erfgoedobject

Gemeentelijke Bibliotheek

bouwkundig element
ID
14340
URI
https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/14340

Juridische gevolgen

Beschrijving

Aan het einde van de jaren zestig krijgt Braem opdracht voor de bouw een middelgrote openbare bibliotheek in Schoten, een residentiële gemeente in de Antwerpse Voorkempen. Het is één van de weinige publieke projecten uit zijn latere loopbaan, die hij haast compromisloos tot stand zal weten brengen. Door de eigenzinnige vormgeving, organische ruimteopvatting en contextuele inplanting, geldt het ontwerp bovendien als zijn biomorfe meesterwerk.

Tot de bouw van de nieuwe gemeentelijke bibliotheek wordt door het College van Burgemeester en Schepenen beslist tijdens de zitting van 13 juli 1968. Het initiatief gaat uit van de socialistische burgemeester Marcel Imler, die van bij zijn aantreden in 1965 een programma opzet voor de uitbreiding van de openbare infrastructuur in de gemeente. Behalve de bibliotheek zullen tijdens zijn tweede ambtsperiode in de eerste helft van de jaren 1970 kort na elkaar een waterzuiveringstation, een overdekt zwembad, een installatie voor huisvuilverwerking en een sporthal worden voltooid.

Bij de start van het bibliotheekproject telt Schoten ruim 30 000 inwoners, het gevolg van een gestage bevolkingsaangroei met een kwart tijdens het afgelopen decennium. Het zogenaamde Schelde-Dijleplan, het voorontwerp van het gewestplan voor de Antwerpse agglomeratie, voorspelt op dat moment echter meer dan een verdubbeling van de bevolking tegen 1980. Schoten beschikt sinds 1934 over een openbare bibliotheek, de Gemeentelijke Volksboekerij, opgericht door een vorig socialistisch gemeentebestuur als pluralistisch tegenwicht tegen de streng katholieke parochiale bibliotheek. In 1963 werd zij door het Ministerie van Nationale Opvoeding erkend als Middelbare Bibliotheek, de veertiende in het Vlaamse landsgedeelte. De bibliotheek was sinds 1953 gevestigd boven het politiekantoor, op de tweede verdieping van het kasteeltje Gelmelenhof, in onaangepaste lokalen met een nuttige oppervlakte van amper 150 m². Met een boekenbezit van 30 000 banden en 70 000 ontleningen, voldoet deze locatie in 1968 niet langer om de groeiende werking en de veiligheid van de bezoekers te verzekeren.

In oktober wordt Braem aangezocht als ontwerper van het gebouw, een opdracht waarvoor hij dient samen te werken met de in Schoten gevestigde architect Piet Janssens. De gronden van het vroegere gemeentemagazijn die zij ter beschikking krijgen, vormen de hoek van het Sint-Cordulaplein en de Sint-Cordulastraat in de kern van de gemeente. Het langgerekte terrein met een oppervlakte van 962 m² paalt aan de achterzijde over de volledige lengte aan de brandweerkazerne en omvat een in de nieuwbouw te integreren oorlogsschuilkelder in de ondergrond. Aan de voorzijde grenst de locatie aan het voormalige kerkhof van de Sint-Cordulakerk, een open groenzone met een door platanen omzoomd plein aan het uiteinde. De parochiekerk in het gezichtsveld van de nieuwe bibliotheek heeft een laatgotisch transept en koor in streekeigen bak- en zandsteenspeklagen en een neogotisch schip en klokkentoren. In stedenbouwkundige context vormt het terrein de overgang van de oude dorpsbebouwing in de Sint-Cordulastraat naar een typische De Taeyewijk uit het begin van de jaren 1950 waarvoor een maximale hoogte geldt van slechts twee bouwlagen.

