is aangeduid als vastgestelde archeologische zone Historische stadskern van Aarschot
Deze vaststelling is geldig sinds
De historische kern van Aarschot ligt aan de Demer, de rivier die het Hageland scheidt van de noordelijke zandige Kempen. De oude stadskern ligt aan de voet van de Kouterberg, een van de ijzerzandsteenheuvels die zo karakteristiek zijn voor het Hageland. Deze ijzerzandsteen werd in de talrijke steengroeven in de omgeving ontgonnen en veelvuldig als bouwmateriaal gebruikt. Aarschot ontwikkelde zich verder aan de rechteroever van de Demer naar het noorden en noordoosten toe, de riviervlakte in met de zijrivier de Grote Laak die als aftakking kon gebruikt worden om eventuele wateroverlast te reguleren. De Demer slingert zich door een brede vallei die opgebouwd is uit zand- en kleipakketten, aangevoerd door de bijrivieren, die afkomstig zijn van het Hageland in het zuiden en de zandige Kempen in het noorden. Het hoogteverschil tussen de alluviale vlakte (14 m TAW) en de top van de Kouterberg (52 m TAW) bedraagt 38 meter. Op het gewestplan staat de historische kern bijna volledig ingekleurd als woongebied, waarvan een deel rond de Onze-Lieve-Vrouwekerk, het aansluitende Begijnhof, de ‘s Hertogenwatermolens en de Grote Markt bijkomend werden aangeduid als woongebied met culturele, historische en/of esthetische waarde. De onmiddellijke omgeving van het kapucijnenklooster op de oever van de Demer en de akkers rond de Orleanustoren zijn aangeduid als parkgebieden.
Uit de pre-middeleeuwse periode werd in de historische stadskern van Aarschot tot nu toe zo goed als niets aangetroffen. Nochtans werden in de omgeving, op de aangrenzende heuvels en valleien, niet alleen artefacten uit het paleo-, meso- en neolithicum maar ook van de bronstijd en ijzertijd gevonden (Vermeersch 1976). Ten noordoosten van de historische stadskern trof men in een zandgroeve op de Gijmelberg in de vorige eeuw de restanten van een urnengrafveld aan (Mertens 1951). In de Martelarenstraat, vlakbij de Grote Markt zouden tijdens graafwerken in 1953 twee ijzertijdurnen zijn boven gehaald (Onroerend Erfgoed Brussel, Archief IAP). Romeinse vondsten zijn eveneens uit de streek gekend, maar werden tot nu toe nog niet in de stad herkend. Archeologische vondsten uit de vroegmiddeleeuwse periode ontbreken volledig in de stadskern, hoewel Aarschot zijn oorsprong vond in de Karolingische tijd op de Weerdedonk, een rivierduin, ten oosten van het latere centrum (Van Kempen, 2008).
Aarschot (samentrekking van are, Germaans voor water, en scot, Frankisch voor afgeperkte ruimte) wordt voor het eerst vernoemd in een tekst uit 1125, waarin vermeld werd dat Arnold I, erfelijke graaf van Arscot, meerdere landen, bossen, weiden,... schenkt aan de abdij van Affligem (Ceulemans 2011; Ceulemans e.a.,2012). Hij zou worden opgevolgd door zijn zoon Arnold II, kleinzoon Arnold III en achterkleinzoon Godfried. Deze laatste raakte in 1179 het graafschap kwijt aan de hertog van Brabant. De Aarschotse graven bouwden in de 12de eeuw een waterburcht op de Weerdedonk in de alluviale vlakte (burcht Schoonhoven). Iets meer naar het noordoosten werd het kerkje van Weerde opgericht dat dienst deed als slotkapel van de burcht en als parochiekerk voor de inwoners van Aarschot (Ceulemans e.a.,2012). Dit kerkje was toegewijd aan de heilige Sint-Lambertus. Op het terrein van dit kerkje van Weerde werd in 2006 waarderend archeologisch onderzoek verricht dat leidde tot een archeologische bescherming van dit site (Van Kempen,2008). Tijdens de bestuursperiode van deze eerste graven van Aarschot was Aarschot nog een kleine nederzetting, ontstaan op een veilige plaats achter een Demermeander. Het had zich afgescheiden van de burcht van de graaf van Aarschot en de nederzetting van Weerde die minder geschikt en niet ruim genoeg was voor een grote nederzetting. Hun woonplaats was bijgevolg beter beschermd tegen overstromingen en lag vlakbij een rivier waarlangs zij hun koopwaar konden vervoeren. De nederzetting groeide uit tot een echte kern waaruit later de stad ontstond. De Demer, die bevaarbaar was, droeg natuurlijk bij tot deze ontwikkeling.
