is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Hoeve 't Hof van Izenberge
Deze vaststelling is geldig sinds
is aangeduid als beschermd monument Hoevesite Hof van Izenberge
Deze bescherming is geldig sinds
is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Hoeve 't Hof van Izenberge
Deze vaststelling was geldig van tot
De gaaf bewaarde walgrachtsite met opperhof en neerhof van het Hof van Izenberge gaat terug tot de late middeleeuwen en vormde het historische “foncier” of de kern van de heerlijkheid “Isenberghehove”. De grotendeels bewaarde walgrachten maken van de hoeve een typevoorbeeld van tweeledige walgrachtsites. De hoge bewaringstoestand van de walgrachten en het opgehoogde opperhof is op het terrein erg duidelijk, maar blijkt ook uit digitale terreinmodellen. De hoeve is bereikbaar via een lange erfoprit doorheen het akkerland en de omringende huisweides. De sterke samenhang tussen architecturale, archeologische en landschappelijke erfgoedkenmerken maakt de hoevesite uitzonderlijk. Het statige 18de-eeuwse huis en het eind 19de-eeuwse bakhuis zijn opgetrokken op het opperhof. Op het neerhof bevinden zich de 18de-eeuwse dwarsschuur en de stallen. De traditionele variëteiten van opgaande Canadapopulieren accentueren de walgrachten. De opgaande zomereiken en de geknotte schietwilgen op de vroegere perceelsgrenzen in de huisweides getuigen van het bocagelandschap dat traditioneel het Veurnse Houtland kenmerkte.
Het Hof van Izenberge was tijdens het Ancien Regime een leenhof gehouden van de Burg van Veurne. In de tweede helft van de 17de eeuw bestond “Isenberghehove” uit een “foncier [van] ses gemeten lants behuyst ende bewalt, gelegen verre oost van de kercke met een thiendeken daer mede gaende” (Beschryvinghe van de prochiën binnen de Casselrije van Veurne door kroniekschrijver Pauwel Heinderycx, 1633-1683). Rond 1570 erfde jonker Jan (de) Schinckelle (ca. 1535-1583) de heerlijkheid, die al sinds de 15de eeuw in handen was van deze familie uit de kleine plattelandsadel. De laatmiddeleeuwse datering van het Hof van Izenberge wordt ook bevestigd door de terreinvondst van scherven op het opperhof. Aan het einde van de 16de eeuw en in de 17de eeuw mochten kanunnik Jacob (de) Schinckelle (ca. 1589), jonkers Jan de Schinckelle (ca. 1612), Lenaert (de) Schinckelle (1576-1624) en Jan de Schinckelle (1681) zich heer van Izenberge noemen. In 1686 werd het leenhof, waarvan het “huys gevallen [was] in bekommerthede”, verkocht aan Thomas Neyts, heer van Cleyhem (Zuienkerke). Rond 1740 kwam het Hof van Izenberge in handen van Louis-Antoine de Salmon, heer van La Barre en Ermuyde, die tevens schepen van de Veurne was. Bij zijn dood in 1785 ging de heerlijkheid volgens het denombrement over naar zijn neef Roelant Cesar Borry, advocaat van de Raad van Vlaanderen. In 1792 erfde diens zoon Louis-Liévin Borry het Hof van Izenberge.
De geografische situering door Pauwel Heinderycx (1633-1683) “verre oost van de kercke” komt overeen met de actuele inplanting van de hoevesite: ongeveer anderhalve kilometer ten noordoosten van de kerk van Izenberge en op de grens met buurdorp Vinkem. Het denombrement van 1785 situeert het Hof van Izenberge preciezer: “noord oost van de kercke van tgenoemde Ysenberghe mitsgaeders oost van den Ysenberghmeulen ende benoorden aende straete die van Ysenberghe naer Alveringem loopt (...)”. Hoewel walgrachtsites veel voorkomen op de Kabinetskaart der Oostenrijkse Nederlanden van graaf de Ferraris (1771-1778), zijn tweeledige walgrachtstructuren daarop eerder uitzonderlijk. Dit illustreert de belangrijke socio-economische betekenis die dergelijke sites bezaten. Ook de lange erfoprit, die reeds aangegeven is op de Ferrariskaart, reflecteert het belang van het Hof van Izenberge. Dergelijke ver van de straat gelegen hoeves gaan veelal terug tot de middeleeuwen.