Om in aanmerking te komen voor rijkssubsidie dient het ontwerp zich te conformeren aan de normen voor openbare bibliotheken die sinds 1965 van kracht zijn. Deze hebben vooral betrekking op de oppervlakte à rato van het aantal inwoners van de gemeente en de inrichting met gescheiden zones voor volwassenen en jeugd, personeel en publiek, boeken en auditief materiaal, de uitleen- en leesfunctie. De richtlijnen gaan vooraf aan het bibliotheekdecreet van 1978, dat de Vlaamse gemeenten zal verplichten een erkende openbare bibliotheek op te richten. De gemeente Schoten loopt daarmee voorop in de evolutie naar een bredere cultuurspreiding in Vlaanderen, die vanaf de eerste fase van regionalisering en autonoom cultuurbeleid in België zijn beslag krijgt. Ook de keuze voor een gedurfd en kwaliteitsvol architectuurproject tegen de stroom in kan in deze periode binnen de publieke sector als tamelijk uitzonderlijk worden beschouwd.

Een eerste schetsontwerp van Braem en Janssens wordt in december 1968 door het gemeentebestuur aanvaard. Het dient als basis voor een preadviesbundel, die in februari 1969 de goedkeuring krijgt van het ministerie van Nederlandse Cultuur. Pas in maart daarop volgt de officiële aanstelling van de architecten en kan het ontwerpproces definitief van start gaan. Een voorontwerp dat rekening houdt met de opmerkingen van het ministerie op de preadviesbundel en een lagere budgettering, wordt in juni door het gemeentebestuur en een maand later door Nederlandse Cultuur aanvaard. Waar het schetsontwerp een strikte toepassing vormde van de superellips als plattegrond voor de hoofdruimte, introduceert Braem in het voorontwerp een celachtige structuur met organisch vervloeiende ruimten. Pas in het ontwerp dat in september 1969 de goedkeuring krijgt van het gemeentebestuur, krijgt het gebouw zijn definitieve uitzicht in zichtbeton en rood baksteenmetselwerk. Een aanvankelijk beoogde doorlopende ringkoepel rond het centrale bovenlicht maakt in laatste instantie nog plaats voor afzonderlijke lichtkegels. Het duurt vervolgens tot september 1971 vooraleer de plannen een gunstig advies krijgen van het ministerie van Openbare Werken en een principiële belofte van betoelaging voor een bedrag van 60% van de bouwkosten. Bij de openbare aanbesteding in november 1971, wordt de bouw toegewezen aan het aannemersbedrijf Schriekse Bouwwerken uit Schriek. Na de definitieve goedkeuring door Openbare Werken, gaan de werken in april 1972 van start. Op 3 juni vindt de eerstesteenlegging plaats door minister van Nationale Opvoeding Willy Claes. De nieuwe Gemeentelijke Bibliotheek wordt twee jaar later, op 21 december 1974 plechtig ingehuldigd door minister van Nederlandse Cultuur Rika De Backer-Van Ocken. In 1969 geraamd op een kleine 25 miljoen, zullen de kosten uiteindelijk 45 miljoen bedragen. Ten opzichte van de vorige behuizing beschikt de modern uitgeruste bibliotheek nu wel over bijna het tienvoudige van de oppervlakte. Tijdens de duur van het project was het boekenbezit nog met de helft toegenomen tot 45 000 en was het uitleencijfer in dezelfde grootteorde gestegen tot 105 000. In 1980, na goed vijf jaar werking tekent de bibliotheek met 70 000 boeken in bezit al voor 275 000 ontleningen. Vanaf 1979 dringt het gemeentebestuur bij Braem aan op een oplossing om het gebouw toegankelijk te maken voor rolstoelgebruikers. Vanwege de schuilkelder bevindt de toegang zich immers 0,82 m boven straatniveau, enkel bereikbaar via een trappenpartij. Aanleiding is de nieuwe wetgeving met betrekking tot de toegankelijkheid van publieke gebouwen voor mindervaliden uit 1975, waarvan de uitvoeringsbesluiten sinds 1977 van kracht zijn. De lange gebogen toegangshelling die Braem vervolgens ontwerpt, wordt in 1982-83 uitgevoerd met beperkte wijzigingen aan de hoofdingang en het voorplein.