Tijdens de overheersing van de hertogen van Brabant (1179-1284) werd Aarschot in 1194 tot stad verheven waardoor ze behoorde tot de oudste steden van Brabant. De stad werd voorzien van een aarden wal en gracht aan de zuidwestkant, terwijl de Demer aan de andere zijde voor een natuurlijke verdedigingsgordel zorgde. Van deze eerste, waarschijnlijk aarden wal, zijn geen sporen bewaard gebleven (Ceulemans 2011; Ceulemans e.a. 2012).
Na dit uitgroeien van de nederzetting van Aarschot in de 12de eeuw, bouwden de inwoners binnen de nederzetting een romaanse kerk, voorloper van de gotische Onze-Lieve-Vrouwekerk, waarvan sporen werden waargenomen en geregistreerd in 1912 en 2003 (Wouters & Smeets 2003). Enkele aangetroffen sporen zouden zelfs kunnen behoren tot een preromaans kerkgebouw. Door het krijgen van stadsrechten kon er te Aarschot ook een schepenbank, benoemd door de hertog, een door de burgers gekozen raad en één, later twee burgemeesters worden aangesteld (Ceulemans 2011; Ceulemans e.a. 2012). Een meier werd door de hertog benoemd die de persoonlijke vertegenwoordiger van hem werd in de stad.
Aarschot werd het handelscentrum van de streek waar niet alleen graan een belangrijke rol speelde (in Aarschot zelf waren in 1284 vijf molens werkzaam) maar ook de handel in wijn en de weefindustrie floreerde. Hierdoor ontstond een drukke scheepvaart op de Demer waardoor men al zeer vroeg en intensief bezig was met de kanalisering ervan. In 1259 werd het begijnhof van Aarschot gesticht, dat later tijdens de Eerste Wereldoorlog werd vernield en waarvan een groot deel werd afgebroken, inclusief de kerk, tijdens het aanleggen van de Stationsstraat dwars door het begijnhof. De grote bloei van Aarschot in de tweede helft van de 13de eeuw zorgde voor een bevolkingsaangroei die noopte tot de vergroting van de stad en de uitbreiding van de wallen. In die tijd groeide de Onze-Lieve-Vrouwekerk uit tot een bekend bedevaartsoord waar het beeld van Maria door talrijke pelgrims werd vereerd.
