volledige laatmiddeleeuwse ruimte omvatten.
Het intekenen van de kernen gebeurde vanuit de ruimste perceelsafbakening en rekening houdend met belangrijke fysieke grenzen. Deze afbakening concentreert zich in de eerste plaats op de begrenzingen die zichtbaar zijn op de kaart, zoals stadsmuren, omwalling, stadsgrachten. Ook de open ruimten tussen de bebouwde kern en strategische elementen, zoals de rivieroever, worden opgenomen. Op deze manier zijn we honderd procent zeker dat de afbakening van de historische stedelijke kernen in Vlaanderen dekkend is voor de volledige zone met complex stadsarcheologisch erfgoed (Tys e.a. 2010).
Atlas des villes de la Belgique au XVIe siècle, Jacob Van Deventer, Nationaal Geografisch Instituut, facsimile uitgegeven in 1884-1924.
Kabinetskaart van de Oostenrijkse Nederlanden voor Zijn Koninklijke Hoogheid de Hertog Karel Alexander van Lotharingen, Jozef Jean François de Ferraris, Koninklijke Bibliotheek van België, uitgegeven in 1770-1778, schaal 1:11.520 herleid naar 1:25.000.
Gereduceerde Kadasterkaart van België, Dépôt de la Guerre, uitgegeven tussen 1845-1855, schaal 1:20.000.
Onroerend Erfgoed, Digitaal beschermingsdossier 4.001/40000/D2307.1, Kasteel en dorpskern van Middelburg (Maldegem) (S. Mortier, 2005).
BRAECKEVELT J. 2012: Pieter Bladelin, de Rijselse Rekenkamer en de stichting van Middelburg-in-Vlaanderen (ca. 1444-1472): de ambities van een opgeklommen hofambtenaar versus de bescherming van het vorstelijke domein. Koninklijke Commissie voor Geschiedenis, Brussel.
BUGE J. 1904: De Dinantsche Koperslagers en hun verblijf te Middelburg-in-Vlaanderen, Kunst, Tijdschrift voor Kunst en Letteren VIII, 77-81.
CAUCHIES J.M. 1995: Deux grands commis bâtisseurs de villes dans les Pays-Bas Bourguignons: Jean de Lannoy et Pierre Bladelin (vers 1450/60). In : “De Jacques Coeur à Renault.” Gestionnaires et Organisations. Collection Histoire, Gestion, Organisations, (Toulouse), 58.
DE CLERCQ W., CALUWE D., COOREMANS B., DE BUYSER F., DE GROOTE K., DEFORCE K., ERVYNCK A., LENTACKER A., MORTIER S., PYPE P., VANDENBERGHE S., VAN NEER W. & WOUTERS H. 2007 : Living in times of war : waste of c. 1600 from two garderobe chutes from the Castle of Middelburg-in-Flanders (Belgium), Post-Medieval Archaeology 41 (1), 1-63.
DE CLERCQ W., DUMOULYN J. & HAEMERS J. 2007: Vivre Noblement. The material and immaterial construction of Elite-Identity in Late-Medieval Flanders, Journal for Interdisciplinary History 38, 1-31.
DE CLERCQ W., HERREMANS D., POULAIN M., DE REU, J., TRACHET J. & VAN THIENEN V. 2014: Archeologisch onderzoek in Middelburg-in-Vlaanderen: een bilan van twee jaar preventief archeologisch onderzoek (2012-2013), Archaeologia Mediaevalis 37, 39-44.
DE CLERCQ W., MORTIER S. & MARTENS M. 2003: Middelburg in Vlaanderen. Vergeten Stad van Pieter Bladelin. In: Monumentenzorg & Cultuurpatrimonium. Jaarverslag van de provincie Oost-Vlaanderen 2002, Gent, 135-144.
DE CLERCQ W. & MORTIER S., 2004: Het kasteel van Pieter Bladelin te Middelburg (Maldegem, O-Vl.): van statussymbool tot militair steunpunt. Resultaten en eerste synthese na afronding van het veldonderzoek, Archaeologia Medieavalis 27, 9-12.