Het uitgangspunt van Braem bij het ontwerp van de Gemeentelijke Bibliotheek van Schoten, is het scheppen van een levendige architectuur "die door haar gebogen vormen en vrije vormgeving iets wil suggereren van de dramatische beweging van de mens in de ruimte, en zelfs door wendingen van wanden en vlakken iets van de kosmische ruimte". Belangrijke factoren zijn een openplanopvatting en een daglichtatmosfeer tot in de kern van het gebouw. Daarmee neemt hij afstand van het naar zijn mening achterhaalde beeld van de bibliotheek als "een dor en triest magazijn, met bleke bedienden en een publiek dat er slechts kwam omdat het niet anders kon". Zijn alternatief wil vooral een praktisch instrument zijn als culturele magneet voor jong en oud, een uitnodigend gebouw dat het publiek zonder drempelvrees of opgelegde dwang in contact brengt met literatuur, kennis en muziek. Aan integratie van plastische kunst is geen behoefte, aangezien de bibliotheek zelf als een "functionele sculptuur" wordt opgevat, "zoals alle architectuur moet zijn". Braem streeft naar een poëtisch geladen milieu, een organische architectuur "gegroeid als een boom en waarvan de bloemen zouden bloeien in de zielen". Niet zonder reden verwijst hij in zijn inhuldigingsrede naar de Chinese wijsgeer Lao Tse, de grondlegger van het taoïsme, dat hij intussen als zijn leer is gaan beschouwen: "Men kan architektuur maken vanuit het koncept van orde, discipline, ekonomie, de reglementen, het gemak van uitvoering, het systematisch denken, of, artistiek gesproken, vanuit het proza. - Dat is Confucius. Men kan het ook opvatten vanuit inspiratie, uitdrukkingswil, fantazie, vrije wil, virtuose techniek, individualiteit vóór discipline, of, artistiek gesproken, vanuit de poësie, - dat is Lao-Tseu. Welnu, indien U partijgangers zijt van Lao-Tseu zult U dit opus waarderen, indien niet, zult U ons als fantasten veroordelen." In een poëtische ontboezeming roept Braem, "vieil architecte épuisé, les bras en croix, effondré, les yeux grands ouverts", het beeld op van een schip in de branding, met verwijzingen naar de dominante kleur rood en de transparante kegels op het dak: "sur le front ondulant de la bibliotheque rouge, martelaient les vagues d'une mer d'airain […] c'est ainsi, ondes de bronze, sur l'ode de pierre né de mon sang, rouge rouge bâtiment, sorti des brumes de mes rêves, des cloches transparentes branlent, sur le toit, rouge, rouge, sonnent un printemps de pierre, rouge."

Vanaf het begin van het ontwerpproces deelt Braem het gebouw op in gescheiden zones voor bezoekers, administratie en opslag van boeken, met rationele aandacht voor de interne circulatie. De publieke zone beantwoordt aan een opgelegd programma van functionele geledingen die hij gaandeweg tot één enkele ruimte probeert te versmelten, om de bezoekers spontaan aan te moedigen het volledige aanbod van de infrastructuur te gebruiken. Het programma voorziet in een grote uitleenzaal met balie, een leeszaal voor volwassenen, een tijdschriftenzaal, een afzonderlijke jeugdafdeling, een discotheek, een auditorium of tentoonstellingszaal, een vestiaire en sanitair. De administratieve zone omvat een kantoor voor de bibliothecaris, een secretariaat, werkruimte voor de behandeling van boeken en een refter en keukentje voor het personeel. In een eerste concept vertrekt Braem van een organisatieschema dat op kleine schaal opnieuw aanknoopt bij zijn wedstrijdontwerp voor de Albert I Bibliotheek uit 1938. Het gaat onmiddellijk vooraf aan het schetsontwerp en berust op een strikte tweedeling tussen de functionele en publieke zones, met het boekenmagazijn als logistiek hart van het complex. Dit boekenmagazijn is een langgerekt, orthogonaal volume van een zevental bouwlagen, met werk- en kantoorruimten op de begane grond. Meerdere paternosterliften verzekeren het boekentransport naar de centrale uitleenbalie in de cataloguszaal op de eerste verdieping, die in een parallelle galerij met glazen bovenlicht is ondergebracht. De cataloguszaal maakt deel uit van het publieksgedeelte, dat als een zelfstandig paviljoen tegen het boekenmagazijn aanleunt. De benedenbouw omvat de hoofdingang, een tentoonstellingszaal, de discotheek en een auditorium. Naast de leeszalen voor jeugd en volwassenen biedt de hoofdverdieping ruimte aan een bescheiden openkastbibliotheek. Braem kiest hier voor een organische architectuur, met een drieledige structuur die herinnert aan het tweede ontwerp voor het Middelheimpaviljoen in Antwerpen uit 1964. Ook nu past hij een opeenvolging van sheddaken toe, met het oog op een optimale lichtinval. De lobbenstructuur waarmee hij in een variant de jeugdafdeling als een aparte entiteit onderscheidt, zal in het schetsontwerp in aangepaste vorm opnieuw opduiken. Het concept wordt niet verder uitgewerkt en zou door de bouwhoogte van het boekenmagazijn ook in strijd zijn met de stedenbouwkundige voorschriften. Bovendien blijkt intussen uit een peiling in het kader van de preadviesbundel dat de bevolking een duidelijke voorkeur heeft voor een veralgemening van het openkastprincipe.

