is aangeduid als vastgestelde archeologische zone Historische stadskern van Ninove
Deze vaststelling is geldig sinds
De stad Ninove ligt in de leemstreek, in het zuidoosten van de provincie Oost-Vlaanderen. De middeleeuwse stad heeft zich ontwikkeld in alluviaal gebied op de linkeroever van de Dender, maar op een plaats die iets hoger is gelegen dan de onmiddellijke omgeving. De zone ligt evenwel beduidend lager dan de meer noordelijk gelegen kouters waar de Norbertijnenabdij zich later heeft ingeplant. Op de linkeroever, tussen twee Denderarmen in, was in de middeleeuwen een burchtsite (motte) aanwezig.
Een aantal van de Denderarmen die de stad in het zuiden begrensden, is door het kanaliseren van de Dender enerzijds en door verzanding anderzijds niet of nauwelijks meer herkenbaar. De uit noordelijke richting aflopende Beverbeek begrenst de zone in het oosten, waar ze in de Dender uitmondt. Door het uitgestrekte bebouwde oppervlak en de talrijke kanalisaties en overwelvingen van waterlopen is de oorspronkelijke microtopografie en bodemgesteldheid nauwelijks gekend.
De historische kern van Ninove is op het gewestplan divers ingekleurd. Een centraal gedeelte is ingekleurd als woongebied. Ten noorden en ten zuiden hiervan is een inkleuring als woongebied met cultureel, historische en/of esthetische waarde van kracht. Het meest zuidelijke gedeelte, dat aansluit op de Dender, is ingekleurd als gebied voor gemeenschapsvoorzieningen en openbaar nut. De burchtsite op de linkeroever van de Dender is deels als woongebied, deels als woonuitbreidingsgebied en deels als industriegebied ingekleurd.
De ontwikkeling van de stadskern van Ninove is sterk bepaald door waterlopen. Stroomopwaarts (net vóór Ninove) vertakte de Dender zich in twee grote takken die stroomafwaarts van Ninove opnieuw samenkomen. De noordelijke vertakking is de ‘Nieuwe Dender’ ook wel de Molendender genaamd. De zuidelijke vertakking is de ‘Oude Dender’. Deze splitsing heeft mogelijk een erg oude oorsprong: het Oud-Belgische neunawion (nieuwe water of nederzetting aan de nieuwe waterloop), dat onder Romaanse invloed evolueert tot Neonifio, slaat mogelijk op het ontstaan van een ‘nieuwe’ Denderarm (Van De Perre 2008, 51).
Ongeveer halfweg waren beide lopen ook onderling verbonden door een kortere middenarm, Vaart genaamd. De Oude Dender vertakte ook nog in een gedeelte dat de ‘Hellegracht’ werd genoemd en een meer zuidelijke gedeelte dat de benaming ‘Oude Dender’ bleef behouden. Vanuit het noordwesten doorloopt de Beverbeek Ninove van noord naar zuid om onmiddellijk ten oosten van de stad in de Dender uit te monden.
Over de oorsprong van Ninove is weinig geweten en er is nauwelijks informatie beschikbaar uit archeologische bronnen. Tijdens archeologisch onderzoek op de Graanmarkt in 2009 werden sporen van menselijke aanwezigheid vastgesteld die dateren uit het vroegmesolithicum (ca. 9500-7700 v. Chr.). Mogelijk gaat het om één of meerdere tijdelijke kampementen langsheen de Dender (Klinkenborg e.a. 2009). In vergelijking met andere stedelijke kernen zijn er voor Ninove vrij veel geschreven bronnen, evenals een reek iconografische en cartografische documenten die toelaten de ruimtelijke ontwikkeling van Ninove in belangrijke lijnen te schetsen.