Op het einde van de 13de eeuw werd Aarschot, na heel wat moeilijkheden en jaren strijd, verdeeld tussen de erfgenamen van Hendrik II. Hierdoor werd Godfried van Brabant de machthebber binnen de heerlijkheid van Aarschot, dat wel onderhorig bleef aan het hertogdom Brabant. Godfried van Brabant bakende wel al de nieuwe stadsvesten af, maar het zou nog een vijftigtal jaren duren voor men effectief begon met de bouw van de grotere verdedigingsgordel. Vroegere buitenwijken waar vele ambachtslieden woonden, zouden nu geïncorporeerd worden binnen deze nieuwe omwalling. Na het overlijden van Godfried werd zijn dochter Maria van Brabant vrouw van Aarschot. Zij resideerde niet in de burcht(toren) op de Kouterberg (de latere Molenberg). Op deze Kouterberg zou op de plaats die men de Verloren Cost noemde in de middeleeuwen een stenen toren hebben gestaan van waaruit de hertogelijke gezant toezicht hield op de plaatselijke vazallen van de hertog. Na archeologisch onderzoek bleek echter dat de zware toren, die waar te nemen is op meerdere cartografische bronnen (en die zou deel uitgemaakt hebben van de eerste burcht van de hertog), zich niet op het onderzochte terrein bevond, maar eerder richting westen zou liggen (van de Konijnenburg & Janssen 2012). Maria van Brabant verbleef in het Huize vanden Lande, een kasteel vlakbij de Demer, dat bestond uit een omgracht site met kapel, stallingen, tuinen en een residentiële vleugel. Het domein was toegankelijk via een ophaalbrug. In 1942 werden bij het verder afbreken van de ruïne van het laatste overblijvende gebouw op de site de grondvesten vastgesteld van de vroegere kapel van het domein (A.R. 1942). Tijdens haar regeerperiode werd er op de markt van Aarschot een stadhuis opgericht. Zij stichtte het bogaardenklooster in 1283 en startte met de bouw van de gotische Onze-Lieve-Vrouwekerk. Haar zus was gehuwd met Jan III, heer van Hacourt. Eén van hun zonen erfde het land van Aarschot zodat het even in bezit kwam van het huis van Hacourt.
Na de oorlog tussen Engeland en Frankrijk kwam Aarschot even terug in handen van de hertog van Brabant om uiteindelijk terug onder het bewind te komen van Jan VI van Hacourt. Tijdens zijn heerschappij kende de stad Aarschot een grote bloei en zelfs een gouden eeuw. De nieuwe stadsvesten werden uiteindelijk gebouwd vanaf 1356, waardoor de dichtbevolkte ontstane buitenwijken eveneens van de bescherming van de stadsvesten konden genieten. In 1360 waren er vier grote verstevigde poorten in de nieuwe omwalling die toegang gaven tot de stad (de Waterpoort, de Brakepoort, de Leuvensepoort of Bonewijkpoort en de Schaluinpoort) en werden langs de muur meerdere versterkte torens opgericht. De Orleanustoren is hier nog de laatste getuige van. Door de uitbreiding van deze omwalling kwamen buitenwijken (zoals de Bonenwijk en het Schaluin) langs de belangrijkste uitgaanswegen en het begijnhof binnen de ruimere omwalling te liggen. In het noorden, op de rechteroever van de Demer, beschermde een gracht, die aansloot op de Demer en de Grote Laak, het Schaluin. Aan de oostzijde zorgden de loop van de Grote Laak, die in het zuiden aansloot bij de Demer, enkele beken en de natte vallei voor de nodige bescherming. Van de oorspronkelijke stadsomwalling met zijn poorten, waarvan een groot deel werd afgebroken onder de Oostenrijkse keizer Jozef II (1780-1790), blijft in het huidige stadsbeeld weinig herkenbaar. Aan de westzijde van de stad werd tijdens een archeologisch vooronderzoek het uitbraakspoor van de stadsomwalling aangetroffen (Smeets 2010) in het verlengde van de Albertlaan.
Voor de verdediging van de wallen moesten de burgers zelf instaan. Daarom werden er boogschuttersgilden opgericht. In de 14de eeuw bestonden er twee boogschuttersgilden naast elkaar, namelijk de Sint-Sebastiaan en de Sint-Jorisgilde. Op de Grote Markt werd naast het stadhuis (1358), een vleeshal gebouwd met op de bovenverdieping een lakenhalle (1360). In deze periode werd de gotische Onze-Lieve-Vrouwekerk verder afgewerkt.
Na deze bloeiperiode kwam er een erg verwarde erfopvolging die duurde tot het einde van de 15de eeuw en die samenging met een grondige verandering van de economische situatie van de stad die uiteindelijke leidde tot een economische crisis en het verval.
