Teksten van Woning De Roover-Van Coillie

https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/14368

Woning De Roover-Van Coillie ()

De woning De Roover-Van Coillie is gelegen in de verkaveling “Hof Ter Linden”, een bosrijke villawijk van een tiental straten die vermoedelijk omstreeks 1950-1955 ontstond uit de verkaveling van het tot het gelijknamige, tot het midden van de 18de eeuw opklimmende kasteeldomein in het zuiden van de vroegere deelgemeente ’s Gravenwezel.

Historiek

De woning De Roover-Van Coillie werd in 1955 ontworpen door architect Jul De Roover, in opdracht van zijn jongste broer Walter De Roover en diens echtgenote Agnes Van Coillie. Walter De Roover (Wilrijk, 14 oktober 1920 – ’s Gravenwezel, 20 april 2016) studeerde wiskunde, en maakte carrière in het onderwijs als leraar aan het Koninklijke Atheneum van Deurne en professor aan de Universitaire Faculteiten Sint-Ignatius in Antwerpen. Bij de bouw van de woning, die in oktober 1956 werd voltooid en betrokken, telde het gezin vijf kinderen, drie zonen en twee dochters. Later werden nog twee dochters geboren.

Een eerste verbouwing naar ontwerp van Jul De Roover vond vermoedelijk al in de loop van de jaren 1960 plaats, maar deze is niet gedocumenteerd via archiefdocumenten. Zonder noemenswaardige structurele ingrepen werd de open binnenplaats tussen keuken en wasplaats aan de zuidoostzijde van het gebouw, ingevuld met een veranda bedoeld als speelkamer. Als tweede ingreep werd de zolder ingericht tot slaapkamers voor de kinderen, met inbreng van twee dakkapellen aan de tuinzijde. In 1978 volgde een tweede verbouwing van de woning, opnieuw naar ontwerp van Jul De Roover, bedoeld om het gebouw op te splitsen tot twee wooneenheden. Daartoe werd het gebouw ten behoeve van de benedenwoning uitgebreid met een kleine aanbouw op de vroegere binnenplaats in de oksel van woonkamer en garage aan de zuidwestzijde. Deze omvat een kleine nachthal en een slaapkamer met annex badkamer.

Het bouwrijpe perceel werd aan de zuidzijde begrensd door een natuurlijke waterloop de Swaenebeek, met op de oever een rij oude eiken waarvan er vandaag nog drie bewaard zijn. De tuin werd na de bouw van de woning volgens een natuurlijk-organische patroon beplant met vermoedelijk esdoorn, canadapopulieren en lorken, die zestig jaar later plaats hebben geruimd voor een overwicht aan vermoedelijk spontaan opgeschoten berken.

Context

De Woning De Roover-Van Coillie behoort tot het vroege oeuvre van Jul De Roover, wiens carrière pas na de Tweede Wereldoorlog van start ging. Tijdens de vroege jaren 1950 werkte hij sporadisch onder leiding van zijn schoonbroer Renaat Braem, mee aan projecten als de woning Brauns te Kraainem, de dubbelwoning De Martelaere te Deurne en het Administratief Centrum te Antwerpen. In deze periode zag Jul De Roover al snel de tekortkomingen van de CIAM-doctrine in, en besefte hij de onmogelijkheid van de internationale stijl gebaseerd op een ongebreideld vertrouwen in techniek en wetenschap. De ontdekking van de Scandinavische architectuur bleek een revelatie voor de twijfelende De Roover, zoals voor zovele van zijn generatiegenoten. Hij werd geboeid door het talent van met name Arne Jacobsen en Alvar Aalto, om de verworvenheden en de denkwijze van de modernisten te vertalen met een eigen vocabularium, en de persoonlijkheid van volk, land, klimaat en woonbehoeften er in te verwerken. Via de vakliteratuur en ettelijke studiereizen maakte De Roover op directe wijze kennis met de architectuur uit het Hoge Noorden. Hij bewonderde het vermogen om met eenvoudige, natuurlijke, streekeigen materialen, hout in het bijzonder, een intimistische architectuur op mensenmaat te scheppen. In de ontwerpen van Aalto, die hij in Finland persoonlijk zou ontmoeten, werd De Roover bekoord door de gevoeligheid voor mens en natuur, en de harmonie tussen de artificiële elementen van het huis en de natuurlijke groei van het omliggende landschap.

