erfgoedobject

Brouwerij-mouterij De Snoek

bouwkundig element
ID
15825
URI
https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/15825

Juridische gevolgen

Beschrijving

De brouwerij-mouterij De Snoek op het gehucht Fortem bestaat uit een brouwerswoning met poortgebouw en herberg, een brouwerij-mouterijgebouw met nog volledig bewaarde brouw- en moutuitrusting en een paardenstal. Het complex gaat terug op de oude afspanning De Leeuw die rond 1871 tot brouwerij-mouterij met brouwerswoning werd verbouwd. Door de kanalisatie van de Lovaart tussen 1865-1871 was de oorspronkelijke brouwerij-mouterij De Snoek onteigend en gesloopt.

Historiek

Tot in het begin van de twintigste eeuw telde het plattelandsdorp Alveringem zeven brouwerijen, waarvan twee op het gehucht Fortem. Eén daarvan is de vandaag nog integraal bewaarde brouwerij-mouterij De Snoek. De brouwerij wordt voor het eerst vermeld in1760, en was toen als ‘herberghe ende brauwerie den Snouck’ in gebruik door ene Pieter Croigny.

Door de kanalisatie van de Lovaart tussen 1865 en 1871 werd de oude herberg-brouwerij De Snoek samen met verscheidene andere gebouwen op het gehucht onteigend en gesloopt. De mout- en brouwerijuitrusting werd overgebracht naar de ietwat verder van het kanaal gelegen afspanning De Leeuw. Het als herberg fungerende woonhuis van De Leeuw werd grondig verbouwd tot een imposante brouwerswoning met poortgebouw. Het achterliggende bijgebouw met één bouwlaag werd vergroot en als cascadebrouwerij met mouterij heringericht. In de brouwzaal herinneren twee bakstenen waarin respectievelijk ‘1871’ en ‘Me[dard] Delanghe’ werd gekerfd, aan deze verbouwingsfase evenals aan de meester-metselaar onder wiens leiding de werken plaatsvonden. In de nieuwe brouwerij leverde een brouwsel ongeveer 6.500 liter bier op. De maximumcapaciteit was drie brouwsels per veertien dagen. In 1905 werd aan de oostzijde van de brouwerijkoer een nieuwe paardenstal gebouwd.

Tijdens de Eerste Wereldoorlog profiteerde de brouwerij De Snoek, net als veel andere brouwerijen in het onbezette landsgedeelte, van de belangrijke toename van het bierverbruik door de aanwezigheid van de vele frontsoldaten. De bierproductie nam er maar liefst met meer dan 100% toe. Om deze extra brouwsels te realiseren werd tijdens de oorlog een stoommachine geïnstalleerd. Hiervoor werd het vroegere slaapkamertje, dat in 1871 nabij de kiemvloer was ingericht, omgevormd tot machinekamer.

De eigenaarswissel in 1922 gaf aanleiding tot enkele aanpassingen. De linkervleugel van het brouwershuis werd onder de naam ’t Brouwershof ingericht als herberg en de mouterij werd buiten werking gesteld. Het zelfbereide mout kon nooit wedijveren met het meer veredelde mout dat grootmouterijen aanboden. Om een kwalitatief bier te kunnen brouwen was een kwaliteitsmout als basisgrondstof immers van primordiaal belang. De definitieve doorbraak na de Eerste Wereldoorlog van het flessenbier leidde tot de aanschaf van een afvulinstallatie. Het gebottelde bier werd op de markt gebracht als Polderbier en Speciaal. Deze hogegistingsbieren vonden in de beginjaren vooral een gretige afzet bij de zeer vele extra werkkrachten die vanuit het binnenland naar de frontstreek waren afgezakt voor de wederopbouw. Rond 1931 werd de stoommachine vervangen door een tweedehandse Deville-gasmotor, en in 1947 werd de brouwerijuitrusting uitgebreid met een eveneens tweedehands gekochte modernere afvulinstallatie en wasinstallatie voor bierflessen. Verdere mechanisatie van de brouwerij De Snoek bleef uit. De concurrentie van de grote brouwerijen met hun lagegistingsbieren werd gewoonweg te groot. In 1952 viel de bierproductie dan ook definitief stil. Voortaan werd het brouwerij-mouterijgebouw gebruikt als opslagruimte voor de handel in bieren en frisdranken die respectievelijk van de brouwerijen Trois Rois (Menen), Ixelberg (Elsene), Vandenheuvel (Brussel) en Maes (Waarloos) werden afgenomen.