DE CLERCQ W., POULAIN M., DE REU, J. & HERREMANS D. 2015: Archeologisch onderzoek op het Pieter Bladelinplein te Middelburg (OVL), Archaeologia Mediaevalis 38, 86-89.
DE CLERCQ W., PYPE P. & MORTIER S. 2004 : Archeologisch onderzoek in Middelburg-in-Vlaanderen. Drie jaar opgravingen op het opper- en neerhof van het kasteel van Pieter Bladelin, Jaarboek van de heemkundige kring Het Ambacht Maldegem X, 272-294.
DE SMET J.J. 1866: Le chevalier Bladelin, surnommé Leestmakere, et la ville de Middelbourg en Flandre, Bulletin de l’Académie Royale de Belgique, 2e série, XXII (1866), 424-436
DE SMET J.J. 1868: Bladelin (le chevalier Pierre), Biographie Nationale II, Brussel, 445-447.
HAEMERS J. 2005: Middelburg na Pieter Bladelin. De juridische en militaire strijd tussen vorst, stad en adel om sociale erkenning en politieke macht (1472-1492), Handelingen van het Genootschap voor Geschiedenis CXLII, 215-265.
MARTENS M. 1993: Voornaam bezoek te Middelburg. De kermisweek van 1470. Heemkundige Bijdragen uit het Meetjesland, VII (1993), 97-104.
MARTENS M. 1994: Pieter Bladelin ca. 1410-1472 en Middelburg-in-Vlaanderen 1444-1994. Een biografie van Pieter Bladelin, stichter van Middelburg in Vlaanderen, gevolgd door bijdragen over de Bladelintriptiek, de verheffing in de ridderstand en het graf van Bladelin, Catalogus bij de tentoonstelling 550 jaar Middelburg in de parochiekerk van Sint-Petrus en Sint-Paulus te Middelburg van 3 tot 31 juli 1994, Middelburg.
MARTENS M. 1997: Het kasteel van Middelburg, Jaarboek van de heemkundige kring Het Ambacht Maldegem III (1997), 179-189.
MARTENS M. 1999: Nieuwe biografische gegevens over Pieter Bladelin, de stichter van Middelburg,” Jaarboek van de heemkundige kring Het Ambacht Maldegem, V 1999, 244-250.
MARTENS M. 2004a: Aanvullingen bij de biografie van Pieter Bladelin, Jaarboek van de heemkundige kring Het Ambacht Maldegem 10, 81-104.
MARTENS M. 2004b: Middelburg tijdens de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648). I. Middelburg en de Reformatie (1564-1554), Jaarboek van de heemkundige kring Het Ambacht Maldegem 10, 297-328.
MARTENS M. 2005: Middelburg in de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648). II. Aan de rand van het frontgebied 1584-1604, Jaarboek van de heemkundige kring Het Ambacht Maldegem 11, 275-314.
MARTENS M. 2007: Middelburg tijdens de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648). III. Verstrekt, verheven 1605-1621, Jaarboek van de heemkundige kring Het Ambacht Maldegem 13, 296-355.
MARTENS M. 2008: Middelburg tijdens de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648). IV. Neutraal Jaarboek van de heemkundige kring Het Ambacht Maldegem 14, 255-314.
MORTIER S. & DE CLERCQ W. 2003: Noodopgravingen op de kasteelsite van Middelburg (gem. Maldegem), fase 2001. Een monument van de Bourgondische topadel onder de sloophamer (O.-Vl.), Archaeologia Mediaevalis 26, 48-50.
NOTTEBOOM H. 1987: Versterkingswerken te Middelburg, Heemkundige bijdragen uit het Meetjesland 1 (4), 173-177.
PARAVICINI W. 1972: Zur Biographie von Guillaume Hugonet, Kanzler Herzog Karls des Kühnen. In: Festschrift für Hermann Heimpel II, Göttingen, 443-481.