Ninove wordt voor het eerst vermeld in 821 als Neonifio, in een oorkonde van keizer Karel de Vrome. Daarin wordt bevestigd dat een deel van de villa Neonifio aan de abdij van Saint-Amand-Lez-Eaux is geschonken. Er wordt verondersteld dat de villa Neonifio in 821 het Hof te Nederwijk met de eerst gestichte kerk (toegewijd aan Onze-Lieve-Vrouw) als domeincentrum had en dat dit hof de oudste kern van Ninove is geweest. Wellicht valt dit vroegmiddeleeuwse domein te situeren ter hoogte van een groot stuk weide dat op de kaart van De Dijn van 1644/1645 nog als Den Maellaert staat aangeduid (Van De Perre 2005). Een klein doodlopend wegje, dat van de Nederwijk naar de Denderweiden loopt en nog duidelijk staat afgebeeld op de kaart van Deventer, is mogelijk het laatste restant van een toegangsweg tot dit het oude domeincentrum, dat in de tweede helft van de 16de eeuw nog zichtbaar was.
Rond de eeuwwisseling legde Edmond De Deyn, burgemeester van Ninove van 1863 tot 1869 en van 1895 tot 1912, een enorme privécollectie aan van archaeologica gevonden bij allerhande graafwerken in het Ninoofse, onder andere de kanalisatie van de Dender ter hoogte van de Nederwijk. Een gedeelte ging later naar het stedelijk museum in Aalst, een ander gedeelte verdween in lokale privécollecties (Van Den Hove 1998, 5 en 11; Vande Winkel 1996, 207; Vangassen 1948-1960, 48). Verschillende mogelijk vroegmiddeleeuwse vondsten uit die collectie dragen als vindplaats de vermelding ‘Nederwijk-Ninove’. Dit is momenteel de enige archeologische aanwijzing die ondersteunt dat ter hoogte van de Nederwijk de oudste bewoningskern van Ninove moet gesitueerd worden. Deze zone ligt ten oosten van de latere middeleeuwse stadswal, werd nooit mee opgenomen in de laatmiddeleeuwse omwalling en maakt dus ook geen deel uit van de afgebakende archeologische zone Ninove historische stadskern.
Op het einde van de 9de eeuw zou de bewoning zich uitgebreid (of verplaatst?) hebben in oostelijke richting, naar een hoger gelegen zone die is ingesloten door de benedenloop van de Beverbeek en de Molendender. Dit ‘hoger’ gelegen gebied was – in tegenstelling tot de lager gelegen ‘Nederwijk’ - langs drie zijden van nature beschermd door waterlopen en dus makkelijker verdedigbaar. Voor de westelijke bescherming van deze zone werd mogelijk in deze periode al een gracht gegraven tussen de Beverbeek en de Molendender (Vande Winkel 1996, 2013), die later deel zou gaan uitmaken van de eerste stadsomwalling of ‘Oude Veste’. Deze interpretatie is echter heel onzeker.
De bewoning die zich hier concentreerde, met vermoedelijk de graanmarkt als centrum, zou volgens historici in de loop van de 11de eeuw uitgroeien tot een prille stedelijke kern. Niet onbelangrijk hierbij is dat de pre-stedelijke kern aansloot bij een knooppunt van wegen, een bevaarbare loop van de Dender en de landgrens Vlaanderen-Brabant in 1056.
Het archeologisch onderzoek van 2009 op de Graanmarkt kon deze stelling echter niet bewijzen (Klinkenborg e.a. 2009). De oudste dateerbare middeleeuwse sporen die bij dit onderzoek zijn aangetroffen dateren uit de late 12de of vroege 13de eeuw.
De heren van Ninove werden na 1056 vazal van de graaf van Vlaanderen en hielden de heerlijkheid Ninove in leen. Zij behoorden in de 11de en 12de eeuw, als stalmeesters van de graaf, tot de invloedrijkste adellijke geslachten van Vlaanderen. Wellicht in de tweede helft van de 11de eeuw bouwden de heren van Ninove een mottekasteel, gelegen tussen twee Denderarmen en aan de weg Ninove-Brussel. Voornaamste reden voor deze bouw is dat Ninove in die periode aan de oostelijke grens van het graafschap Vlaanderen komt te liggen. De eerste historische vermelding van de burcht duikt op in 1127/1128. In dezelfde periode duiken ook de eerste met naam gekende heren van Ninove (Amulricus I en II) in historische bronnen op (Vande Winkel 1996, 203).
