Georiënteerde pseudobasiliek omringd door het grotendeels verhard dorpsplein, voorheen kerkhof.
Historiek
Tot in 1294 vormde Nieuwkerken geestelijk een geheel met Sint-Niklaas. In dat jaar krijgt pastoor Jacob Van Lendt toelating van de bisschop van Doornik om een nieuwe parochie met kerk op te richten. Hoe deze er uitzag en welke verbouwingen er tot in de eerste helft van de 17de eeuw aan gebeurden, zijn onbekend. Het snel stijgen van het bevolkingscijfer in deze tijdspanne en kerkrekeningen uit eind 16de eeuw, laten echter verschillende uitbreidingen van het oorspronkelijke bedehuis veronderstellen. Op 10 augustus 1646 brandt de kerk door een "toevallig onheil" ten gronde af. Door geldgebrek was ze pas in 1649 heropgericht met uitzondering van de toren die pas in 1653 door Petrus Van Goethem wordt gebouwd. In aanleg was het een driebeukige pseudobasilicale kruiskerk met achtkantige vieringtoren. In 1737 werd er een sacristie aan toegevoegd. Reeds in 1766 werd door architect Bats (Antwerpen) grote schade aan het gebouw vastgesteld. Tevens werd een vergroting van de ruimte overwogen doch niet uitgevoerd. Pas in 1786 heeft er een nieuw onderzoek plaats door architect A. Van Uitberghen (Sint-Niklaas), die plannen voor een nieuwe kerk ontwerpt. Na talrijke opmerkingen door architect Donay (Doornik), tekent deze in opdracht van de tiendheffers een volledig nieuw plan. Op 16 april 1792 kon uiteindelijk de afbraak van de oude kerk gebeuren. Het nieuwe kerkgebouw was eind oktober 1793 volledig afgewerkt. Reeds in 1803 werden door architect E. Hebbinckhuys (Waasmunster) ernstige barsten vastgesteld, zodat de zijbeukmuren een stevige verankering kregen. De plattegrond ontvouwt een driebeukige transeptloze kerk met half ingebouwde westelijke toren en halfrond gesloten koor; in de oksels, vierkante bergplaats (noorden) en rechthoekige sacristie (zuiden).
Beschrijving
Ruim bakstenen gebouw op sokkel van zandsteen (recuperatiemateriaal van de vorige kerk).
Op de westelijke gevel vooruitspringende vierkante toren met bepleisterd Lodewijk XIV-portaal met waaier. Korfbogig doksaalvenster bekroond door kleine beeldnis. Erboven, oculus met sierlijke roedeverdeling. Luikamer met in iedere zijde twee rondbogige galmgaten. Bekroning door middel van achtkantige ingesnoerde naaldspits. Westelijke gevels van de zijbeuken met rechthoekige ingang onder groot rondbogig venster in vlakke bepleisterde omlijsting. Kleine oculus op de zolderverdieping. Gevelhoeken bekroond door arduinen siervaas.
Benedenkerk van zes traveeën, verlicht door rondbogige vensters. Koor even hoog als middenbeuk en voorzien van twee rondboogvensters en grote oculus in de sluiting.
Vierkante noordelijk gelegen bergplaats met rechthoekige deur en getralied rondboogvenster. Rechthoekige zuidelijk gelegen sacristie, volledig van zandsteen en breder dan de zijbeuk.
Interieur
Classicistisch interieur met korfbogig bepleisterd tongewelf met gordelbogen; per travee een rozet van stuc. Bepleisterde zuilen op vierkante sokkel en bekroond door eenvoudig lijstkapiteel met dekplaat waarop een zwaar, geleed hoofdgestel, doorlopend tot in het koor.
Mobilair: Schilderijen: "Kruisafdoening" (copie naar Rubens); "Marteldood van Sint-Sebastiaan" (copie naar Jordaens); "Heilige Maagd Maria, Maria-Magdalena en Catharina" (17de eeuw); "Nederdaling van de Heilige Geest" (1613, Cornelis De Vos); "Graflegging van Christus".
Meubilair: koorgestoelte en orgelkast (1795, E. De Cauwer); biechtstoelen (1780, Aug. Goossens en 1795, J. Tierens); preekstoel (classicistisch, 1804, Livinus De Jager); kruisweg (1873).
- VAN GOETHEM R., Geschiedenis van Nieuwkerken, Nieuwkerken, deel 2, 1961, p. 4-24, p. 101-134; deel 7, 1964, p. 89-91; deel 9, 1965, p. 142-145.