POULAIN M., DE GROOTE K. & DE CLERCQ W. 2014: Pots from troublesome times. Ceramics used in Middelburg-in-Flanders, Belgium, during the Eighty Years’ War, Medieval Ceramics 34, 1-18.
PYPE P. 2007: Enkele archeologische en bouwfysische nota’s naar aanleiding van de restauratie-renovatie van een pand in de Kloosterstraat in Middelburg, Jaarboek van de heemkundige kring Het Ambacht Maldegem 13, 214-219.
PYPE P. & DE CLERCQ W. 2006: Archeologisch onderzoek op het Bladelinplein in Middelburg-in-Vlaanderen (gem. Maldegem) (O. - Vl.), Archaeologia Mediaevalis 29, 93- 96.
TYS D., BUYLE E., VERDURMEN I. & CANTERS F. 2010: Vectorisering en karakterisering van nederzettingskernen op basis van het zgn. 'gereduceerd kadaster', Skar-rapport 5, Brussel.
VAN VOOREN G.A.C. 1987: ‘Middelburg-in-Vlaanderen tijdens de Woelige jaren 1578-1583’, in: BAUWENS (red.) Opstand en verval. Aspecten van het dagelijks leven tijdens de laatste decennia van de 16de eeuw, Brugge, 187-223.
VERSCHELDE K. 1867: Geschiedenis van Middelburg in Vlaenderen, Brugge.
Bron: AZ-dossier
Auteurs: De Groote, Koen; De Clercq, Wim
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: De Groote K. & De Clercq W. 2015: Historische stadskern van Middelburg [online], https://id.erfgoed.net/teksten/171869 (geraadpleegd op ).
Het voormalige kasteel van Middelburg werd gebouwd in een gehucht van de parochie Heille (nu Nederland) op de plaats van een hoeveuitbating die de abdij van Middelburg in Zeeland er circa 1280 begonnen was. Circa 1440 werd de hoeve, toen in eigendom van zijn schoonbroer, gekocht door Pieter Bladelin, financieel expert van de Bourgondische hertogen en schatbewaarder van de Orde van het Gulden Vlies. In 1444 werd het Hof van Middelburg door Filips de Goede geoctrooieerd als leen, afhangende van de Burg van Brugge. In 1448-1450 liet Pieter Bladelin een kasteel bouwen. In de volgende jaren wordt met een kerk, stadhuis, hospitaal, klooster, burgerhuizen en stadsmuren het stadje opgebouwd dat in 1458 stadsrechten verkreeg. Pieter Bladelin, ondertussen in de ridderstand verheven, stierf in 1472, zijn weduwe 4 jaar later. De erfgenamen van Bladelin verkochten Middelburg in 1476 aan Guillaume Hugonet (de Saillant), kanselier van Bourgondië. In de opstand van de steden tegen Maximiliaan van Oostenrijk, werd het kasteel als toonbeeld van zijn macht, in 1488 vernietigd. Door de verzanding van het Zwin, die de ondergang betekende voor stadjes als Damme en Monnikerede en zelfs Brugge, was ook Middelburg niet langer aantrekkelijk. De godsdienstoorlogen brachten het een tweede, zeer zware slag toe, en in 1604 zou langs Middelburg, na alweer een plundering en verwoesting, de grens tussen Spaans en Staats-Hollands gebied vastgelegd worden. In de volgende eeuwen werd Middelburg talloze keren geteisterd door militaire bezetting (onder andere Fransen) of oorlogsgeweld en door overstromingen veroorzaakt door natuurgeweld of vijandelijkheden. Een laatste keer werd Middelburg, ondertussen een landelijk dorp, tijdens de beschietingen van oktober 1944 compleet tot een ruïne herleid.