Er zijn evenwel een aantal aanwijzingen dat de heren van Ninove mogelijk reeds vroeger een versterkte residentie hadden (het ‘Oude Hof’). Dit hof wordt ten noorden van de Molendender en onmiddellijk ten zuiden van de Graanmarkt gesitueerd (Vangassen 1948, 59-61; Vande Winkel 1996, 211) en is ook herkenbaar op verschillende cartografische documenten. Zeker is de identificatie van dit ‘Oude Hof’ met een oudere residentie van de heren van Ninove evenwel niet (Van De Perre 2011, 49).
De ‘nieuwe’ kasteelsite (neerhof en opperhof) is nog duidelijk herkenbaar op het plan Van Deventer. Binnen de burcht werd ook een ‘Kruiskapel’ opgericht, een aanwijzing dat de heren van Ninove deelnamen aan de eerste kruistocht. Het poortgebouw en enkele bijgebouwen stonden nog overeind in de 19de eeuw, aangeduid op de kadastrale kaart van P.C. Popp met ‘De Burgt’. Een groot gedeelte van de burchtsite is tot op vandaag onbebouwd gebleven. Mogelijke fundamenten van het poortgebouw, bestaande uit baksteen en opgaand muurwerk in zandsteen, werden in 1996 aangesneden tijdens rioleringswerken op een plein/parking op de hoek van de Leo Moeremansplaats, het Paul De Montplein en de Meerbekeweg (niet gepubliceerde informatie, archief agentschap Onroerend Erfgoed Brussel).
In 1114-1119 werd er door de heren van Ninove in de parochiekerk in de Nederwijk een seculier kapittel opgericht, waarbij het Hof te Nederwijk vermoedelijk fungeerde als eerste klooster (Van De Perre 2005, 8). In 1137 werd dit omgevormd tot een premonstratenzerabdij die in 1157 verhuist naar de Koudenberg in het noorden. De oudste kern van Ninove, de Nederwijk, heeft in de 12de eeuw al veel van haar belang ingeboet ten koste van drie andere locaties: de burcht in het zuiden, de abdij in het noorden en de stadskern tussen beide in. In 1222 wordt de parochiekerk verplaatst van de Nederwijk naar de abdijsite op de Koudenberg en verliest de Nederwijk alle belang.
In verschillende archiefbronnen uit de 16de en 17de eeuw, met beschrijving van huizen en percelen binnen de Ninoofse stadsomwalling, komt regelmatig de benaming ‘Oude Veste’ voor (Vangassen 1960, 45-47). Het gaat hier om een driedelige oudere verdedigingsstructuur gelegen binnen de latere 14de-eeuwse omwalling. Deze ‘oude vesten’ werden volgens Hendrik Vangassen vóór 1137 aangelegd, ter bescherming van de bewoning die zich buiten de eerste kern heeft ontwikkeld langs de Beverstraat en de Burchtstraat. De datum 1137 (datum van de oprichting van de abdij) kan hier als terminus ante quem gebruikt worden omdat dit meest noordelijke gedeelte van de Oude Veste mee zal fungeren als de grens van de fonchiere laatbank van Sint-Cornelius, waar de in 1137 gestichte abdij over zekere heerlijke rechten beschikte. De aanleg van deze vest moet dus zeker de abdijstichting voorafgegaan zijn, wat er op wijst dat dat er op die plaats al in de 11de eeuw een prestedelijke bewoningskern aanwezig was met een eigen juridisch statuut (Vande Winkel 1996, 222; Van De Perre 2011, 48).
Een eerste deel van deze vest ligt onmiddellijk ten noordoosten van de Beverbeek, sloot er langs twee zijden op aan en moet nu gesitueerd worden in een zone begrensd door de Biezenstraat in het noorden, de Edmond De Deynstraat in het oosten, de Beverstraat in het westen en de Beverbeek in het zuiden. Deze gracht is nog duidelijk te zien op het plan van De Dijn uit 1644/1645. Op de kaart van P.C. Popp is de gracht niet meer aanwezig maar kan men het verloop nog duidelijk opmaken op basis van het verloop van de perceelgrenzen.