Uit de Franse tijd ontbreekt elk archivalisch spoor van het Hof van Izenberge. In 1814, op het einde van deze periode, vermeldt de volkstelling de weduwe van Pierre Pomaere als pachter van de hoeve. Naast de 18-jarige zoon Pierre en twee jongere zussen woonden ook een knecht en een meid op de hoeve. Op de bewaarde schuurpoort is onder meer de naam Pieter Pomae(re) ingekerfd. Deze poort dateert dus minstens uit het einde van de 18de eeuw of het begin van de 19de eeuw. Vraag is wie zijn naam naliet: de vader of de zoon?
Twee jaar later, in de Nederlandse tijd, werd de grens tussen de gemeentes Izenberge en Vinkem afgepaald (processen-verbaal van de afpalingen van de gemeentes). Daartoe stapten beide burgemeesters in 1816 samen de grens af. Vanaf de “Meirie Straete” van Izenberge naar Veurne vormde de “premier petit chemin à droite conduisant à la ferme de Mr. de bil occupée par la veuve Pomaere” de grens. Samen met de naam van de pachter duikt nu ook deze van de eigenaar op. Dit wordt in 1835 bevestigd door het Belgische kadaster dat Franciscus Debil, een rentenier uit Hondschote (Noord-Frankrijk), als eigenaar van het Hof van Izenberge aanwijst.
Het primitief percelenplan (1835) toont rondom het omgrachte opperhof met woning en het dito neerhof met hoevegebouwen en moestuin, weides met boomgaarden, een poel en akkerland. De erfoprit vanaf de “Chaussée conduisant d’Isenberghe à Alveringhem” naar het Hof van Izenberge behoorde op dat moment toe aan Edmond d’Acquet. Wat verder, op Vinkem, bezat deze Veurnse grondeigenaar ook een kleine “hofplaats” met poel en een verlaten walgrachtje. In 1861 bood hij de ”hofplaats”, “eene party Zaeiland met een walleken” (grondgebied Vinkem) en het perceel met de erfoprit (Izenberge) te koop aan. Blijkens een mutatieschets van 1882 liet Felix Debil, apotheker uit Hondschote en nieuwe eigenaar, het grootste deel van de “hofplaats” slopen. Zo voegde hij de Vinkemse gronden bij deze van het Hof van Izenberge op Izenberge dat hij enkele jaren eerder geërfd had. De mutatieschets van 1879, die voor het eerst het bakhuis bij de woning van het Hof van Izenberge toont, geeft Felix immers aan als eigenaar ervan. Het bakhuis wijst erop dat er heel wat monden te voeden waren op een grote hoeve. De knotwilgen in de omringende huisweides leverden de brandstof voor de broodoven.
Vanaf begin 20ste eeuw werd het Hof van Izenberge ook wel aangeduid als “hofstede Deturck” naar de pachtersfamilie. Ten laatste in 1938 werd de hoeve met weides en landerijen verkocht aan de familie de la Gorce uit Joncquières (Noord-Frankrijk), die ze verder verpachtte. In 1938 noteerde het kadaster de bouw van een autostalling op de smalle doorgang tussen de grachten van het opper- en neerhof, die daarbij in verschillende fases verder werd aangedamd. Een grotere impact had de bouw van een loods in 1956 op de vroegere moestuin aan de noordzijde van het neerhof. Ook werd het kleine nutsgebouw, ten westen van de jaarlingenstal, gesloopt. Bij de uitbreiding van de loods rond 1980 werd de walgracht ten noorden van het neerhof gedempt.