In 1432 kwam het verarmde land van Aarschot in handen van het Franse Picardische huis de Croÿ. Onder hun bewind werd een drossaard aangesteld, voor wie in 1470 een luisterrijk verblijf werd gebouwd op het oude kasteeldomein van Maria van Brabant uit de 14de eeuw, Het Huis vanden Lande, dat later bekend werd als de Drossaarde. De familie de Croÿ probeerde Aarschot weer uit het slop te halen en startte met de heropbouw van de bouwvallige huizen, verhief de Onze-Lieve-Vrouwekerk tot collegiale kerk en richtte een kapittel op. Voor de deken van het kapittel werd op de Bonenwijk een ambtswoning opgericht. In het klooster op de Sint-Niklaasberg, gesticht in 1434, onderwezen zusters aan meisjes en vrouwen het weef- en borduurwerk en het kantklossen. Dit eerste technische onderwijs voor meisjes bracht in Aarschot een nieuwe nijverheid tot stand. Tevens verleende Antoon de Croÿ in een charter van 1462 Aarschot het recht om een wekelijkse vrije markt te houden. Tijdens deze troebele tijd van verhoogde belastingen, oorlog en geweld werd de stad tijdens de opstand van de Brabantse steden tegen Maximiliaan van Oostenrijk door Albert van Saksen in 1489 in puin gelegd. De bevolking vluchtte weg. De kerk, het begijnhof en het huis van de drossaard hadden zwaar te lijden en de stad werd geplunderd. Bovendien maaide de pest in 1490 twee derde van de overlevenden weg.
In 1501 kwam Willem de Croÿ aan de macht in Aarschot. Hij begon samen met de bewoners aan de heropbouw van de zwaar geteisterde stad. De grote sluis, die vroeger aan de Waterpoort lag, werd in 1514 van de Lei naar het begijnhof verhuisd. Hierdoor kon het water van de Demerbocht hoger worden opgestuwd in tijden van dreiging waardoor het stadscentrum veilig lag. Ook de watermolens werden mee verhuisd en werden geïnstalleerd naast de watergaten waar de sluis zich bevond. Het volledige bouwwerk groeide uit tot de ‘s Hertogenmolens. In deze periode werd een nieuwe stadswacht, de kolveniersgilde, opgericht om de stad beter te beschermen. Toen Willem de Croÿ, raadsman van de jeugdige Keizer Karel, stierf in 1521 werd de stad Aarschot vereerd met een bezoek van Keizer Karel die zelfs drie dagen bleef en de stad toelating gaf om twee jaarmarkten te houden.
Vanaf 1533 herstelde de stad zich stilaan verder. Na twee pestepidemies volgde op het einde van de 16de eeuw de Kwaede tijd voor de stad Aarschot die te wijten was aan de oorlog tussen Willem van Oranje en de Spaanse koning. De stad werd geteisterd door oorlog en plundering en de vestigingen, de lakenhal, het stadhuis, de kerk, kloosters en huizen werden zwaar beschadigd en volledig vernield door de Spanjaarden (1578) waardoor de stad opnieuw leegliep. Het klooster van de Sint-Niklaasberg bleef echter gespaard. Een kleine bouwingreep in 2010 op de terreinen van dit klooster leverde geen resten op, hoewel in 1960 muurresten van de kapel (Anoniem 1963) en sporen van begraving werden aangetroffen (Pauwels 2010). Om de stad enigszins terug verdedigbaar te maken, dichtte de Spaanse bezetter gaten in de stadsomwalling, herstelde hij poorten en sloot hij kleinere en afgebroken poorten af met een aarden wal. Rond de ‘s Hertogenmolens besloot men een fort te bouwen om het Spaanse garnizoen een veilig onderkomen te bezorgen.
In de 17de eeuw probeerden de machthebbers de stad te herstellen en beleefde men een kortstondige bloei. Het leven in de stad herstelde langzaam en het begijnhof, het Gasthuis en de kerk werd gerestaureerd. In 1685 werd het kapucijnenklooster aan de Demer gesticht.