In het schetsontwerp uit 1968 vertrekt Braem dan ook van een totaal ander concept, aangepast aan deze meer eigentijdse vorm van bibliotheekgebruik. Daarbij neemt hij het openkastprincipe, dat aan de bezoekers de grootst mogelijke keuzevrijheid laat, als uitgangspunt. Opnieuw strekt het bibliotheekcomplex zich over het volledige grondstuk uit maar het wordt nu opgebouwd rond de grote uitleenzaal, waarvan de plattegrond de vorm krijgt van een superellips. Braem maakt vanaf de late jaren 1960 veelvuldig gebruik van deze perfecte tussenvorm tussen de ellips en de rechthoek, die eind jaren 1950 werd ontwikkeld door de Deense wiskundige en wetenschapper Piet Hein. Opmerkelijk aan dit ontwerpstadium is hoe de verschillende functionele geledingen van de bibliotheek als nevengeschikte autonome volumes worden behandeld. Ze zijn afgeleid van zuivere geometrische vormen als de superellips, de cilinder, de cirkel en de kegel. Het resultaat is een gebouw met een gefragmenteerd driedimensionaal profiel, waarvan het accent op de hoekrotonde en het koepeldak van de centrale publieksruimte komt te liggen. Met deze architectuur lijkt Braem een radicaal brutalistisch karakter na te streven, als volwaardig tegenwicht voor de tegenoverliggende gotische parochiekerk. Hij houdt nauwelijks rekening met de opgelegde bouwhoogte, maar neemt vermoedelijk de droogtoren van de achterliggende brandweerkazerne als ijkpunt. De constructie is volledig geconcipieerd in zichtbeton, met een overwicht aan beglazing. Daarbij wordt het verschil in textuur uitgespeeld tussen de structuur en de wanden, waarvan de verticale geleding mogelijk wijst op een bekisting in golfplaten of op het gebruik van systeembouwelementen. Als bedaking kiest Braem voor lichte spantstructuren met een vrije overspanning. De algemene indeling van de bibliotheek stemt in grote lijnen overeen met het definitieve ontwerp, zij het dat de verschillende onderdelen hier volkomen van elkaar worden geïsoleerd. De uitleenzaal is over twee niveaus georganiseerd rond een centrale vide, met een omlopende galerij en aansluitende leeszaal op de verdieping. Een ronde uitleenbalie, verlicht door een kegelvormige glaskoepel, vormt het middelpunt van de ruimte, die zich via een gevelbreed uitstalraam ontsluit voor de voorbijgangers. Waar de buitenring op het benedenniveau in compartimenten is opgedeeld door boekenrekken, doet de borstwering van de galerij erboven over de volledige omtrek dienst als leestafel. De dakstructuur is opgebouwd uit radiale spanten verbonden door een centrale ring, vermoedelijk gedacht als een zelfdragende glulam-constructie van gelijmd en gelamelleerd hout. Twee autonome paviljoenen leunen aan beide zijden tegen de uitleenzaal aan, elk beschikkend over een vrijstaande ronde traptoren met bovenlicht. De hoekrotonde herbergt op de begane grond het auditorium en de discotheek met luistercabines in lobvorm. Erboven bevindt zich de jeugdafdeling afgedekt met een radiaal stalen vakwerkspant, een hoge ruimte opgedeeld door een zwevende schelp als duplexniveau. Het administratiepaviljoen aan het andere uiteinde onderscheidt zich door een golvende, veellobbige structuur, met het cirkelvormige kantoor van de bibliothecaris in de kern. De hoofdingang, de hal en de vestiaire nemen de tussenliggende ruimte in, met het boekenmagazijn nu in een volkomen secundaire rol aan de achterzijde.

