is aangeduid als vastgestelde archeologische zone Historische stadskern van Peer
Deze vaststelling is geldig sinds
Peer ligt op het Kempens plateau. Het stadje ligt op een topografisch hoger gelegen plek boven de Dommelvallei, waarvan de bron in het gehucht Wauberg ontspringt. Het reliëf schommelt tussen ca. 80 m TAW ten zuiden en ca. 50 m TAW ten noorden. De gronden rond de stad worden vooral gekenmerkt door zandgronden. Op het gewestplan staat het grootste deel van de kern aangeduid als ’woongebied met cultureel, historische en/of esthetische waarde’ en een klein gedeelte als ‘woongebied’.
Uit Peer is weinig archeologische informatie voor handen (Bauwens-Lesenne 1968). We vinden slechts een beperkt aantal losse vondsten uit de steentijd terug. Het gaat hier onder andere om neolithische bijlen in silex uit het centrum van Peer, midden-paleolithisch materiaal in silex uit Linde aan de bovenloop van de Dommel en wat verspreide neolithische artefacten (fragmenten gepolijste bijlen, pijlpunten) over het hele grondgebied van Peer. Uit de bronstijd/vroege ijzertijd dateert het ensemble van 5 grafheuvels in Molhem en andere urnengrafvelden op de toponiemen Maarlo, Kloosterbos en Heihuiskens. Uit dezelfde periode dateren ook de restanten van celtic fields in Peer (o.a. Kampert, Maarlo, Sint-Jozefwijk, Bosschellerheide, Waert Bos, Broekheide, Riet, De Bosschen, Golderheide, Stevensweg, Kaperden, Aan huis Bampt) en één nederzetting (Ondermeel). Uit de Romeinse periode zijn wat verspreide vondsten gekend o.a. scherven en munten. In de Wittert werd een Romeinse muntschat ontdekt. Een zeldzaam archeologisch onderzoek in hartje Peer vond plaats in de decanale Sint-Trudokerk in 2002. Volgens de archeologen was er aanvankelijk een pre-romaans, houten kerkje opgetrokken omstreeks 950 n. Chr. Dit gebouw werd vervangen door een romaans veldstenen kerkje. In het derde kwart van de 11de eeuw werd de romaanse kerk vervangen of verbouwd. Mogelijk bleef aan de oostkant van de huidige kerk, in een muurgedeelte opgetrokken uit houw- en veldstenen, een spoor van dat 11de-eeuwse kerkgebouw bewaard. Overledenen werden begraven in en rondom de kerk, op een ommuurd kerkhof (Kwanten 2004). De patroonheilige Sint-Trudo verwijst naar Trudo van Sint-Truiden († ca. 695).
In het testament van Sint-Willebrord (725) duikt de naam Pedero het eerst op. In Nederlandstalige teksten uit 1107 staat Pire (1107) (Gysseling 1960). In 1135 luidt het Pirges en in 1178 Pyra. Volgens J. Stinissens “Geschiedenis van Peer” uit 1998 zou de naam ‘verharde weg’ betekenen of ’domein gelegen aan een verharde weg’ (Stinissen 1998, 22). Ten noordwesten van Peer, langs het gehucht De Winner bij Eksel, liep de van Romeinse oorsprong Oude Diestersebaan, een belangrijke route naar Noord-Brabant. De naam gaat volgens anderen terug op het Middelnederlandse perre of parre, wat ‘perk’ of ’park’ betekent. Peer ontstond immers als omheinde, beveiligde of versterkte plaats in een woeste en onveilige streek.
Peer was vermoedelijk in de vroege middeleeuwen het centrum van een groot Frankisch domein, zeer waarschijnlijk van de Pepiniden, van wie het in 8ste eeuw, als een vrome schenking overging naar de abdij van Sint-Truiden (Stinissen 1998, 23). Van deze vroegmiddeleeuwse fase zijn tot nu toe geen archeologische restanten teruggevonden.