Architect en interieurontwerper Jul De Roover realiseerde zijn eerder klein, maar kwalitatief hoogstaand oeuvre integraal na de Tweede Wereldoorlog. Hoewel hij niet betrokken was bij vooroorlogse uitbouw van het Antwerpse modernisme, was zijn ontwerpfilosofie geworteld in de progressieve antiburgerlijke idealen van het interbellum. Als bezield en geëngageerd pedagoog beïnvloedde hij een hele generatie Antwerpse architecten en interieurarchitecten. In zijn visie zijn architectuur en binnenhuisarchitectuur volkomen evenwaardig en onlosmakelijk met elkaar verbonden. De architectuur moet volledig ten dienste staan van de menselijke behoeften, en berusten op een goede verstandhouding tussen architect en opdrachtgever. Het organiseren van de ruimte vormt de basis voor een goede architectuur en planopbouw, en de gevel beoogt de expressie te zijn van de achterliggende ruimten. De vormgeving moet uitgesproken anti-decoratief zijn, en met een minimum aan materiaal een maximum aan effect bereiken. Binnen de constructie is de eigenheid van het materiaal van groot belang. Kleur en textuur zijn onlosmakelijk met elkaar verweven. Daarbij is kleur als compositorisch en constructief element ruimtebepalend. In de ruimtelijke organisatie moet een evenwicht nagestreefd worden tussen de rationele functie van het wonen of de materiële dienstbaarheid, en de niet-rationele functie of de psychologische dienstbaarheid.

Architectuur

De Woning De Roover-Van Coillie is ingeplant te midden van een ruime beboomde tuin, op 15 m van de rooilijn en op 5 m van de oostelijke perceelsgrens. De voortuin is van de straat gescheiden door een afwateringsgracht, met onderkokerde en door bakstenen muurtjes afgebakende toegangen tot het verharde tuinpad en de oprit van de garage. De aanleg omvat een grasveld afgeboord met bodembedekkers, varens, rododendrons, enkele snoeivormen en willekeurig ingeplante of spontaan uitgeschoten loofbomen, in hoofdzaak berken. De verharding bestaat uit een terras uit flagstone ter hoogte van de inkomdeur, dat in westelijke richting om de woning heenloopt, overgaat in de garage-oprit en vervolgens in het zonneterras aan de tuingevel. De achtertuin biedt een gelijkaardige aanblik met een gazon, borders van bodembedekkkers, enkele vrijstaande bloeiende heesters, en willekeurig ingeplante of spontaan uitgeschoten loofbomen. De Swaenbeek die de zuidelijke perceelsgrens vormt, wordt achteraan in de tuin afgeschermd door een rij oude eiken. Van deze rij die doorloopt over de aangrenzende percelen, zijn hier nog drie van de oorspronkelijk vermoedelijk zes exemplaren bewaard.

De woning wordt gekenmerkt door een sobere volume-opbouw en materiaalgebruik, met contrasten in kleur, textuur en reliëf. De vormgeving beantwoordt aan de sterke invloed die de eigentijdse Scandinavische landhuisbouw in de loop van de jaren 1950 en 1960 op onze architectuur uitoefende. Zonder in traditionalisme te vervallen, wordt het modernisme van deze landhuizen verzacht door elementaire referenties naar de regionalistische of vernaculaire bouwpraktijk. Typische kenmerken zijn het langgerekte volume, de herintroductie van het zadeldak, het gebruik van witgeschilderd baksteenmetselwerk met een zichtbare textuur in combinatie met houten betimmering.