In 1782 moesten alle stadswallen en versterkte poorten op bevel van Jozef II worden gesloopt en ontmanteld. Minieme restanten van de Brakepoort (Diestsepoort), de gerestaureerde Orleanustoren, een verdedigingstoren op de Kouterberg en de aansluitende Albertlaan, de oude gedempte westelijke verdedigingsgracht die aansloot bij de Demer, herinneren aan deze verdedigingsgordel.
Tijdens de Brabantse omwenteling in 1789 lag Aarschot in het centrum van de militaire actie en had het veel te lijden onder de inkwartiering van de Oostenrijkse troepen. Aarschot kende in deze periode in tegenstelling tot andere steden in Vlaanderen, geen industriële ontwikkeling. Tijdens de Franse overheersing kwam een einde aan het Hertogdom Aarschot, werden de kloosters afgeschaft, kerkelijke goederen aangeslagen en werd de Onze-Lieve-Vrouwekerk gesloten. Andere belangrijke gebouwen werden verkocht en kwamen in privéhanden terecht. Na het Hollandse tijdvak en de Belgische onafhankelijkheid beleefde Aarschot opnieuw een relatieve bloeiperiode. In de 19de eeuw werd de stad een knooppunt van spoorwegen waardoor de scheepvaart op de Demer snel afnam.
Tijdens de Eerste Wereldoorlog had de stad erg te lijden en werden er meerdere burgers vermoord na een bloedige repressie. Talrijke huizen werden platgebrand. Zo ging ook het volledige archief in het stadhuis verloren. Ook tijdens de Tweede Wereldoorlog werd Aarschot zwaar verwoest door talrijke bombardementen. Hierdoor werden talrijke historische monumenten platgelegd, zoals het Drossaerde en een groot deel van het resterende begijnhof.
Recent archeologisch onderzoek en waarnemingen (2010-2012) hadden een beperkt resultaat, maar toonden toch aan dat er in de Aarschotse ondergrond nog restanten van de middeleeuwse en latere bewoning aanwezig zijn, ondanks de grote verwoestingen tijdens de beide wereldoorlogen. Op de Grote Markt werd naar aanleiding van de herinrichting enkele kleinere opgravingen verricht (Van Der Heggen 2010; Pauwels 2011).
De stedelijke ruimte bewaart sporen van samenlevingen die daar achtereenvolgens aanwezig waren en deze ruimte aan hun noden hebben aangepast. Ze is met andere woorden het resultaat van een complex levenstraject waarbij de invulling veranderlijk was naar gelang de sociaal-economische, maatschappelijke en institutionele context. Meer nog dan bij dorpen hebben stadsplattegronden een cumulatief karakter en verschillende fasen. De meeste steden zijn niet als geheel gepland, maar hebben vaak een oude nederzettingskern die teruggaat op een oude burcht of abdij, een economische infrastructuur of andere. Soms kunnen deze zelfs refereren naar een oudere, vroeg- of pre-middeleeuwse aanwezigheid.
Het gebruik van de 19de-eeuwse kadasterkaart (gereduceerd kadaster) als bron voor het onderzoek naar de historische gelaagdheid van een stad wordt gesuggereerd omdat deze een tijdsbeeld geeft van net voor de industrialisering en omdat dit de eerste nauwkeurige versie van het kadaster is met perceelsaanduiding. De oorspronkelijke perceelsindeling van een stad is een relatief stabiel element in de plattegrond, die vaak een prestedelijke oorsprong kent. Ondanks de processen van herverdeling blijven oude bezitsgrenzen en straatpatronen toch lang zichtbaar in het stedelijke landschap. De historische stedelijke kernen zijn immense archeologische sites en behoren tot de meest uitgebreide en complexe sites ter wereld, zowel in extensie als in stratigrafie. Tegelijkertijd zijn deze sites door permanente verstedelijking en stedelijke ontwikkeling ter plaatse zwaar bedreigd.