De graven van Loon, die voogden waren over die Kempense abdijgoederen, palmden het domein en de heerlijke rechten in de loop van de 13de eeuw in, zodat Peer een Loonse heerlijkheid werd. Een oorkonde van 12 april 1259 laat veronderstellen dat Peer toen behoorde aan de graaf van Loon (Stinissen 1998, 26). Op hun beurt gaven de graven van Loon Peer in leen aan de familie van der Marck (14de-15de eeuw). Later was de heerlijkheid Peer achtereenvolgens in het bezit van de familie de Brimeu (1473), een bastaardtak van het huis van Bourgondië (1500-1537), de families van Gavere-Diepenbeek (1537-1602), van Gavere-Fresin (1602-1692), van Gavere-Aiseau en Arberg-Valengin (1692-1795). In 1623 werd Peer tot graafschap verheven, toen P.E. van Gavere bij oorkonde van 24 maart door keizer Ferdinand II van Beieren tot graaf werd bevorderd.
Een jaar nadat het prinsbisdom Luik in het bezit kwam van het graafschap Loon, meer bepaald op 9 februari 1367, verkreeg Peer van zijn leenheerlijke grondheer Everaert van der Marck de stadstitel, mede met vrijstelling van bepaalde belastingen. Peer verkreeg evenwel geen stedelijk vrijheidscharter met stadsrechten of –privileges. Hoewel dus geen echte stad met Luiks recht, werd Peer toch sedert de 15de eeuw onder de Loonse steden vermeld en zetelde zijn vertegenwoordiger als zodanig in de vergadering van de Luikse Staten.
De stad bezat een belangrijke regionale marktfunctie (Stinissen 1998, 102). In Peer bestond er al vóór de 16de eeuw een wekelijkse markt op maandag, alsook vier, later vijf jaarmarkten. Vooral bekend was de Sint-Andriesmarkt. De verhandelde goederen waren gewone verbruiksproducten zoals boter, eieren, brood, graan, varkens, hoornvee, ... . Uit verschillende historische documenten blijkt het belang van de wol- en lakennijverheid in Peer. Daarnaast vervulde Peer ook een rol als dienstencentrum voor het omliggende achterland. Er bestond een zekere diversiteit in beroepen die weinig of niet in plattelandsgemeenten voorkwamen: advocaat, notaris, procureur, slotenmaker, ... .
De historische stadskern was de Markt, de verzamel- en drenkplaats voor het vee tijdens de nacht en bij dreigend gevaar. Tot ongeveer het midden 18de eeuw waren er op dit trechtervormige plein drenkplaatsen en poelen gesitueerd. Daarna werden ze om hygiënische redenen gedicht en vervangen door waterpompen. De centrale poel verdween in 1767. Vandaag de dag is het agrarisch verleden van het marktplein nog goed zichtbaar door de diverse schuurpoorten en gerenoveerde stadsboerderijen. Aan de noordzijde van de Markt staat het voormalige stadhuis. Het dateert van 1637 en is het oudst bewaarde stadhuis van Limburg, opgetrokken onder het bewind van Albert van Gavere. Het staat ongeveer op de plaats van het vroegere vleeshuis. Het gebouw vormt een cruciale historische schakel tussen de driehoekige Markt, de Kerk- en de Nieuwstraat. In het ancien régime bevonden de lakenhal en overdekte markt zich op de open begane grond, de vergaderruimte voor de stadsmagistratuur en de schepenkamer met haar griffie waren op de bovenverdieping te vinden. De zolder werd verhuurd, gewoonlijk in verschillende delen, voor allerlei doeleinden, doorgaans om producten zoals hop en mout te drogen. Tussen de pijlers op de begane grond was een open gekasseide ruimte, waar de jaargedingen plaats vonden en het volk zich voor diverse afkondigingen verzamelde, voor zover die niet gebeurden in de kerk of op het kerkhof. In de kelders werden de gevangenen opgesloten. Voor het stadhuis aan de zuidkant staat een replica (1994) van de oorspronkelijke schandpaal of kaecke, al in 1705 vermeld, als uiterlijk teken van de stedelijke vrijheid en als herinnering aan de middeleeuwse jurisdictie of schepenbank (Gerits 1989).