Hoewel de basisprincipes van het schetsontwerp behouden blijven, betekent het voorontwerp uit 1969 toch een wezenlijke omslag in het concept van de bibliotheek. Mogelijk ligt een vraag naar besparing mee aan de basis van de aanpassingen - de raming bedraagt immers een vijfde minder. Allicht belangrijker nog is het streven van Braem naar organische eenheid en een vrije circulatie tussen de verschillende componenten. De autonome volumes uit het voorgaande concept worden nu in een vloeiende beweging op elkaar betrokken, de accenten worden afgezwakt. Tegelijk maakt de zuivere geometrie van de vormen plaats voor een organische structuur van amorfe cellen. In de plattegrond valt een soort foetus te herkennen, een organisme dat zich spontaan uit een kern lijkt te hebben ontwikkeld. De basisvorm voor de centrale uitleenzaal is nog steeds een niervormige afgeleide van de superellips, die nu op beide niveaus volgens een openplanopvatting uitstraalt naar de overige geledingen van de bibliotheek. Een lobvormig patroon van golvende wanden met een continue lijnvoering bepaalt de indeling, die er slechts op gericht is de functionele zones van elkaar af te schermen. De jeugdafdeling en de administratieve zone behouden afzonderlijke trapkokers, die echter een centrale opstelling krijgen, geïntegreerd in de ruimtelijke compositie. Braem houdt vast aan het principe van de twee niveaus hoge uitleenzaal met galerij, maar verplaatst de focus van het centrum naar beide uiteinden. Zo wordt de cirkelvormige uitleenbalie in de richting van de toegangszone verplaatst, met een catalogusrotonde als tegenhanger aan de overzijde. Tussen beide polen krijgen de boekenrekken een flexibele, informele opstelling, afgeleid van de spiraal. Op de benedenverdieping lopen de leeszaal en de tijdschriftenzaal aan één zijde in de centrale ruimte over, de toegangshal en het tweelobbige complex van discotheek en auditorium aan de andere zijde. Ook de ruimtelijke opbouw van de bovenverdieping visualiseert op treffende wijze de organische continuïteit die de vormgeving van de bibliotheek tot in de details kenmerkt. Zo ontplooit de galerij zich in een wijde boog rond de uitleenzaal, om boven de uitleenbalie, op het knooppunt van de volwassenen- en jeugdafdeling, te worden ingesnoerd tot een soort lus die beide zones in ruimte en tijd afbakent. De buitenarchitectuur vertaalt het ruimtelijk parcours tot een biomorfe "reuzenschelp", afwisselend samengesteld uit afgeronde lobben, diep ingesnoerde en overstekende partijen. De langgerekte gevelopstand die zich rond het bouwblok plooit, krijgt zo haar definitieve dynamische geleding en plastische licht- en schaduwwerking, nog steeds met het accent op de hoekrotonde. In vergelijking met het schetsontwerp is de bouwhoogte van het complex gevoelig teruggebracht, waardoor de trapkokers hoog boven het dakniveau uitstijgen. Ook in deze ontwerpfase houdt Braem nog vast aan een veralgemeend gebruik van zichtbeton met een onderscheid tussen structuur en wandvulling. De kegelvormige koepel van de uitleenzaal wordt vervangen door een rij parallelle schaaldaken en een bovenlicht in kroonvorm dat de omtrek van de galerij volgt.