Een tweede gedeelte is de mogelijk oudere gracht, die vanaf toen ging deel uitmaken van deze ‘Oude Veste’. Deze gracht is aangeduid op zowat alle bekende cartografische documenten van Ninove en was tot laat in de 19de eeuw nog waarneembaar. In 1989 werd ter hoogte van de Centrumlaan in Ninove de beschoeiing van deze gracht waargenomen bij graafwerkzaamheden, op de plaats waar deze gracht verbinding maakt met de Molendender, op enkele tientallen meters ten oosten van de latere vestgracht (Lamarcq 1991).
Een derde (zuidelijk) deel van deze ‘Oude Veste’ liep parallel met de latere vestgracht of stadsgracht, duidelijk te zien op de kadastrale kaart van P.C. Popp en situeerde zich dus tussen de westelijke stadsgracht (vest) en de burchtstraat. Dit gedeelte sloot aan op de Molendender in het noorden en de Dender (Vaart) in het zuiden.
In de 13de/14de eeuw komen een tweede omwalling en vier stadspoorten (de Kloosterpoort, de Koepoort, de Geraardsbergse poort en de Brabantse poort) tot stand die een groot deel van de abdij in het noorden en de burcht in het zuiden mee insloten. Een vijfde poort is die van de abdij, de Proostpoort (niet te verwarren met de Kloosterpoort, die een stadspoort was). Deze poort wordt in de historische bronnen enkel in oorlogstijd vermeld (Vangassen 1965, 85) en lag aan de noordelijke stadsvest.
Ninove heeft nooit een stadsmuur gehad. De stad werd beschermd door een wal en een gracht, vier stadspoorten, een poort op het abdijbeluik (Proostpoort), de natuurlijke Denderarmen en de kasteelsite. In een historische bron op het einde van de 15de eeuw wordt éénmalig een toren vermeld aan de westelijke vestgracht ter hoogte van de Molendender en het Kaardelood (Vangassen 1960, 85). De vestgrachten waren volgens Vangassen een 10 tot 15 meter breed. De wal (‘dam’ of ‘vestbarm’) was gemiddeld een twee meter hoog en voorzien van een ‘haag van doornen’. In het noorden liep de vestgracht dwars door het abdijbeluik, zoals duidelijk is weergegeven op het plan van Deventer en ook duidelijk waarneembaar is op een plan van De Dijn uit 1621. Op de plaats waar de oostelijke vestgracht aansloot op de noordelijke vestgracht is op vandaag nog steeds een duidelijke knik waarneembaar in de Weggevoerdenstraat.
Eind jaren ’90 van vorige eeuw konden bij grootschalige werken in Ninove enkele beperkte visuele waarnemingen worden gedaan met betrekking op de laatmiddeleeuwse stadsgracht (niet gepubliceerde informatie, archief agentschap Onroerend Erfgoed). Ten noorden van de Centrumlaan werd een noord-zuid lopende gracht waargenomen, die overeenkomt met de westelijke stadsgracht (vest) tussen de Centrumlaan en de Geraardbergsestraat. Tijdens de sloop van de oude watermolen ‘De Mets’ en enkele huizen lang de Oude kaai kon op een perceel onmiddellijk ten oosten van de Beverbeek nog een duidelijke reliëfverschil waargenomen worden, dat overeen kwam met de positie van de oostelijke stadsgracht). Ten slotte was ter hoogte van de Lavendelstraat (huisnummers 26 tot 30) de stadsgracht in een profiel zichtbaar.
De Geraardsbergse poort was reeds vóór 1785 afgebroken. De Kloosterpoort en de Brabantpoort kort daarna. De Koepoort (of Nederwijkpoort) is het enige monumentale overblijfsel van de stadsomwalling (beschermd als monument op 20 juli 1946). In tegenstelling tot de andere stadspoorten had deze poort geen valbrug. In oorlogstijd bouwde men buiten de Koepoort een aarden bolwerk (Vangassen 1960). De huidige abdijpoort (Sint-Corneliuspoort), beschermd als monument op 12 juli 1951, lag buiten de laatmiddeleeuwse stadsomwalling.