De Ferrariskaart (1771-1778) toont duidelijk het bocagelandschap met de boomgaard, hagen en houtkanten en wellicht ook opgaande bomen rondom het omgrachte Hof van Izenberge. Het gesloten landschap op het zandleemplateau van Izenberge onderscheidde zich sterk van de omgevende polderlandschappen die traditioneel veel opener waren. Aan dit vroeger kenmerkende landschap ontleende het Houtland van Veurne-Ambacht zijn naam.
De accuratere 19de-eeuwse en vroeg 20ste-eeuwse topografische kaarten tonen duidelijk de tweeledige walgrachtstructuur. Daarrond zijn de huisweides gekarteerd als boomgaarden en nagenoeg alle perceelsgrenzen zijn voorgesteld met beplanting. Een foto-opname uit 1978 toont nog één van de huisweides met een gevlochten haagtype van meidoorn op de perceelsgrens, die als geschoren veekering werd beheerd. Ook de verlaten walgrachtsite (op grondgebied Vinkem) ten oosten van het Hof van Izenberge is telkens nauwkeurig weergegeven. Nog steeds zijn een aantal opgaande zomereiken en knotwilgen bewaard op de vroegere perceelsgrenzen in de huisweides. De opgaande Canadapopulieren bij de walgrachten vormen een windscherm rond de hoeve en beschermden haar tegen blikseminslag.
Het Hof van Izenberge en de omringende huisweides met opgaande zomereiken vormen een baken in het landschap. De circa 500 m lange, al op de Ferrariskaart (1771-1778) gekarteerde erfoprit naar de afgelegen hoeve loopt door akkerland en huisweides en visualiseert de omvang van het vroegere landbouwareaal. Doordat de hoevegebouwen op het omgrachte opper- en neerhof omzoomd zijn door huisweides en opgaande bomen, onthult zich vanaf de omliggende landelijke wegen slechts het silhouet ervan. De witgekalkte, 18de-eeuwse woning, gelegen op het opgehoogde opperhof en gevat onder steile zadeldaken, vormt daarbij een ijkpunt.
Het Hof van Izenberge vormt een gaaf bewaard voorbeeld van een tweeledige walgrachtsite met opper- en neerhof. De walgrachten en het opgehoogde opperhof onderstrepen de historisch voorname status van de hoeve. Zoals weergegeven op historische kaarten zijn de walgrachten onderbroken ter hoogte van de eindbocht van de erfoprit op het neerhof en door een dam, die beide siteonderdelen verbindt. De walgrachtstructuur deelt de site op in:
Op het opperhof trekken de woning, samengesteld uit het hooghuis en het laaghuis, en het bakhuis de aandacht. Zowel de woning als het bakhuis, haaks daarop, zijn opgetrokken in witgekalkte verankerde baksteen en gevat onder pannendaken, hoewel het hooghuis oorspronkelijk mogelijk een andere dakbedekking had. De versmallende plattegronden en de verspringende bedaking van de woning en het bakhuis resulteren in een levendig volumespel. Gelijkend zijn ook het grotendeels bewaarde groen en wit geschilderde houtwerk met smeedijzeren hang- en sluitwerk.
De statige woning is ingeplant bovenop het opperhof. Het ruime hooghuis en het kleine laaghuis zijn gevat onder verspringende zadeldaken met scherpe dakhelling, bij het laaghuis gedekt in rode Vlaamse pannen. Het hooghuis met opkamer is duidelijk 18de-eeuws, terwijl het ten zuiden aanleunende laaghuis met keuken vermoedelijk uit eind 18de of begin 19de eeuw dateert. Zowel de gevelhoogte als de nokhoogte van beide volumes verantwoorden het gebruik van de termen laag- en hooghuis. De langsgevels van het laaghuis zijn gedrongen vergeleken met de hoge, sierlijke hooghuisgevels. Bij het laaghuis komt de korte dakoverstek van de naar het neerhof gerichte oostgevel net boven de muuropeningen, terwijl het hooghuis gekenmerkt wordt door een ruime borstwering boven de muuropeningen van de begane grond. Aan de noordzijde wordt het hooghuis ingenomen door de statige opkamer. Het enkelvoudige kozijn in de oostgevel en het bolkozijn in de noordelijke zijgevel, voor de verlichting van de onderliggende kelder, zijn gevat in verdiepte steekboognissen en afgeschermd met diefijzers. Boven de verlaagde opkamervensters in de oostgevel zijn de oorspronkelijke bogen nog bewaard. Onder het houten bolkozijn in de noordelijke zijgeveltop wijzen bouwnaden op een gedicht opkamervenster. De zuidelijke zijgevel van het hooghuis, met bewaard aandak met vlechtingen en schoorsteen, is gedeeltelijk afgeschermd door het asymmetrisch aanleunende laaghuis.