Bij de opmaak van de definitieve plannen later dat jaar wordt het concept verder uitgediept, zonder al te veel wijzigingen aan het volume en de plattegrond. Met de materiaalkeuze en detaillering verlaat Braem zijn aanvankelijk op confrontatie gerichte strategie voor een contextgerelateerde aanpak. De combinatie van zichtbeton en rood baksteenmetselwerk lijkt een subtiele verwijzing naar de traditionele speklagen van de Sint-Cordulakerk, hoe groot het contrast met de biomorfe welvingen van zijn architectuur ook is. De structuur van het stalen schrijnwerk mag dan in de eerste plaats bedoeld zijn om het dragend vermogen van de ramen te verzekeren, de gelijkenis met gotisch maaswerk is niet minder evident. De oorspronkelijk mat olijfgroen gelakte raampartijen vormen verticaal gelede rasters van hoge smalle vensters met afgeronde hoeken. Als ruimtelijke overgangszone wordt het straattracé tussen de nieuwe bibliotheek en het vroegere kerkhof afgesloten voor het verkeer en omgevormd tot een uitnodigend wandelplein.

Het ontwerp van de bibliotheek berust op een al bij al eenvoudig constructieprincipe, dat op innovatieve wijze traditionele bouwtechnieken combineert met eigentijdse toepassingen van kunststoffen. De structuur bestaat uit balkenlagen in gewapend beton, gedragen door de baksteenwanden, stalen kolommen en het schrijnwerk van de glaspartijen. Braem maakt gebruik van een verloren bekisting met driekwart rond profiel in eterniet, dat de dwarsbalken in het interieur een elegant druppelvormig profiel aanmeet. De balkenzolderingen vormen een soort wervel- en ribbenstructuren, deels radiaal van patroon, die hun plastische dynamiek mede ontlenen aan de bijzondere gietvorm. Dit is symptomatisch voor Braems zorgvuldigheid in oppervlaktebehandeling, detaillering en aansluiting van materialen, die de perfectie van Victor Horta evenaart. Het totale muurwerk laat Braem rond metselen, in gelijkmatige curven, met als technisch meesterstuk de getorste pijlers naar het beeld van een DNA-streng in de leeszaal. Behalve de glad afgewerkte zolderingen wordt alle zichtbeton gebouchardeerd om de kiezelstructuur vrij te leggen en krijgt de sokkel een sierlijk gewelfd profiel. Om een daglichtatmosfeer te verkrijgen worden grote delen van het dakoppervlak afgedekt met gewelfde bovenlichten en kegelvormige koepels in polyester, vervaardigd door de firma Bekro uit Hoboken. Uit metingen na de plaatsing zou zelfs een grotere lichtintensiteit in de uitleenzaal zijn gebleken dan het daglicht buiten, mogelijk als gevolg van lichtdiffusie. De oorspronkelijk geplande, volledig transparante lichtkroon boven de galerij, wordt in laatste instantie wegens twijfels over de waterdichtheid vervangen door lichtkegels. Opmerkelijke details zijn het autonome tochtsas met een metselverband van uitstekende koppen, het overstekende uitstalraam over de lengte van de uitleenzaal en de hoge drieledige schoorsteen die als een sculpturaal accent boven het dak uittorent.

In het interieur wordt de eenvoud van materiaal doorgetrokken, hier in een combinatie van zichtbeton, witgeschilderd metselwerk, blauwgelakt staal, houten schrijnwerk en vast meubilair in afzelia en wit formica. De bevloering was oorspronkelijk voorzien in auberginekleurige Höganäs-tegels, die Braem midden jaren 1960 systematisch begint te gebruiken. Tijdens de uitvoering gaat de voorkeur met uitzondering van de hal en het sanitair echter naar bruinkleurig vasttapijt. De bibliotheek wordt ook volledig geacclimatiseerd en voorzien van zowel akoestisch als thermisch isolerende beglazing. Het tochtsas geeft toegang tot de hal met de vestiaire, het sanitair en de spiltrap naar de jeugdafdeling. De uitleenbalie neemt het knooppunt in tussen de discotheek en de grote uitleenzaal.