Het gebouw is opgetrokken op een rechthoekige plattegrond, en omvat een centraal hoofdvolume van twee bouwlagen, en twee flankerende zijvleugels van slechts één bouwlaag. Hoofdvolume en zijvleugels zijn afgedekt met overstekende zadeldaken zonder aandak, waarvan de hellingsgraad beantwoordt aan de geldende bouwvoorschriften voor deze verkaveling. Het hoofdvolume wordt gemarkeerd door overstekende kopgevels, ter hoogte van de nok symmetrisch bekroond door schoorstenen, waarvan één met behoud van de gebogen dekplaat uit smeedijzer. De gevels hebben een parement uit baksteenmetselwerk in halfsteens verband, met als plint een licht inspringende rollaag geaccentueerd door een zwarte beschildering. De gevelvelden zijn gedeeltelijk bekleed met een betimmering uit kambalateak, geplaatst in verticale latten. In de straatgevel loopt deze betimmering volgens een verticale sectie van plint tot dakoverstek door over driekwart van het gevelvlak van het hoofdvolume. In de tuingevel bestrijkt de betimmering volgens een horizontale sectie de volledige breedte van de bovenverdieping van het hoofdvolume. In de kopgevels van de zijvleugels beperkt de betimmering zich aan de westzijde volgens een horizontale sectie tot de geveltop, daar waar de betimmering aan de oostzijde volgens een verticale sectie twee derden van het gevelvlak bedekt. Oorspronkelijk had de geoliede kambalateak zijn natuurlijke, lichte houtkleur; de huidige donkere tint door het gebruik van ‘black varnish’ dateert van later. Een discreet verschil in reliëf tussen de gemetselde en de met hout beklede gevelvlakken, versterkt het materiaal- en kleurcontrast. De dakbedekking bestaat uit zwarte pannen. Onderaan zijn de dakoverstekken afgewerkt met een witgelakte houten betimmering. De gevelordonnantie vertaalt de functionele ruimte-indeling van het interieur, met een veeleer gesloten karakter voor de noordelijke straatgevel en de kopgevels, en een open karakter voor de tuingevel. Een opvallend kenmerk van de straatgevel is het drieledige raster van vierkante venstertjes, dat over twee niveaus de inkom- en traphal verlicht. De begane grond van de tuingevel is opengewerkt door de terraspui en het brede venster van de woonkamer, daar waar een register van zes haast vierkante vensters volgens een regelmatig ritme de bovenverdieping doorbreekt. Als type schrijnwerk zijn blok- of kozijnramen toegepast, met een vast, licht overstekend frame ingemetst tijdens de bouw. Boven de gelijkvloerse ramen aan tuinzijde bevinden zich rolluikkasten. De huidige kleurstelling is lichtgrijs of wit voor het frame en de vaste raamkaders, en donkerblauw voor de deuren en opendraaiende raamvleugels. Archieffoto’s (zwart-wit) tonen een gelijkaardige contrastwerking, daar waar het ontwerp enkel witgeschilderde kozijnramen vermeldt. De inkomdeur is een gesloten, houten paneeldeur met een kogelvormige metalen handgreep; de oorspronkelijk gelijkaardige garagepoort is vervangen door een metalen kantelpoort.

De aanbouw tegen de oostelijke zijvleugel uit de jaren 1960, is een eenvoudige constructie in houtskeletbouw die zonder structurele ingrepen in de bestaande constructie werd ingepast, met behoud van het oorspronkelijke metsel- en schrijnwerk. Deze bescheiden uitbreiding vormt een harmonisch geheel met de bestaande woning, wat eveneens geldt voor de twee toegevoegde dakkapellen.

De aanbouw tegen de westelijke zijvleugel uit 1978, is een bescheiden, kubusvormig volume uit witgeschilderd baksteenmetselwerk, met een terrasborstwering en een buitentrap uit tropisch hardhout. Door deze ingreep verdween het karakteristieke zonneterras met zijn gebogen achterwand. Deze laatste werd opgedeeld door het smalle, staande garagelicht.

Plattegrond en interieur

De oorspronkelijk T-vormige plattegrond van de woning De Roover-Van Coillie beantwoordt aan een compact, functionalistisch principe van ruimte-indeling. Kenmerken zijn een open planconcept, een heldere circulatie vanuit een centraal punt, en een compartimentering en schakeling van de functionele zones. Langgerekt en ingeplant in de breedte van het perceel, wordt de indeling bepaald door de oriëntatie. De noordzijde gericht naar de straat groepeert de circulatiezone, de dienstlokalen en bergruimten. Aan de zuidzijde gericht op de tuin bevinden zich de woonkamer annex keuken en de slaapvertrekken.