Enkel de Brabantpoort was aangelegd op een arm van de Dender (Oude Dender), in tegenstelling tot de overige stadspoorten die in relatie stonden tot een uitgegraven stadsgracht (vest). Hoewel Ninove zich voornamelijk ontwikkelde op de linkeroever van de Nieuwe Dender, werd ook de ruimte tussen de Denderarmen intensief bewoond. Met de meest zuidelijke stadspoort (Brabantpoort) werd de bewoning langs de Burchtdam beschermd. Een opmerkelijk gegeven is dat, op het plan van Deventer, onmiddellijk ten oosten van deze poort een lang stuk muur is getekend. Was dit gedeelte in de late middeleeuwen wel (gedeeltelijk) beschermd door een stadsmuur?
Hoe oud de bewoning was die werd ingesloten door de Brabantpoort, is op basis van historische bronnen moeilijk te achterhalen. Mogelijk ging het om een expansie in twee fasen. Een eerste (in de 13de eeuw) tot aan de Hellegracht en de Paternostersteeg. De benaming ‘gracht’ doet trouwens vermoeden dat de Hellegracht gegraven was en dus geen natuurlijke vertakking van de Dender. De Paternostersteeg er net achter is mogelijk een restant van een oude vestweg (Van De Perre 2008, 56). Een tweede uitbreiding tot aan de Brabantse poort zou dan in de 14de eeuw ontstaan kunnen zijn.
Tenslotte lokaliseert historicus Hendrik Vangassen ten oosten van de burchtsite nog een ‘vestgracht’ die twee armen van de Dender (Oude Dender en Nieuwe Dender) met elkaar verbond (Vangassen 1960, 254). Het verloop dat hij aanhaalt in één van zijn reconstructietekeningen (een reconstructie volgens archiefbronnen van de situatie omstreeks 1570) komt min of meer overeen met een perceelgrens die nog waarneembaar is op de kadastrale kaart van P.C. Popp. Maar deze gracht is echter nergens te zien op oudere kaarten zoals het plan van Jacob van Deventer of de kaart van de Ferraris. Het is dus helemaal niet zeker of op die plaats, nu een industriezone, ooit een gegraven stadsgracht aanwezig was. Het lijkt waarschijnlijker dat op die plaats ooit een ander verloop van de ‘Oude Dender’ de begrenzing vormde.
In de tweede helft van de 16de eeuw en de eerste helft van de 17de eeuw was Ninove bijna onafgebroken het tafereel van belegeringen en bezetting door garnizoenen (Vangassen 1960). Zo belegerde Alexander Farnese in oktober 1582 de stad nadat die bezet was door de Geuzen. Hij beval loopgrachten aan te leggen richting het voornaamste ravelijn van de stad. Het zou hier om de versterkte burchtsite in het zuiden kunnen gaan. Een andere mogelijkheid is dat het een aardwerk betrof op het abdijbeluik in het noorden, onmiddellijk ten westen van de Proostpoort. Op een plan van De Dijn uit 1650 is nog duidelijk een versterking getekend die in de legende van de kaart omschreven staat als (R) Den berch genaempt het groot bolleweerck (Walters 1995, 30). Deze locatie moet nu gesitueerd worden op de noordwestelijke hoek van de kruising van de Abdijstraat met de Kloosterweg en is mee in de afbakening opgenomen.
Hoe groot de verstoring van de bodem binnen de historische kern is, is op voorhand moeilijk in te schatten. Uit archeologisch onderzoek op de Graanmarkt, ter hoogte van de Molen Demets en op het Paul De Montplein (zones gelegen binnen de historische kern) blijkt echter duidelijk dat de historische stad over het algemeen een vrij goed bewaard en zeer gevarieerd bodemarchief bevat. Ook de noordelijke zone rond de voormalige abdijkerk (de site van de voormalige Norbertijnenabdij) die eveneens deel uit maakt van de historische kern, bevat een zeer goed bewaard bodemarchief. De bewaring van de grondsporen is variabel naargelang de verstoringen die zowel in het heden als in het verleden gebeurd zijn.