Het hoog- en laaghuis zijn in de naar het neerhof gerichte oostgevels toegankelijk via groen geschilderde deuren met bakstenen trapjes. Links van de voordeur is het hooghuis opengewerkt door twee 18de-eeuwse kruisvensters met geprofileerde tussendorpels en luiken. De kozijnen zijn gevat in verdiepte steekboognissen. Zowel de benedenvakken als de bovenlichten zijn voorzien van kleine roedeverdelingen. In één van de hoge opgeklampte luiken steekt een rond spiongat. Een geprofileerde tussendorpel scheidt de rechthoekige deur van het tweeledige bovenlicht met kleine roedeverdelingen en diefijzers. De lijnvoering van de (tussen)dorpels en de steekbogen van het houtwerk zorgt voor een sierlijke gevelgeleding. De oostgevel van het laaghuis is opengewerkt door rechthoekige muuropeningen met 19de-eeuws, houtwerk. Het kruiskozijn links is voorzien van kleine roedeverdelingen, diefijzers en luiken. Rechts daarvan steekt de voordeur met laag bovenlicht. Omwille van de koude westenwind is de achtergevel van het hooghuis erg gesloten en beschermd door een brede dakoverstek op houten klossen. Tussen de opkamer en de begane grond steekt een gekarteld bouwspoor.
Het hooghuis is overkluisd door samengestelde balkenlagen met geprofileerde moer- en kinderbalken. Tegen de zuidelijke zijgevel wijst een balkraveling op de vroegere brede schouw. Op de opkamer heeft de zware moerbalk een sierlijk geprofileerde balkconsole. De witgekalkte kelder is overkluisd door samengestelde balkenlagen met moerbalk (met geprofileerde houten console) en kinderbalken. Ook de vloer in kleine blauwstenen plavuizen, een moosgat en de binnenluiken zijn bewaard. Het laaghuis met keuken wordt gekenmerkt door brede paneeldeuren en samengestelde balkenlagen. De brede vloerplanken op de zolders vormen, evenals de kapconstructie, een aanwijzing voor het grotendeels 18de-eeuwse karakter van het huis. De deels getelmerkte gebintes zijn samengesteld uit schaargebintes en nokgebintes.
Het rond 1879 gebouwde bakhuis van het tweeledige type bestaat uit de hogere werkruimte en de lagere broodoven op een smallere plattegrond. Beide volumes zijn gevat onder een zadeldak in rode Vlaamse pannen. Onder de dakrand is het metselwerk van de oven rondom verstevigd met (recuperatie)balken. In een nis met tongewelf onder de oven werden de houtbussels gedroogd. In de geveltop met plankenbeschot daarboven steekt een laadluik. De plaatsing van de deur en het kruisvenster met kleine roedeverdeling in de zuidgevel van de werkruimte benadrukt de nauwe band tussen bakhuis en keuken. In de westelijke zijgevel van de werkruimte steekt een laaddeur. Tegen de blinde noordgevel ervan leunt een gemakhuisje of secreet aan. Binnenin bewaart de werkruimte een vloer in natuurstenen schorren, witgekalkte muren en een enkelvoudige balkenlaag. De brede schouw met houten haardbalk kraagt uit op schouwwangen met consoles in geprofileerde baksteen. De schouwmond is voorzien van een haardijzer en een ovenmond met metalen ovendeur. Rechts van de schouw is een rond metalen fornuis ingebouwd.