Wat betreft de afbakening wordt er traditioneel van uitgegaan dat de aanwezige versterkingen in de eerste plaats louter defensieve structuren waren en als dusdanig infrastructuur met een zware belemmerende invloed op de stadsontwikkeling. Hieruit volgt de constructie om de stadswallen te beschouwen als grenzen aan de stadsgroei en dus als bepaling van stadsfasen. De stadswallen vormen een belangrijk onderdeel van de stedelijke identiteit en zijn als zodanig actieve componenten en bepalend voor de conceptuele stedelijke ruimte vóór de industriële periode en dus ook betekenisvol als afbakening van de complexe archeologische sites die steden zijn.
Omwille van al deze redenen wordt de grens van de archeologisch complexe en waardevolle ruimte vastgelegd op de buitenste afbakening van de stadsgracht rond de wallen en muren. De grachten bieden bovendien goede bewaringscondities voor organisch stedelijk afval. In een aantal gevallen werden de laatmiddeleeuwse muren tussen de 16de en de 18de eeuw vervangen door bastions en Vaubanversterkingen. De vergelijking met oudere stadsplannen laat echter steeds zien dat deze latere omwallingen ook de volledige laatmiddeleeuwse ruimte omvatten.
Het intekenen van de kernen gebeurde vanuit de ruimste perceelsafbakening en rekening hou-dende met belangrijke fysieke grenzen. Deze afbakening concentreert zich in de eerste plaats op de begrenzingen die zichtbaar zijn op de kaart, zoals stadsmuren, omwalling, stadsgrachten. Ook de open ruimtes tussen de bebouwde kern en strategische elementen zoals de rivieroever worden mee opgenomen. Op deze manier zijn we honderd procent zeker dat de afbakening van de historische stedelijke kernen in Vlaanderen dekkend is voor de volledige zone met complex stadsarcheologisch erfgoed (Tys e.a. 2010).
Kabinetskaart van de Oostenrijkse Nederlanden voor Zijn Koninklijke Hoogheid de Hertog Karel Alexander van Lotharingen, Jozef Jean François de Ferraris, Koninklijke Bibliotheek van België, uitgegeven in 1770-1778, schaal 1:11.520 herleid naar 1:25.000.
Gereduceerde Kadasterkaart van België, Dépôt de la Guerre, uitgegeven in 1845-1855, schaal 1:20.000.
ANONIEM 1963: Overblijfselen van kapel blootgelegd te Aarschot, De Brabantse Folklore 158, 272-273.
A.R. 1942: Oudheidkundige ontdekkingen bij de afbraak van het "Drossaarde" te Aarschot, De Vlaming, 18-10-1942.
BREUGELMANS J., CEULEMANS J., DE KEULENAER P., VAN HEES I. & VAN HEES J. 2006: Vijfhonderd jaar grote molens op de Demer in Aarschot, Aarschot.
CEULEMANS J. 2011: Stad en Land van Aarschot, in THEUNISSEN C., MAAS P. & KOLDEWIJ J 2011: De koorbanken van Oirschot en Aarschot, gezien door de lens van Hans Sibbelee en Jan Verspaandonck, 97-114.
CEULEMANS J. 2012: Aarschot 800 jaar. Geschiedenis van Aarschot in woord en beeld. Deel 1, Herentals, 11-348.
CEULEMANS J. 2012: Aarschot 800 jaar. Geschiedenis van Aarschot in woord en beeld. Deel 2, Herentals, 7-384 .
CROMBÉ C. & VANPÉE D. 2004: Mysterieuze molens aan de Demer: de 'Grote Molens' of 's Hertogenmolens te Aarschot, SIWE-magazine 18/19, 3-28.