De stedelijke ruimte bewaart sporen van samenlevingen die daar achtereenvolgens aanwezig waren en deze ruimte aan hun noden hebben aangepast. Ze is met andere woorden het resultaat van een complex levenstraject waarbij de invulling veranderlijk was naar gelang de sociaal-economische, maatschappelijke en institutionele context. Meer nog dan bij dorpen hebben stadsplattegronden een cumulatief karakter en verschillende fasen. De meeste steden zijn niet als geheel gepland, maar hebben vaak een oude nederzettingskern die teruggaat op een oude burcht of abdij, een economische infrastructuur of andere. Soms kunnen deze zelfs refereren naar een oudere, vroeg- of pre-middeleeuwse aanwezigheid.
Het gebruik van de 19de-eeuwse kadasterkaart (gereduceerd kadaster) als bron voor het onderzoek naar de historische gelaagdheid van een stad wordt gesuggereerd omdat deze een tijdsbeeld geeft van net voor de industrialisering en omdat dit de eerste nauwkeurige versie van het kadaster is met perceelsaanduiding. De oorspronkelijke perceelsindeling van een stad is een relatief stabiel element in de plattegrond, die vaak een prestedelijke oorsprong kent. Ondanks de processen van herverdeling blijven oude bezitsgrenzen en straatpatronen toch lang zichtbaar in het stedelijke landschap. De historische stedelijke kernen zijn immense archeologische sites en behoren tot de meest uitgebreide en complexe sites ter wereld, zowel in extensie als in stratigrafie. Tegelijkertijd zijn deze sites door permanente verstedelijking en stedelijke ontwikkeling ter plaatse zwaar bedreigd.
Wat betreft de afbakening wordt er traditioneel van uitgegaan dat de aanwezige versterkingen in de eerste plaats louter defensieve structuren waren en als dusdanig infrastructuur met een zware belemmerende invloed op de stadsontwikkeling. Hieruit volgt de constructie om de stadswallen te beschouwen als grenzen aan de stadsgroei en dus als bepaling van stadsfasen. De stadswallen vormen een belangrijk onderdeel van de stedelijke identiteit en zijn als zodanig actieve componenten en bepalend voor de conceptuele stedelijke ruimte vóór de industriële periode en dus ook betekenisvol als afbakening van de complexe archeologische sites die steden zijn.
Omwille van al deze redenen wordt de grens van de archeologisch complexe en waardevolle ruimte vastgelegd op de buitenste afbakening van de stadsgracht rond de wallen en muren. De grachten bieden bovendien goede bewaringscondities voor organisch stedelijk afval. In een aantal gevallen werden de laatmiddeleeuwse muren tussen de 16de en de 18de eeuw vervangen door bastions en Vaubanversterkingen. De vergelijking met oudere stadsplannen laat echter steeds zien dat deze latere omwallingen ook de volledige laatmiddeleeuwse ruimte omvatten.
Het intekenen van de kernen gebeurde vanuit de ruimste perceelsafbakening en rekening houdende met belangrijke fysieke grenzen. Deze afbakening concentreert zich in de eerste plaats op de begrenzingen die zichtbaar zijn op de kaart, zoals stadsmuren, omwalling, stadsgrachten. Ook de open ruimtes tussen de bebouwde kern en strategische elementen zoals de rivieroever worden mee opgenomen. Op deze manier zijn we honderd procent zeker dat de afbakening van de historische stedelijke kernen in Vlaanderen dekkend is voor de volledige zone met complex stadsarcheologisch erfgoed (Tys e.a. 2010).
Atlas Cadastral parcellaire de la Belgique, Philippe-Christian Popp, uitgegeven in 1842-1879, schaal 1:5000.
Atlas des villes de la Belgique au XVIe siècle, Jacob Van Deventer, Nationaal Geografisch Instituut, facsimile uitgegeven in 1884-1924.
Caerte ende discriptie naer de figuratieve proportie, Philips De Dijn, 1621, Mechelen Aartsbisschoppelijk Archief, Abdij Ninove, nr. 13/6.
Kaart van de abdijgoederen te Ninove en Okegem, Philips De Dijn, 1644/1645, Gent Rijksarchief, Abdij Ninove, nr. 125.