Dat de brouw- en moutinstallatie van De Snoek na de stopzetting van de brouwactiviteiten niet ontmanteld werd, vormt een uitzonderlijk gegeven. Alle andere dorpsbrouwerijen in het tijdens de Eerste Wereldoorlog onbezette landsgedeelte gingen daar door de hoge koperprijzen, onder meer tijdens de Koreaanse Oorlog (1950-1953), wel toe over. De nog volledig bewaarde uitrusting illustreert het ambachtelijke mout- en brouwproces dat tot en met de Eerste Wereldoorlog in de meeste dorpsbrouwerijen nog gangbaar was. Om deze reden heeft de brouwerij-mouterij De Snoek sinds 1994 een museale bestemming.

Beschrijving

De brouwerij-mouterij De Snoek bestaat uit een imposant herenhuis met twee annexen, een brouwerij-mouterijgebouw, een paardenstal en een brouwerij- of binnenkoer. Het brouwershuis en de brouwerij-mouterij vormen een aaneengesloten L-vorm. De fabrieksschoorsteen is van ver bepalend voor het geheel.

De symmetrisch opgebouwde brouwerswoning is een voor het gehucht Fortem dominant bouwvolume, links en rechts geflankeerd door een zijvleugel. Typologisch gaat het om een 19de-eeuws dubbelhuis van vijf traveeën en twee bouwlagen onder een schilddak, gedekt met Vlaamse pannen en geaccentueerd met vier brede schoorstenen en een bliksemafleider. De voorgevel is een beraapte lijstgevel op een sokkel in blauwe hardsteen (rechthoekige keldervensters, voetenschrapers), afgelijnd door hoekpilasters, geblokt op de benedenverdieping, vlak op de bovenverdieping. Markant zijn ook de puilijst, de doorgetrokken lekdrempels en de aflijnende, gelede architraaf, de fries met casementen en de houten, gekorniste gootlijst, geschraagd door vier houten, gestileerde consoles. Het middenrisaliet met deur springt licht vooruit en is eveneens geflankeerd door pilasters, op de bovenverdieping aangevuld met een uitspringende vensteromlijsting, arduinen kroonlijsten en een bekronend, gebogen fronton op aansluitende consoles. De voorgevel wordt onderbroken door steekboogvensters met T-indeling in een geel gekleurde geriemde cementomlijsting met oren en een uitgewerkte sluitsteen van in de massa gekleurde keramische mortel. De steekboogvormige houten vleugeldeur met bovenlicht en arduinen bordes is gevat in soortgelijke omlijsting zonder oren.

Tegen de blinde geelrode bakstenen zijgevels van het hoofdvolume leunen lage zijvleugels aan. Deze flankerende annexen van telkens anderhalve travee steken onder een half schilddak. In de voorgevels van anderhalve bouwlaag wordt de gevelordonnantie van het hoofdvolume overgenomen, gekenmerkt door de fries met casementen en geblokte pilasters. De rechter zijvleugel fungeert als poortgebouw naar de achterliggende brouwerijkoer. Boven de getoogde koetspoort met schampstenen is het opschrift "Brouwery" aangebracht. De linkerzijvleugel is als herberg ingericht. Een licht verzonken, brede steekboognis refereert aan de koetspoort in de rechter zijvleugel. Deze nis is opengewerkt door de getoogde toegangsdeur tot de herberg en rechts een dito venster, telkens gevat in een geel gekleurde geriemde omlijsting De toegangsdeur is een houten zwaaideur met beglaasd bovendeel en bovenlicht, het beluikte venster heeft een kruisindeling. De fries boven de nis is opengewerkt door twee kleine rechthoekige vensters en twee dito blinde vensters.

Kenmerkend voor de voorgevel van zowel het hoofdvolume als de twee zijvleugels is de gevelberaping in een in de massa lichtgrijs gekleurde en gewapende traskalkmortel. Het gevelmotief op de lijstgevel van beide annexen en op het geveldeel onder de kroonlijst van het hoofdvolume is uitgevoerd volgens een aloude techniek waarbij wilgentakken in het nog vochtige bezetwerk werden ingedrukt. Het schelpmotief op het resterende geveldeel van het hoofdgebouw werd gevormd door het indrukken met een omzwachtelde duim. Dit arbeidsintensieve manuele procedé verklaart de onregelmatigheden in het gevelbezetwerk.