GENICOT L.F., VAN AERSCHOT S., DE CROMBRUGGHE A., SANSEN H. & VANHOVE J. 1971: Inventaris van het cultuurbezit in Vlaanderen, Architectuur, Provincie Brabant, Arrondissement Leuven, Bouwen door de eeuwen heen 1, Luik.
HOLEMANS F. 1992: Het middeleeuws kasteel van de heren van Aarschot, Het oude land van Aarschot XXVII. 1, 32-36.
KEMPENEERS P. 2009: Aarschot. Plaatsnamen en hun geschiedenis, Tienen.
MEEUS J. 1963: 's Hertogenmolens te Aarschot, De Brabantse Folklore 168, 220-237.
MERTENS J. 1951: Een urnengrafveld te Aarschot-Langdorp (Brabant), Archaeologia Belgica 5, Brussel.
MINNEN B. & DUVOSQUEL J.M. 1993: Albums de Croÿ. Het Hertogdom Aarschot onder Karel van Croy (1595-1612). Kadasters en gezichten, Brussel.
PAUWELS D. 2010: Rapportage vondstmelding te Aarschot - Leuvensestraat 94 (prov. Vlaams-Brabant), onuitgegeven rapport, Brussel.
PAUWELS D. 2011: Erfgoed tussen herinrichting en herinnering. Rapportage van een vondstmelding bij de waterpomp op de Grote Markt te Aarschot (Vlaams-Brabant), onuitgegeven rapport, Brussel.
PEETERS R. 1994: De wederopbouw van Aarschot na de Wereldoorlog I, Antwerpen.
SMEETS M. 2010: Het archeologisch vooronderzoek aan de Leuvensesteenweg te Aarschot, Archeo-rapport 36, Kessel-Lo.
TYS D., BUYLE E., VERDURMEN I. & CANTERS F. 2010: Vectorisering en karakterisering van nederzettingskernen op basis van het zgn. 'gereduceerd kadaster', Skar-Rapport 5, Brussel.
VAN DE KONIJNENBURG R. & JANSSEN J. 2012: Archeologische prospectie met ingreep in de bodem. Site: Aarschot - "Verloren Kost / Molenberg", Haast-Rapport 2012-06, Bree.
VAN DER HEGGEN F. 2010: Het archeologisch onderzoek op de Grote Markt te Aarschot. Rapportage van de bekomen resultaten, AS Rapportage 2010, Mechelen, 27.
VAN KEMPEN P. 2008: De zoektocht naar de verdwenen kerk van Weerde in de gemeente Aarschot, M&L 27/6, 6-22.
VERMEERSCH P.M. 1976: Het steentijdmateriaal uit het Noordelijk Hageland, Oudheidkundige Repertoria XI.1, Tekst, 77-78.
VERPOYLT 1963: Het klooster van de kapucijnen te Aarschot, De Brabantse Folklore 158, 46-56; 192-202.
VERSTREPEN J. 1954: De Aarschotse kerken. 2. Het oude Romaans bedevaartsoord van OLV, Meer Schoonheid 4, 24.
WOUTERS W. & SMEETS M. 2003: De Onze-Lieve-Vrouwkerk van Aarschot. Provinciale infodag archeologie 2003, Recent archeologisch onderzoek in Vlaams-Brabant, 22.
GENICOT L.F., VAN AERSCHOT S., DE CROMBRUGGHE A., SANSEN H. & VANHOVE J. 1971: Aarschot [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/20003 (geraadpleegd op 29 september 2014).
GENICOT L.F., VAN AERSCHOT S., DE CROMBRUGGHE A., SANSEN H. & VANHOVE J. 1971: Aarschot [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/20439 (geraadpleegd op 29 september 2014).
Bron: AZ-dossier
Auteurs: Vynckier, Geert
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Is deel van
Aarschot
Omvat
De Gracht/Kouterberg
Omvat
Diestsestraat 27-31
Omvat
Gasthuisstraat 49
Omvat
Jan Van Ophemstraat
Omvat
Leuvensestraat
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Historische stadskern van Aarschot [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/140036 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.