De ruime inkom- en traphal die doorloopt tot de dakverdieping, kreeg als circulatiezone een centrale inplanting aan de noordzijde van de woning. Deze wordt op de begane grond geflankeerd door een kantoor aan de westzijde, en een vestiaire met toilet aan de oostzijde. De woonkamer met haardhoek neemt over de volledige breedte van de inkom- en traphal en het kantoor de zuidzijde van de begane grond in, palend aan het terras. De keuken bevindt zich aan de oostzijde van de woonkamer, in het verlengde van de vestiaire. De lagere annexen herbergen ten westen de garage en ten oosten de wasplaats met toegang tot de kelder. In de oksel van keuken en wasplaats, oorspronkelijk een afgeschermde binnenplaats, bevindt zich sinds de jaren 1960 de speelkamer. In de oksel van woonkamer en garage, oorspronkelijk het zonneterras bepaald door een gebogen achterwand, bevindt zich sinds 1978 de nieuwe slaapkamer met nachthal en badkamer.

De bovenverdieping omvat de slaapkamer van de ouders met ‘en suite’ badkamer en drie kinderkamers uitgerust met een lavabo. Deze vertrekken zijn aan drie zijden rond de traphal gegroepeerd. De zolder biedt sinds de jaren 1960 ruimte aan vier extra slaapkamers.

Het interieur van de woning De Roover-Van Coillie heeft als hoofdkenmerk een compacte indeling en een sobere aankleding zonder uiterlijk vertoon. De inkom- en traphal is een rechthoekige ruimte van 6,15 m bij 2,95 m, waarvan de flagstonevloer de voortzetting vormt van het terras vóór de inkomdeur. De ruimte wordt bepaald door de open trap die aanleunt tegen de zuidwand, welke is uitgevoerd in beschilderd zichtmetselwerk. De trapconstructie omvat twee parallel gesuperposeerde steektrappen uit beukenhout, met een eenvoudige leuning van ijzeren spijlen en een kunststof handgreep. Deze laatste loopt op de begane grond door als trappaal, gestut door een ijzeren zijsteun. Op de zuidwand in witgeschilderd zichtmetselwerk na, zijn de wanden bepleisterd en eveneens wit geschilderd, met uitzondering van de grijs geschilderde oostwand. Kleurrijke details vormen de geel gelakte deuren naar woonkamer en slaapkamers, en de parallel met vloer en plafond opgeklapte vensterluiken in contrasterende tinten groen, grijs en geel. Op de verdieping is de traphal uitgerust met een rij halfhoge wandkasten met geel gelakte deuren, geplaatst tegen de noordwand onder de vensters.

De woonkamer is een rechthoekige ruimte van 8,90 m bij 4,25 m, die oorspronkelijk door een metalen wandrek werd opgedeeld in de eetkamer en de zithoek met open haard. Het wandrek met houten liggers was tussen vloer en plafond opgespannen. De flagstonevloer in een gedeelte van de zithoek vormt de voortzetting van het zonneterras aan de tuinzijde. Verder is de vloer van de woonkamer bekleed met lichtgrijs gevlamde Floorflex. De westwand met een eenvoudig gemetselde open haard is in beschilderde zichtbaksteen uitgevoerd. De overige wanden zijn bepleisterd en wit geschilderd.

Het kantoor vormt een klein, nagenoeg vierkant vertrek met bepleisterde en witgeschilderde wanden en een Floorflex-vloer. De ruimte wordt bepaald door het ingebouwde, witgelakte wandmeubel uit multiplex, met boekenrekken, een uitklapbaar schrijfblad en gesloten kasten, waarvan de deuren het oorspronkelijke kleurpatroon vertonen in twee tinten grijs en geel.


Bron: Beschermingsdossier 4.001/11039/101.1
Auteurs:  Braeken, Jo
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: Braeken J. 2016: Woning De Roover-Van Coillie [online], https://id.erfgoed.net/teksten/281239 (geraadpleegd op ).


Woning De Roover-Van Coillie ()

Villa van 1956 met aanbouwsel van 1961, naar ontwerp van Jul De Roover.


Bron: PLOMTEUX G., STEYAERT R. & WYLLEMAN L. 1985: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Provincie Antwerpen, Arrondissement Antwerpen, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 10n3 (Ru-Z), Brussel - Gent.
Auteurs:  Wylleman, Linda
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: Wylleman L. 1985: Woning De Roover-Van Coillie [online], https://id.erfgoed.net/teksten/14368 (geraadpleegd op ).