Mogelijk kort na 1367 of alleszins in de tweede helft van de 14de eeuw werden de vesten, bestaande uit een diepe vestingsgracht en een aarden wal, als bescherming en verdediging opgericht. De Kempense nederzetting kreeg bijgevolg de uiterlijke kenmerken van een stad (Gerits 1989; Stinissen 1998, 42-43). De in 1438 ver gevorderde of misschien al voltooide vesten waren ca. 1700 m lang, hadden een bijna rond tracé en omvatten een oppervlakte van ca. 19,6 ha. Waarschijnlijk was op de stadswal een muur aangebracht. Naast de excentrisch gelegen Sint-Trudokerk lag de Kerkepoort, in de richting Wijchmaal. De Oude Poort lag in de richting van Bree. De Nieuwpoort was van latere datum. Mogelijk werd die derde poort gebouwd toen de burcht niet meer bewoond was en dus niet meer volstond om de stad aan haar oostflank te beschermen. Als versterkte stad beschikte Peer over 2 schuttersgilden; de Sint-Sebastiaangilde (handboogschutters) en de Sint-Trudogilde (ook handboogschutters). Het klooster Agnetendal werd gesticht ca. 1430 in het zuiden van de stad, binnen de vesten. De kloosterzusters mochten een eigenkapel en kerkhof oprichten binnen de muren van het klooster. Het klooster was omringd door tuinen, akkers en boomgaarden (Stinissen 1998, 50-53).
Buiten de vesten, niet ver van de voormalige Nieuwpoort, ter hoogte van het huidige Sint-Lambertuscollege, werd ca. 1300-1320 de burcht opgericht, bestaande uit een poortgebouw, een neerhof en een woonhuis voor de heer (Gerits 1989). Het omgrachte complex fungeerde als gedeeltelijke verblijfplaats van de schout en als gevangenis. In 1483-1488 werd het verwoest in de strijd tussen de aanhangers van van der Marck en van de Hornes. Begin 16de eeuw had het geheel het uitzicht van een waterkasteel. Op het einde van de 16de en het begin van de 17de eeuw bleven er alleen nog imposante ruïnes van over (Stinissen 1998, 103-104). Kort vóór 1900 werd alles genivelleerd. Tot ca. 1950 waren er nog sporen van de watergracht. Bij bouwwerken in 1992 stootte men op grachten en muren.
Naar aanleiding van de doortocht van troepen van Oranje in hun strijd tegen de Spaanse overheersing, werden de oude en vervallen muren, poorten, wallen en grachten van Peer ca. 1573 gerepareerd, hoger gemaakt, gereinigd en afgesloten. Later, na de brand van 1619, werd een stevige muur gemetseld uit baksteen. Het stadje degradeerde echter verder tot een dorp, waar landbouw de hoofdactiviteit was. De talrijke stadsboerderijen die in de 17de-18de eeuw worden opgericht zijn daar sprekend bewijs van.
Begin 18de eeuw werd de stadsmuur, op een dertig meter na, met de grond gelijk gemaakt. In 1707 werden stenen uit de stadsvesten gehaald (Gerits, 1989). De kaart van Ferraris (1771-1777) toont de stadsversterking opgebouwd uit een natte gracht en een dubbele aarden wal. De stadsmuur is weg, alleen het klooster Agnetendal vertoont nog een ommuring. Op de vest staat een reeks van devotiekapellen of ‘de heilige huyskens’: een rondgang bestaande uit zeven bakstenen kapelletjes ter ere van Onze-Lieve-Vrouw van de Zeven Weeën in nood en tegenspoed. De Oude- en Kerkepoort bestaan uit een binnen- en buitenpoort. De Nieuwe Poort lijkt één massief gebouw te zijn. De vesten zijn aan de buitenkant met bomen omzoomd. Binnen de stad liggen veel akkers en tuinen. Op de plaats van de voormalige burcht ligt een rechthoekige omgrachting met oostelijke uitloper.