Figuratief plan van het abdijbeluik en de parochiekerk van Ninove, Philips De Dijn, 1650, Rijksarchief Gent (voormalig kerkarchief dekenij Ninove).
Gereduceerde Kadasterkaart van België, Dépôt de la Guerre, uitgegeven tussen 1845-1855, schaal 1:20.000.
Kabinetskaart van de Oostenrijkse Nederlanden voor Zijn Koninklijke Hoogheid de Hertog Karel Alexander van Lotharingen, Jozef Jean François de Ferraris, Koninklijke Bibliotheek van België, uitgegeven in 1770-1778, schaal 1:11.520 herleid naar 1:25.000.
CALLEBAUT D. 1983: De topografische groei van Aalst of hoe een Zelhof een gebastioneerde stad werd. In: Miscellanea Archaeologica in honorem H. Roosens, Archaeologia Belgica 255, Brussel, 227-249.
DE MEULEMEESTER J. 1990: Karolingische castra en stadsontwikkeling: enkele archeotopografische suggesties. In: Ontstaan en vroegste geschiedenis van de middeleeuwen in de zuidelijke Nederlanden 83, 117-149.
KLINKENBORG S., DE MAEYER W., CLEMENT C. & CHERRETTÉ B. 2009: Ninove Graanmarkt. Archeologisch onderzoek. Maart-Juli 2009, Archeologie – Rapport 6 SOLVA, Aalst.
LAMARCQ D. 1991: Archeologische vondsten te Ninove, VOBOV-info. Driemaandelijkse kroniek van het Verbond voor Oudheidkundig Bodemonderzoek in Oost-Vlaanderen 41, 1991, 33-34.
TYS D., BUYLE E., VERDURMEN I. & CANTERS F. 2010: Vectorisering en karakterisering van nederzettingskernen op basis van het zgn. 'gereduceerd kadaster', Skar-rapport 5, Brussel.
VAN DEN HOVE P. 1998: De materiële cultuur van de Norbertijnenabdij in Ninove, Onuitgegeven licentiaatsverhandeling Katholieke Universiteit Leuven, 1-11.
VAN DEN HOVE P. & WOUTERS W. 2000: Noodonderzoek in de oude watermolen ‘De Mets’ te Ninove (O.-Vl.), Archaeologia Mediaevalis 23, 71-72.
VAN DE PERRE D. 1985: De relatie tussen parochie en abdij te Ninove, Het Land van Aalst 37, 121-184.
VAN DE PERRE D. 2005: Is ‘De Mallaard’ (Nederwijk) de oudste bewoningskern van Ninove?, Het Land van Aalst 57, 1, 5-24.
VAN DE PERRE D. & VANDE WINKEL G. 2008: Ninove (Nieneve, Ninoven), Het Land van Aalst 60, 4, 47-66.
VAN DE PERRE D. 2011: De stedenbouwkundige ontwikkeling van Aalst, Ninove en Geraardsbergen tot 1500: een vergelijkende studie, Het land van Aalst 63.1, 39-80.
VANDE WINKEL G. 1996: Over de oorsprong van de stad Ninove (tot ca. 1100). Een hypothese geherformuleerd, Het Land van Aalst 48.3, 203-224.
VANGASSEN H. 1948-1960: Geschiedenis van Ninove, 2dln., Ninove.
WALTERS J. 1995: De pachthoeven van de abdij van Ninove. Een nieuwe editie van J. WALTERS, De Hoven van Sint-Corneliusabdij te Ninove, met inleiding en commentaar door J. PEERSMAN, Ninove.
WOUTERS W. & PEERSMAN J. 1995: Een opgraving heropgegraven. Norbertijnen in Ninove (prov. Oost-Vlaanderen), Archeologie in Vlaanderen III-1993, 339-357.
Bron: AZ-dossier
Auteurs: Van den Hove, Peter
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Omvat
Ninove burcht
Is deel van
Ninove
Omvat
Burchtstraat 46-48
Omvat
Geraardsbergse poort
Omvat
Kloosterweg 3
Omvat
Onze-Lieve-Vrouwekapel
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Historische stadskern van Ninove [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/140025 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.