De kaart van Jacob van Deventer (circa 1550) toont op de plaats van het kasteel een klein neerhof en een groot opperhof. Het opperhof kenmerkt zich door een vierhoekig kasteel, voorzien van torens op zeker twee hoeken, en een open binnenplaats. Rond het kasteel lag een brede gracht, een aarden wal en verderop nog een gracht die aansloot op de stadsgracht. Een Franse militaire kaart van 1610 toont ons eveneens een kasteel met tweeledige structuur. Alleen wordt het neerhof hier even groot afgebeeld als het opperhof, en met een identieke plattegrond. De plattegrond(en) wordt gekenmerkt door twee grote torens op de hoeken aan de voorzijde van het kasteel, en een ingangspartij bestaande uit de toegangsbrug en twee (kleinere) flankeertorens. Uit recente opgravingen is echter gebleken dat dit beeld enigszins moet worden bijgesteld.
Karel Verschelde beschrijft in zijn "Geschiedenis van Middelburg in Vlaenderen"” van 1867 het kasteeldomein als een opper- en een neerhof, voorbij de poort betrad men het neerhof betrad, en de aanwezigheid van een kruidentuin, een siertuin en een galerij.
De oudste gegevens over het kasteel komen van Bladelin zelf. Ze betreffen niet zozeer het gebouw, dan wel de bestemming die het na zijn dood moet krijgen. In zijn testament, opgesteld te Brugge op 27 maart 1472, duidt hij als erfgenaam van "mijne stede, heerlichede ende casteel van Middelburch" zijn neef Jan de Baenst aan, die ook "alle huusingen, woensten ende edifficien mij toebehorende, staende ende ligghende bin den bijvanghe van den voorseide stede ende casteele" zal krijgen, "behoudens dies dat vrauwe Margriete van de Vagheviere, mijne wettelijkcke gheselnede, zal hebben ende behouden haer woonste opt voorseide slot ende casteel van Middelburch, huer leven lanc gheduerende, up dat zie 't begheert...".
Ook in het verslag dat pastoor D'hooghe in 1587 redigeerde over het onheil dat de geuzen vanaf 1572 bij hun invallen in Middelburg aanrichtten, komt het kasteel meermaals ter sprake, het vermeldt elementen als het plein van het kasteel, een bovenverdieping, kasteel- en stadswal, op de kasteelwal een schuit en steiger met ooievaarsnest, een venster boven de kasteelpoort, een brouwerij of wijnkelder, verscheidene kamers.
Met dit alles komen we tot de conclusie dat het om een omwald en onderkelderd gebouw ging met zeker twee bovengrondse bouwlagen, dat er torens waren en een valbrug. Het kasteel was omstreeks 1750 geheel vervallen. Sindsdien werden uit de ruïne stenen weggehaald en elders aangewend voor woningen, schuren of stallingen.In 1903-04 werd noordelijk op het vroegere kasteeldomein het stationsgebouw opgetrokken voor de lijn Brugge – Moerkerke – Middelburg – Aardenburg. Het tramspoor, in de as van de Kasteelstraat, liep in feite over de plaats waar ooit het kasteel had gestaan. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd het uitgebroken. Vlak na de oorlog werden tegenover het station noodwoningen opgetrokken, en ook het station werd verbouwd tot woongelegenheid. Toen de noodwoningen verdwenen, veranderden de gronden in weiland. De laagte daarin, een restant van de vroegere kasteelwal, staat bij de inwoners van Middelburg bekend als de "Pulse". Door de inrichting van een verkaveling begin de jaren '90 en vooral door de bouw van de weg en de eerste woningen neemt het verhaal van de vernietiging van het kasteelsite een aanvang. Toen de wegenwerken voor de verkaveling in 1996 werden uitgevoerd, kwamen muurresten aan het licht. Bij de bouw van de eerste woning werden verschillende muren vernietigd. Bij de bouw van een tweede woning werden volgens de bouwheer geen muren vernietigd. Nochtans situeert het perceel zich (deels) op het neerhof van het kasteel. Niets sluit echter uit dat archeologische sporen van structuren in hout werden vernield.
