erfgoedobject

Historische stadskern van Lo

archeologisch geheel
ID
140195
URI
https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/140195

Juridische gevolgen

Beschrijving

Algemene Beschrijving

Lo ontstaat op de rand van de polders. Deze randsituatie heeft de ontwikkeling van de stad ongetwijfeld beïnvloed. De combinatie van (een) Romeinse weg(en) en de aanwezigheid, aan de oostzijde, van een noord-zuid kronkelende natuurlijke (Alveringem)geul – in de 2de helft van de 12de eeuw gekanaliseerd tot de Lovaart - heeft aan de vestiging bijgedragen. De ondergrond bestaat grotendeels uit overdekt pleistoceen zand. Er werd bij de overstromingen kleiig tot zwaar kleiig zand afgezet. Geleidelijk ontwikkelde zich een schorre, die vermoedelijk al vrij vroeg bewoonbaar was. Plaatselijk is een kleine zandleemkop geconstateerd. De huidige topografie presenteert zich als een naar het centrum lichtjes oplopend donk. Het oorspronkelijk maaiveld bevindt zich in dat centrum op 1,5 m diepte (4,3 m TAW). Op het gewestplan staat de zone ingekleurd als woongebied met culturele, historische en/of esthetische waarde. Het volledige areaal is beschermd als dorpsgezicht.

Archeologische nota

Het ontstaan van de stad wordt gezocht in de bouw van een motteheuvel door Filips van Lo op het einde van de 11de eeuw (eerste vermelding: 1089) (Termote & Van Acker 1990). Lo betekent ‘een open plek in het bos’. In de boomloze polders zal het veeleer een bosje op een zandige verhevenheid geweest zijn (Gysseling 1990). Dat Filips de bastaardzoon was van graaf Robrecht I de Fries maakt van Lo in zekere zin een grafelijke stichting. Hij installeerde in de burchtkapel ook een kapittel, dat uitgroeide tot de Sint-Pietersproosdij, die in 1621 officieel het statuut van abdij verkreeg (Becuwe & Dewilde 1990). Dit noordelijk gedeelte van de stad vormde een aparte bestuurlijke en juridische entiteit.

De stad kwam aansluitend, ten zuiden hiervan tot ontwikkeling en kreeg in 1176 stadsrechten van graaf Filips van den Elzas. Waarschijnlijk wordt de stad versterkt in 1213-1214 tegen de achtergrond van het conflict tussen Frankrijk (Filips de Schone) en Vlaanderen (Ferrand van Portugal)(Termote 2000, 80). Er is, volgens Sanderus (1641-1644), sprake van een gracht, wal en houten palissade en poorten. In de late 14de eeuw werd de versterking versteend, waarvan de Westpoort een restant is. Rond de Grote Markt bevonden zich een halle met belfort, een vleeshalle, een gasthuis (1227) en een vate (veedrenkplaats en bluswaterreserve). De vermelding van volders en ververs in de 13de eeuw geeft aan dat ook hier de lakennijverheid van de grond kwam. In 1492 wordt het klooster van de grauwe zusters gebouwd. In 1544 wordt de halle vervangen door het huidig stadhuis (Van Acker 1990).

De bouwgeschiedenis van de proosdij/abdij en de kerk bevat nog heel wat onduidelijkheden. Alleen de algemene lijnen zijn gekend: uitbreiding in de tweede helft van de 13de eeuw, vernieuwbouw in de eerste helft van de 15de eeuw, vernielingen in de tweede helft van de 16de eeuw en wederopbouw in de eerste helft van de 17de eeuw. Na een periode van verval volgde een opflakkering in het derde kwart van de 18de eeuw, waarna de abdij in 1797 werd geconfisqueerd en verkocht. Van de oorspronkelijke abdijgebouwen resten nu nog de duiventoren (1713), het gastenkwartier (voormalig gemeentehuis) en de prelatuur (1782 - huidige pastorie). De abdijkerk werd parochiekerk en bleef gewijd aan Sint-Pieter.

In Lo is nog maar weinig diepgaand fundamenteel archeologisch onderzoek uitgevoerd. In 2000 en 2001 werd voorafgaandelijk aan de aanleg van de abdijtuin archeologisch onderzoek uitgevoerd, waarbij vermoedelijk het grafveld dat hoorde bij de burchtkapel werd aangesneden. De afwijkende oriëntatie van de begravingen en de samenstelling (mannen, vrouwen en kinderen) wijzen in die richting (Dewilde & Wyffels 2001; Dewilde e.a. 2002). De herbestemming van het klooster van de grauwzusters tot administratief centrum activeerde in 2010 eveneens archeologisch onderzoek. Een overvloed aan 12de- en 13de-eeuwse, vermoedelijk, artisanale sporen (kuilen, greppels, ...) kwam aan het licht. De duidelijke gebouwsporen gaan terug tot de 16de eeuw en later (Bartholomieux & Acke 2011).

Evaluatie van de bewaringstoestand en motivatie voor de afbakening

De stedelijke ruimte bewaart sporen van samenlevingen die daar achtereenvolgens aanwezig waren en deze ruimte aan hun noden hebben aangepast. Ze is met andere woorden het resultaat van een complex levenstraject waarbij de invulling veranderlijk was naargelang de sociaal-economische, maatschappelijke en institutionele context. Meer nog dan bij dorpen hebben stadsplattegronden een cumulatief karakter en verschillende fasen. De meeste steden zijn niet als geheel gepland, maar hebben vaak een oude nederzettingskern die teruggaat op een burcht of abdij, een economische infrastructuur of andere. Soms kunnen deze zelfs refereren naar een oudere, vroeg- of pre-middeleeuwse aanwezigheid.