De oostelijke zijgevel van de linker zijvleugel is veel soberder uitgewerkt in verankerde geelrode baksteen. De zijgevel is opengewerkt door enkele keldervensters, een blinde poortnis (teruggaand op een dichtgemetseld poortje), en vier getoogde vensters onder strek. De beluikte houten vensters hebben een kruisindeling.

Achter het brouwershuis ligt de brouwerijkoer, waarop vroeger buitenactiviteiten, zoals het reinigen van biervaten en het door middel van de windas laden en lossen van de bierkar en later de biervrachtwagen, plaatsvonden. Onder de koer steken twee waterputten die het nodige brouwwater leverden. Aan de westzijde wordt de koer begrensd door de paardenstal met een daarop aansluitende bakstenen tuinmuur en aan de oostzijde door de brouwerij-mouterij.

De paardenstal is een vrijstaand verankerde bakstenen gebouw onder pannen zadeldak met de nok haaks op het brouwerij-mouterijgebouw. Kenmerkend voor de eigentijdse stijl van het bijgebouw is het wisselende gebruik van rode en gele bakstenen in de erfgevel. In de geveltop steekt een laadvenster met een omlijsting in gele baksteen en is het bouwjaar 1905 gemarkeerd met gele baksteen. Het in de paardenstal geïntegreerde buitentoilet is betegeld met delfts blauwe tegels.

Het brouwerij-mouterijgebouw is een langgerekt gebouw van twee bouwlagen, dat is opgebouwd uit dragende muren in verankerd baksteenmetselwerk. Oorspronkelijk telde het gebouw maar één bouwlaag. Omstreeks 1871 werd het echter met een bouwlaag verhoogd in functie van de inrichting als cascadebrouwerij met mouterij. De benedenverdieping en de drie brouwerijkelders zijn opgetrokken in in veldovens gebakken bakstenen. Voor de bovenverdieping werden mechanische bakstenen aangewend. Een bouwnaad tussen het metselwerk van de begane grond en de verdieping maakt de bouwgeschiedenis afleesbaar. Het zadeldak is gedekt met Vlaamse pannen en wordt gedragen door vier houten (genummerde) spanten. Doorheen de nok steekt een hoge ronde bakstenen schoorsteen. Rondboogvensters en getoogde keldervensters doorbreken zowel de oostgevel als de west- of erfgevel. In de erfgevel verlenen twee rondboogdeuren, een dito laadvenster en een luik toegang tot het nijverheidsgebouw en de brouwerijkelders.

Bepalend voor de structurele indeling was de optie omstreeks 1871 om een cascadebrouwerij te realiseren. Door optimaal in te zetten op het verval moest het brouwwater enkel opgepompt worden naar het koudwaterreservoir onder de nok in de brouwzaal op de bovenverdieping. Daar de authentieke uitrusting van zowel de mouterij als de brouwerij nog volledig bewaard is, laat het cascadesysteem zich nog altijd zeer goed aflezen. In de brouwzaal op de eerste verdieping bevinden de twee warmwaterketels zich lager dan de koudwaterbak en hoger dan de roerkuip, waarin het wortbeslag werd gemaakt. De opnieuw lager gelegen brouw-of kookketel, waarin de wort samen met de toegevoegde hop werd gekookt, steekt doorheen de vloer en werd gestookt vanop het gelijkvloers. Het koelschip, waarop de gehopte wort werd afgekoeld, en de gistkuip, waarin aan de afgekoelde gehopte wort met biergist tot gistbier werd vermengd, bevinden zich vervolgens nog iets later. De gistingsvaten en -tonnen waarin de bovengisting plaatsvond, bevinden zich in de onderliggende kelders. Koperen buizen en kranen verbinden de diverse ketels en kuipen.

Duidelijk gerelateerd aan het mout- en brouwproces zijn ook de vloeren. Het kiemen van de in een weekkuip geweekte brouwersgerst gebeurde op de rode grofkeramische vloertegels waarmee de kiemruimte op de gelijkvloerse verdieping en de kiemruimte de onderliggende kelder zijn gevloerd. De keuze voor een door bakstenen troggewelven gedragen tegelvloer in de brouwzaal op de eerste verdieping is ingegeven door het stoken van de twee warmwaterketels en het grote verbruik van brouwwater. Vanop een vloer van oude Doornikse schorren werd op de gelijkvloerse verdieping de brouwketel gestookt, als ook de oven van de moutast. Omwille van het brandgevaar is ook de machinekamer met de Deville-gasmotor voorzien van een grofkeramische tegelvloer. In deze ruimte stond van 1916 tot 1931 een stoommachine. Om hygiënische reden zijn ook de twee gistingskelders met zwarte grofkeramische tegels gevloerd. Alle andere ruimtes, zoals de mout- en gerstzolder en de maalderij, beschikken over een olmen plankenvloer. Naar de hygiënische voorschriften die vroeger aan bierbrouwerijen werden opgelegd, zijn alle binnenmuren witgekalkt.