De erfbestrating op het opperhof, ten oosten van de woning en rond het bakhuis, bestaat uit op hun kant geplaatste gele bakstenen. Voor de rest is het opperhof onverhard en begraasd. De bakstenen erfbestrating wordt op het neerhof herhaald, onder meer in paadjes. Nabij de stallen is deze bestrating voorzien van afvoergoten. Verder is een deel van het neerhof gekasseid. De bakstenen bestrating langs de erfgevel van de schuur gaat aan de zuidzijde over in een gekasseid wad dat afloopt naar de walgracht die als veedrinkpoel dienstdeed. Links van de schuurpoort zijn, onder het maaiveld, de bakstenen muren van de mestvaalt bewaard.
Aan de oostzijde van het neerhof bevindt zich de dwarsschuur met geïncorporeerde stallen. Dit lange, parallel opgestelde volume onder zadeldak vormt de pendant van de woning op het opperhof en gaat in kern terug tot de 18de eeuw. De naar het erf gerichte langsgevel heeft een licht asymmetrische gevelopbouw met ongeveer in het midden de hoge rechthoekige schuurpoort onder een hogere dakoverstek. Net als het overige houtwerk zijn de laadluiken links en rechts van de poort groen geschilderd.
Vermoedelijk was een deel van de langsgevels van de dwarsschuur – kenmerkend voor schuren in de Veurnse zandleemstreek – oorspronkelijk opgetrokken in stijl- en regelwerk met een houten beplanking. Een gefaseerde verstening is dan ook afleesbaar, waarbij de drie noordelijke (erfgevel en achtergevel) en de drie zuidelijke traveeën (enkel erfgevel), en de zijgevels hetzelfde type 19de-eeuws metselwerk met donkerrode handgevormde baksteen en x-vormige muurankers in smeedwerk vertonen. Kenmerkend voor dit oudste metselwerk zijn ook de getrapte voetingen, de scherpere steekboogstrekken boven de muuropeningen, de rechthoekige asemgaten (in de langse gevels) en de uilengaten (in de zijgevels). In de achtergevel bewaart een baksteen een ingebakken naam, mogelijk ingekerfd door een steenbakker. In de erfgevel zijn de staltraveeën links en rechts van de schuurpoort opgetrokken in recentere machinesteen, waardoor er zich rechts van de poort een getrapte bouwnaad aftekent. Van de opgeklampte staldeuren met openklappend onder- en bovendeel bewaren de oudste exemplaren smeedijzeren hang- en sluitwerk.
Begin april 2024 stortte het middendeel van de dwarsschuur, ter hoogte van de verhoogde dakoverstek, gedeeltelijk in. De hoge schuurpoort (erfgevel) bleef bewaard, in tegenstelling tot een deel van het zadeldak en enkele gebintes. Ook de bovenkanten van de bij de poort aansluitende muren in recenter metselwerk kwamen naar beneden.
De zuidelijke zijgevel heeft aan de rechter kant (naar de achtergevel toe) een brede, afboordende liseen die de overgang vormt naar recentere machinesteen in de zuidelijke traveeën van de achtergevel. Onder de dakoverstek bewaart dit muurdeel stijl- en regelwerk met invulling van baksteen. De klossen van de dakoverstek sluiten aan op de stijlen. In het grotendeels recentere metselwerk van de achtergevel wijst een deels gedichte muuropening, ongeveer in het midden, op de oorspronkelijke, lage schuurpoort.