Rond 1817 werden ook de stadspoorten en de laatste restanten van de stadsmuur afgebroken. Tenslotte werden de grachten in de periode 1844-1850 gedempt met wat restte van de wallen.
Na de verdwijning van de vesten breidde Peer zich zeer geleidelijk uit, ondanks de vele open ruimten binnen de vroegere wallen (Gerits 1989). Lintbebouwing verscheen langs de toegangswegen en langs de vroegere vesten werd eveneens gebouwd. Tot ca. midden 20ste eeuw hadden vele inwoners nog een akker langs de vesten waar ze hun aardappelen, groenten en fruit kweekten. Op een luchtfoto van 1955 is de thans nog bestaande plattegrond van het vroeger omwalde stadsgebied van Peer als historisch tracé in de vorm van een vierkant met afgeronde hoeken goed zichtbaar. Peer kenmerkt zich door een toenemende verstedelijking van de onmiddellijke omgeving, waardoor de historische kern geleidelijk aan vergroeit met het omliggende gebied tot één agglomeratie. De ruimtelijke structuur van de oude stedelijke kern met het middeleeuwse tracé van de stadsomwalling en het stratennet bleef toch grotendeels bewaard. De begrenzing van het centrum wordt nog steeds bepaald door de kort na 1367 opgerichte wallen en is zichtbaar als een verharde ringweg, onderverdeeld in een Noorder- en een Zuidervest. Het huidige Poorthuis van 1981-1984, met stadhuis, cultureel centrum, politiebureel en OCMW, verwijst toponymisch naar de verdwenen Kerkepoort.
De stedelijke ruimte bewaart sporen van samenlevingen die daar achtereenvolgens aanwezig waren en deze ruimte aan hun noden hebben aangepast. Ze is met andere woorden het resultaat van een complex levenstraject waarbij de invulling veranderlijk was naargelang de sociaal-economische, maatschappelijke en institutionele context. Meer nog dan bij dorpen hebben stadsplattegronden een cumulatief karakter en verschillende fasen. De meeste steden zijn niet als geheel gepland, maar hebben vaak een oude nederzettingskern die teruggaat op een burcht of abdij, een economische infrastructuur of andere. Soms kunnen deze zelfs refereren naar een oudere, vroeg- of pre-middeleeuwse aanwezigheid.
Het gebruik van de 19de-eeuwse kadasterkaart (gereduceerd kadaster) als bron voor het onderzoek naar de historische gelaagdheid van een stad wordt gesuggereerd omdat deze een tijdsbeeld geeft van net voor de industrialisering en omdat dit de eerste nauwkeurige versie van het kadaster is met perceelsaanduiding. De oorspronkelijke perceelsindeling van een stad is een relatief stabiel element in de plattegrond, die vaak een prestedelijke oorsprong kent. Ondanks de processen van herverdeling blijven oude bezitsgrenzen en straatpatronen toch lang zichtbaar in het stedelijke landschap. De historische stedelijke kernen zijn immense archeologische sites en behoren tot de meest uitgebreide en complexe sites ter wereld, zowel in extensie als in stratigrafie. Tegelijkertijd zijn deze sites door permanente verstedelijking en stedelijke ontwikkeling ter plaatse zwaar bedreigd.
Wat betreft de afbakening wordt er traditioneel van uitgegaan dat de aanwezige versterkingen in de eerste plaats louter defensieve structuren waren en als dusdanig infrastructuur met een zware belemmerende invloed op de stadsontwikkeling. Hieruit volgt de constructie om de stadswallen te beschouwen als grenzen aan de stadsgroei en dus als bepaling van stadsfasen. De stadswallen vormen een belangrijk onderdeel van de stedelijke identiteit en zijn als zodanig actieve componenten en bepalend voor de conceptuele stedelijke ruimte vóór de industriële periode en dus ook betekenisvol als afbakening van de complexe archeologische sites die steden zijn.