De moutast is volledig in het brouwerij-mouterijgebouw geïntegreerd en laat zich niet als dusdanig van buitenaf herkennen. De zeer rudimentaire ast bestaat uit drie niveaus: een bakstenen eestoven op de gelijkvloerse verdieping, een warmluchtkamer (‘hel’) op de eerste verdieping en de geperforeerde ijzeren eestvloer onder de nok ter hoogte van de moutzolder.

Behalve de kiemvloeren en de moutast maakt ook de geklinknagelde conische weekkuip die doorheen de zoldering van de kiemruimte op het gelijkvloers steekt, deel uit van de bewaarde mouterijuitrusting.

De brouwerijuitrusting in de brouwzaal bestaat in het bijzonder uit de ijzeren koudwaterbak onder de nok, de twee ingemetselde koperen warmwaterketels met gietijzeren ovendeur (met vermelding van ‘De Coster Thielt’ als producent), de gietijzeren roerkuip met druipbodem, onder- of lekbak en houten mouttrechter, de in vloer ingemetselde brouw- of kookketel met gietijzeren ovendeur (met vermelding van ‘De Coster Thielt’ als producent), en de manuele waterpomp. Tussen de brouwzaal en de gerstzolder bevindt zich voor het pletten van de mout een moutbreker. Blijkens een naamplaatje werd deze vervaardigd door ‘Victor Feys-Vanhee Fabriek in alle slag van landbouwwerktuig Veurne’. Op de gelijkvloerse verdieping staat de in 1947 tweedehands aangeschafte flessenweekbak en flessenreinigingsmachine. De koelruimte wordt ingenomen door een plat gietijzeren koelschip (koelbak) dat in de onderliggende gistingskelder door twee gietijzeren zuilen wordt ondersteund. In de gijlruimte bevindt zich de gegalvaniseerde gijlbak met wortkoeler (van 'De Coster Thielt'). In de gistingskelder zijn behalve grote gistingsvaten en tal van biertonnen ook de afvulinstallatie van 1925 en de in 1941 tweedehands aangekochte Vandergeeten-afvulinstallatie bewaard. Tot de cultuurgoederen behoren onder andere de bierkar (met koperen naamplaatje), de lessenaar van de accijnsbeambte met bijhorend materieel voor de densiteitsmeting van een bierbrouwsel, twee roerstokken, twee roerrieken, twee koperen schepemmers, een houten spint (inhoudsmaat), een wanmolen, twee biertonjukken, twee houten graanschoppen, houten bierstellingen, een ijzeren bierstelling, gistkuipjes, houten bierkratten, een houten afvulkan met koperbeslag, een koperen wortfilter, een koperen gistpot (voor het bewaren van de biergist), een ritsijzer (voor het brandmerken van tonnen) en kuipersmaterieel.

  • BECUWE F. met medewerking van DERICKX D. 1990: Mouterij-brouwerij de Snoek. Van een dorst­lavend verle­den naar een museale toekomst, Beauvoorde.
  • BECUWE F. met medewerking van DERICKX D. 1995: Het Mout- & Brouwhuis de Snoek. Mouten en brouwen in de 19de eeuw, Cultuurtoerisme in de Westhoek 2, Alveringem.
  • BECUWE F. 2016: Tel orge, tel malt. Klein- en grootmouterij in Vlaanderen (1850-1950), Relicta Monografieën 10, Brussel – Gent, : 374 pp.
  • BECUWE F. 2021-2022: Van De Snoek en consorten. De dorpsbrouwerij in Vlaanderen, (ca. 1750 – ca. 1950), Het Vlaams brouwbedrijf in historisch perspectief 26-27, Alveringem.
  • DELEPIERE A.-M. & LION M. met medewerking van HUYS M. 1982: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Provincie West-Vlaanderen, Arrondissement Veurne, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 8n, Brussel - Gent.

Auteurs: Becuwe, Frank
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Relaties


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2025: Brouwerij-mouterij De Snoek [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/15825 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.