Oorspronkelijk was naast de discotheek ook een auditorium gepland, met de ronde loge van de spreker en de buitentrap naar de schuilkelder als afscheiding. Door de toenemende vraag naar muziekontlening, werd nog voor de ingebruikname afgezien van het auditorium en kreeg de loge een nieuwe functie als luistercabine. In de grote uitleenzaal lijkt Braem de vier elementen te willen verenigen: lucht via de ijle lichtkoepels, aarde door de kleur van de vloerbekleding, water en vuur in de vorm van een fonteintje onder de trap naar de galerij, en een open haard met zitput tussen de leeszaal en de tijdschriftenzaal. Tussen beide symbolische polen ontleent de weidse ruimte haar dynamiek aan de golvende lijnen en gewelfde volumes die het perspectief in het rond geleiden. Voor een repetitief plastisch accent zorgen de draagbalken van de galerij, die door hun druppelprofiel een soort fries vormen. De ruimte wordt verlevendigd door een wolk van papieren lichtbollen type Akari door Isamu Noguchi, die als een enorme lichtsculptuur op verschillende hoogte in de vide zweven.

De zonovergoten jeugdafdeling op de verdieping kijkt als een glazen rotonde uit over de omgeving. De "vertelschelp", een zwevende schaal uit polyester die de ruimte domineert, vormt dan weer de ideale plek waar kinderen zich met een boek of voor een verhaal kunnen terugtrekken.

Braem ontwerpt ook het ijzerwerk van de trapleuning, het schrijnwerk van de buiten- en binnendeuren, en al het vaste meubilair zoals de leestafels met rondhouten steunen op de galerij, de verschillende balies en het spreekgestoelte van het auditorium. Vooral de zitbanken in de publieks- en de personeelshal onderscheiden zich door een opmerkelijk dynamische vormgeving, volkomen geïntegreerd in het architecturale kader. Hoewel de voorkeur van Braem aanvankelijk naar inbouwwandkasten in afzelia en mobiele vrijstaande rekken gaat, valt de keuze op een standaardtype stalen bibliotheekrekken. Verder wordt gekozen voor twee types polyester kuipstoelen van blauw textiel met verchroomd onderstel van het merk Wilkhahn. Braem is ook verantwoordelijk voor de inrichting en de beplanting van het gekasseide voorplein met twee zithoekjes en plantenbakken. Voor het intussen verdwenen ronde fonteintje bij de hoofdingang, gaat zijn eerste idee uit naar een spiraalvormige constructie.

  • Archives d'Architecture Moderne, Archief Renaat Braem, Dossiernummer 180.
  • Archief Gemeente Schoten, Bouwdossier.
  • Vlaams Instituut voor het Onroerend Erfgoed, Archief Renaat Braem, 422.
  • BRAEM R., JANSSENS P., NIJS J., KERSTENS P. e.a. 1974: Gemeentelijke Bibliotheek Schoten , s.l. (Schoten).
  • BRAEM R. & JANSSENS P. 1982: Anvers-Deurne, Belgique. Une bibliothèque publique formant point de repère / Municipal libary as a landmark / Una biblioteca pública como foco arquitectónico / Eine öffentliche Bibliothek als Blickpunkt, ac 106, 62-64.

Bron: Braeken J. (ed.) 2010: Renaat Braem 1910-2001. Architect, Relicta Monografieën 6. Archeologie, Monumenten en Landschapsonderzoek in Vlaanderen, Brussel.
Auteurs: Braeken, Jo
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Relaties

  • Is deel van
    Parochiekerk Sint-Cordula met omgeving

  • Is gerelateerd aan
    Woning Vermijlen


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Gemeentelijke Bibliotheek [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/14340 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.