Het gebruik van de 19de-eeuwse kadasterkaart (gereduceerd kadaster) als bron voor het onderzoek naar de historische gelaagdheid van een stad wordt gesuggereerd omdat deze een tijdsbeeld geeft van net voor de industrialisering en omdat dit de eerste nauwkeurige versie van het kadaster is met perceelsaanduiding. De oorspronkelijke perceelsindeling van een stad is een relatief stabiel element in de plattegrond, die vaak een prestedelijke oorsprong kent. Ondanks de processen van herverdeling blijven oude bezitsgrenzen en straatpatronen toch lang zichtbaar in het stedelijke landschap. De historische stedelijke kernen zijn immense archeologische sites en behoren tot de meest uitgebreide en complexe sites ter wereld, zowel in extensie als in stratigrafie. Tegelijkertijd zijn deze sites door permanente verstedelijking en stedelijke ontwikkeling ter plaatse zwaar bedreigd.

Wat betreft de afbakening wordt er traditioneel van uitgegaan dat de aanwezige versterkingen in de eerste plaats louter defensieve structuren waren en als dusdanig infrastructuur met een zware belemmerende invloed op de stadsontwikkeling. Hieruit volgt de constructie om de stadswallen te beschouwen als grenzen aan de stadsgroei en dus als bepaling van stadsfasen. De stadswallen vormen een belangrijk onderdeel van de stedelijke identiteit en zijn als zodanig actieve componenten en bepalend voor de conceptuele stedelijke ruimte vóór de industriële periode en dus ook betekenisvol als afbakening van de complexe archeologische sites die steden zijn.

Omwille van al deze redenen wordt de grens van de archeologisch complexe en waardevolle ruimte vastgelegd op de buitenste afbakening van de stadsgracht rond de wallen en muren. De grachten bieden bovendien goede bewaringscondities voor organisch stedelijk afval. In een aantal gevallen werden de laatmiddeleeuwse muren tussen de 16de en de 18de eeuw vervangen door bastions en Vaubanversterkingen. De vergelijking met oudere stadsplannen laat echter steeds zien dat deze latere omwallingen ook de volledige laatmiddeleeuwse ruimte omvatten.

Het intekenen van de kernen gebeurde vanuit de ruimste perceelsafbakening en rekening houdend met belangrijke fysieke grenzen. Deze afbakening concentreert zich in de eerste plaats op de begrenzingen die zichtbaar zijn op de kaart, zoals stadsmuren, omwalling, stadsgrachten. Ook de open ruimten tussen de bebouwde kern en strategische elementen, zoals de rivieroever, worden opgenomen. Op deze manier zijn we honderd procent zeker dat de afbakening van de historische stedelijke kernen in Vlaanderen dekkend is voor de volledige zone met complex stadsarcheologisch erfgoed (Tys e.a. 2010).

De 13de-eeuwse stadsomwalling is een duidelijke grens, die noordoostelijk doorbroken werd bij de post-middeleeuwse uitbreiding van de abdijhoeve.

Bibliografie

Flandria Illustrata, Antonius Sanderus, uitgegeven in 1641-1644, 2 delen.

Gereduceerde Kadasterkaart van België, Dépôt de la Guerre, uitgegeven in 1845-1855, schaal 1:20.000.

BARTHOLOMIEUX B. & ACKE B. 2011: Archeologische opgraving Klooster Grauwe Zusters Lo-Reninge (prov. West-Vlaanderen) Basisrapport-Augustus 2011, Ingelmunster.

BECUWE F. & DEWILDE M. 1990: Bijdrage tot de bouwgeschiedenis van de Sint-Pietersabdij van Lo, Lo Parel van de Westhoek 1089-1989, 27-35.

DEGEMBE M.-F. 1992: Het stedennet in België in de 19de eeuw: overblijfselen van het Ancien Régime in de dynamiek van de hedendaags ontwikkeling, Driemaandelijks tijdschrift van het Gemeentekrediet 180, 27-42.

DEWILDE M. & WYFFELS F. 2001: De Augustijnenabdij van Lo (W.-Vl.), Archaeologia Mediaevalis 24, 90.

DEWILDE M., WYFFELS F. & VANDENBRUAENE M. 2002: De laatste hand aan de Augustijnenabdij van Lo (W.-Vl.), Archaeologia Mediaevalis 25, 18-19.

GYSSELING M. 1990: De naam “Lo”, Lo Parel van de Westhoek 1089-1989, 7-8.

S.N. 1990: Lo Parel van de Westhoek 1089-1989, Lo.

TERMOTE J. & VAN ACKER J. 1990: Het landschap rond Lo en het ontstaan van de stad, Lo Parel van de Westhoek 1089-1989, 11-19.

TERMOTE J. 2000: Speelbal van grote koninkrijken. De militaire lotgevallen van een grensstreek, in DE ROO N. (red.), De verbeelding van de Westhoek, Tielt, 72-93.

TYS D., BUYLE E., VERDURMEN I. & CANTERS F. 2010: Vectorisering en karakterisering van nederzettingskernen op basis van het zgn. 'gereduceerd kadaster', Skar-Rapport 5, Brussel.

VAN ACKER J. 1990: Lo in de Late Middeleeuwen, Lo Parel van de Westhoek 1089-1989, 21-26.

WYFFELS C. 1985: De niet als stad erkende historische steden in België, Driemaandelijks tijdschrift van het Gemeentekrediet 153, 13-22.


Bron: AZ-dossier
Auteurs: Dewilde, Marc
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Relaties

  • Is deel van
    Lo


Waarnemingen


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Historische stadskern van Lo [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/140195 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.