De rechthoekige schuurpoort bestaat uit twee houten opgeklampte vleugels, met links een rechthoekig klinket. Aan de binnenzijde zijn namen (onder meer van Pieter Pomae(re)), cijfers en tekeningen (onder meer een ster) ingekerfd. De schuurdoorrit of dorsvloer is gevat tussen ankerbalken. Deze balken, ondersteund door stijlen, verbinden de langsgevels. Ter hoogte van de oorspronkelijke noordelijke en zuidelijke staltraveeën (aan de buitenzijde meestal herkenbaar als oude baksteen) scheiden bakstenen tussenmuren de recentere en de oorspronkelijke stallen. De kapconstructie bestaat uit getelmerkte gebintes, samengesteld uit schaar- en nokgebintes. De binnenmuren van de schuur zijn om hygiënische reden deels witgekalkt. Dit is ook het geval bij de vroegere paardenstal ten zuiden. Deze is overkluisd door moerbalken, deels met balkconsoles, waarop 'diltepersen' rusten. In de achtergevel herkent men het eerder genoemde stijl- en regelwerk. In de scheidingsmuur met het vroegere schuurgedeelte steekt een blinde steekboognis, waarin men op een vaste houten kapstok het paardentuig ophing. Het stalvenster kan binnenin afgesloten worden met een houten schuifluik. De eveneens witgekalkte vroegere koeienstal ten noorden is overspannen door zware houten moerbalken. De vloer van op hun kant geplaatste bakstenen met afvoergoten en enkele ‘slieten’ (tussenschotten tussen de staanplaatsen) en voederbakken in blauwe hardsteen zijn bewaard.
De kleine jaarlingenstal, ten noorden van het neerhof, is haaks op de schuur ingeplant. Deze stal, gevat onder een zadeldak in rode Vlaamse pannen, gaat te oordelen aan het gebruik van handgevormde gele baksteen in kern mogelijk terug tot de 18de eeuw. In de erfgevel en in de achtergevel steken, onder houten latei, opgeklampte staldeuren met smeedijzeren hang- en sluitwerk. In de westelijke zijgevel geeft een klein laadluik, gevat in een kozijnconstructie, toegang tot de zolder. Het gevelveld van de oostelijke zijgevel is uitgewerkt in stijl- en regelwerk met houten beplanking. Mogelijk was de roodbakstenen geveltop van de westelijke zijgevel oorspronkelijk ook op deze wijze uitgewerkt. Op latere datum werd tegen de oostelijke zijgevel een stalletje onder lessenaarsdak opgetrokken, gedeeltelijk in stijl- en regelwerk met beplanking. De jaarlingenstal met witgekalkte binnenmuren is overkluisd door moer- en kinderbalken. De inrichting bestaat uit een vloer van op hun kant geplaatste bakstenen en blauwhardstenen ‘slieten’.
Het omgrachte opperhof wordt aan de buitenzijde gemarkeerd door een zoom van een 13-tal opgaande Canadapopulieren. Langs de walgracht van het neerhof staan enkele opgaande zomereiken, hakhout van gewone es, meerdere knotwilgen en een vroeger geknotte Italiaanse populier. In de walgrachten groeit een zeggenvegetatie.
De huisweides rond het Hof van Izenberge vormen een historisch permanent grasland en omvatten vroeger hoogstamboomgaarden met appels, peren en okkernoten. De weides bewaren een opvallend microreliëf. Enerzijds komt er - ten oosten van de hoeve - een verlaten kleine walgrachtsite voor (op grondgebied Vinkem). Anderzijds zijn er - ten noorden, ten oosten en ten zuiden van de hoeve - diepere slenken. Deze slenken en een zevental opgaande zomereiken markeren de vroegere perceelsgrenzen. Ook zijn nog enkele fragmenten van meidoornhagen bewaard, waarlangs speenkruid voorkomt als voorjaarsbloeier. Ook bij een veedrinkpoel, tussen het Hof van Izenberge en de kleine walgrachtsite, staat nog een opgaande zomereik. De kleine walgrachtsite is gemarkeerd door een zomereik en een omvangrijke knotwilg. In de veedrinkpoel komt een begroeiing voor van waterranonkel. Ten westen van de hoeve ontstond een depressie in het grasland vermoedelijk na leem- of kleiontginning. De depressie is bij de overgang naar het aanpalende akkerland begrensd door een talud. Een waterput, ten oosten van de veedrinkpoel, verwijst naar de verdwenen kleine “hofplaats” (grondgebied Vinkem).
Auteurs: Vanneste, Pol
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Is deel van
Izenbergestraat (Izenberge)
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Hoevesite 't Hof van Izenberge [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/16437 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.