Omwille van al deze redenen wordt de grens van de archeologisch complexe en waardevolle ruimte vastgelegd op de buitenste afbakening van de stadsgracht rond de wallen en muren. De grachten bieden bovendien goede bewaringscondities voor organisch stedelijk afval. In een aantal gevallen werden de laatmiddeleeuwse muren tussen de 16de en de 18de eeuw vervangen door bastions en Vaubanversterkingen. De vergelijking met oudere stadsplannen laat echter steeds zien dat deze latere omwallingen ook de volledige laatmiddeleeuwse ruimte omvatten.
Het intekenen van de kernen gebeurde vanuit de ruimste perceelsafbakening en rekening houdend met belangrijke fysieke grenzen. Deze afbakening concentreert zich in de eerste plaats op de begrenzingen die zichtbaar zijn op de kaart, zoals stadsmuren, omwalling, stadsgrachten. Ook de open ruimten tussen de bebouwde kern en strategische elementen, zoals de rivieroever, worden opgenomen. Op deze manier zijn we honderd procent zeker dat de afbakening van de historische stedelijke kernen in Vlaanderen dekkend is voor de volledige zone met complex stadsarcheologisch erfgoed (Tys e.a., 2010).
Kabinetskaart van de Oostenrijkse Nederlanden voor Zijn Koninklijke Hoogheid de Hertog Karel Alexander van Lotharingen, Jozef Jean François de Ferraris, Koninklijke Bibliotheek van België, uitgegeven in 1770-1778, schaal 1:11.520 herleid naar 1:25.000.
Gereduceerde Kadasterkaart van België, Dépôt de la Guerre, uitgegeven in 1845-1855, schaal 1:20.000.
BAUWENS-LESENNE M. 1968: Bibliografisch repertorium der oudheidkundige vondsten in Limburg (vanaf de vroegste tijden tot aan de Noormannen), Oudheidkundige repertoria. Reeks A. Bibliografische repertoria VIII, Brussel, 298-301.
GERITS J. 1989: Historische steden in Limburg, 171-186.
GYSSELING M. 1960: Toponymisch woordenboek van België, Nederland, Luxemburg, Noord-Frankrijk en West-Duitsland (vóór 1226) II, 789.
KWANTEN J. 2004: De kerk van Peer vroeger en nu, Peer.
S.N. 1993: Met Le Loup op reis. Limburg door een 18de-eeuwse bril bekeken. Tentoonstelling 11 september – 19 december 1993, Hasselt, 77.
STINISSEN J. 1998: Geschiedenis van Peer in de middeleeuwen en de nieuwe tijd.
TYS D., BUYLE E., VERDURMEN I. & CANTERS F. 2010: Vectorisering en karakterisering van nederzettingskernen op basis van het zgn. 'gereduceerd kadaster', Skar-Rapport 5, Brussel.
PAUWELS D. 2005: Peer [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/22073 (geraadpleegd op 16 september 2014).
PAUWELS D. 2005: Decanale kerk Sint-Trudo [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/80653 (geraadpleegd op 16 september 2014).
PAUWELS D. 2005: Stadhuis van Peer [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/80680 (geraadpleegd op 16 september 2014).
PAUWELS D. 2005: Agnetendal [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/80741 (geraadpleegd op 16 september 2014).
SCHLUSMANS F. 2005: Vijf grafheuvels [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/88697 (geraadpleegd op 16 september 2014).
http://www.peer.be/nl/1468/content/415/peer.html (geraadpleegd op 16 september 2014).
Bron: AZ-dossier
Auteurs: Jansen, Isabelle
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Is deel van
Peer
Omvat
Markt 7
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Historische stadskern van Peer [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/140052 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.