Bij de opgravingen in 2002 kwam een deel van het toegangscomplex van het kasteel aan het licht, bestaande uit houten en stenen brugpijlers, een flankeertoren en een deel van de binnenconstructies van het kasteel. Verder kon een stuk van de walgracht worden onderzocht. Bij de campagnes in 2003 werd het onderzoek verder toegespitst op de hoek van de voorgevel met de zuidelijke buitenmuur en een deel van het binnenplein. Hierbij sprong vooral de grote hoektoren met zijdelingse traptoren in het oog. Op een bepaald moment (vermoedelijk tijdens één van de vele belegeringen) werd een bres geslagen in de zuidelijke buitenmuur. Bij de heropbouw werd een toegang met tongewelf in de muur uitgespaard. Op deze plaats werd tevens een aanlegsteigertje voor kleine vaartuigen in de walgracht aangelegd. Het binnenplein werd vermoedelijk tijdens en na de beide wereldoorlogen grondig verstoord. Zo dateert een afvalkuil met restanten van keukengerei en verzorgingsproducten vermoedelijk uit de periode na de Tweede Wereldoorlog, wanneer het terrein gebruikt werd voor het optrekken van noodwoningen. Enkele slecht bewaarde muurresten wijzen nog op de aanwezigheid van enkele binnenruimtes, geplaatst tegen de zuidelijke kasteelmuur. Verder werden zowel in 2002, 2003 en 2004 stiepen aangetroffen die wijzen op de aanwezigheid van een galerijstructuur, parallel aan de buitenmuur.
Het onderzoek tijdens de campagne 2004 concentreerde zich op de noordelijke buitenmuur, de walgracht aan deze zijde van het kasteel, en een deel van het neerhof. De noordelijke helft van het opperhof blijkt geen exact spiegelbeeld te zijn van de zuidelijke helft, zoals een aantal oude kaarten (waaronder de aanvankelijk als zeer betrouwbare geachte Franse kaart uit 1610) lieten vermoeden. De noordelijke grote hoektoren blijkt immers pal tegen de toegangspoort gelegen te hebben, op de plaats waar volgens de kaart van 1610 een identieke toren als de halfronde toren aan de overzijde van de poort zou gelegen hebben. Bijgevolg ziet het grondplan er compleet anders uit dan aanvankelijk werd aangenomen en is het kasteel bovendien veel kleiner. Het neerhof kreeg op de kaart van 1610 een totaal ander beeld dan op de oudere kaart van Van Deventer (1550). Op de oudere kaart wordt een klein neerhof weergegeven met een relatief klein gebouwtje, terwijl op de Franse kaart het neerhof een exacte kopie blijkt te zijn van het opperhof. Het neerhof wordt er zelf iets groter afgebeeld dan het opperhof. Volgens de huidige stand van onderzoek (najaar 2004) is het nog onmogelijk om een exact beeld van het reële neerhof te schetsen, hoewel de eerste summiere vaststellingen er op wijzen dat het uiteindelijke grondplan ook hier niet zal stroken met de beschikbare historische bronnen. Over het algemeen komt er een complexe bouwgeschiedenis naar voor, waarbij na de oorspronkelijke constructiefase uit 1448-1450, herhaalde aanpassingen werden uitgevoerd in de 16de en 17de eeuw, onder meer aan het poortgebouw en de zuidelijke buitenmuur.
Op sommige plaatsen zijn de muurresten tot 3cm onder het huidige maaiveld bewaard. Ze bestonden uit baksteenwerk voorzien van een parament in witte kalksteen tot net boven de waterlijn, vermoedelijk afkomstig van Gobertange (Brabant). De bakstenen werden uit kustklei gemaakt en hebben een relatief klein formaat (22 x 8 x 5cm). Op verschillende plaatsen werden stortkokers aangetroffen. De voorlopige materiaalstudie dateren de vondsten waarmee ze zijn opgevuld in de late 16de eeuw, de periode van de godsdienstoorlogen. Studie van aardewerk, metaal, glas en planten- en dierresten zal een gedetailleerd inzicht geven in het consumptiepatroon op de site tijdens de 16de eeuw.
Auteurs: Bogaert, Chris; Lanclus, Kathleen
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Bogaert C. & Lanclus K. 2003: Historische stadskern van Middelburg [online], https://id.erfgoed.net/teksten/357681 (geraadpleegd op ).