erfgoedobject

Schaliënhuis en klooster Onze-Lieve-Vrouw Visitatie

bouwkundig element
ID
17562
URI
https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/17562

Juridische gevolgen

Beschrijving

Historisch overzicht

De kavel werd bewoond door de baljuw van Kruibeke sinds de 16de eeuw. De eerste bekende bewoners waren de leden van de familie Vijdt. Zij verbleven er zeker van 1535 tot 1593. De hofstede had de naam 'Schaliënhuys' wat op de uitzonderlijke dakbedekking wijst in een periode waar de meeste panden bedekt waren met stro. Of het om hetzelfde huis gaat als vandaag valt moeilijk uit te maken. Er is geen afdoend kaartmateriaal voor handen uit de 16de en 17de eeuw. De locatie van de oude kelder doet vermoeden dat er een ander pand stond, te paard op de huidige perceelgrens. In 1593 gekocht Carel van Royen, kapitein en wachtmeester van het Land van Waas het perceel. Hij sterft in 1622 waarna een stilte ontstaat in de bewonersgeschiedenis van het pand. Het pand werd mogelijk het slachtoffer van een onverdeeldheid want pas in 1635 behoren het Schaliënhuys en de aansluitende Schytacker toe aan Jean-Baptiste Lesquier en Marie-Bernardine van Royen, dochter van Charles (Carel?) van Royen. Hun dochter Clara Lescuier erft het pand en heeft het in bezit samen met haar echtgenoot Gilles Van Goethem. Pastoor Antonius van Daele koopt in 1676 het Schaliënhuys om het in 1688 officieel over te dragen aan de Geestelijke Dochters. Wellicht draag het van dan af de naam 'Het huys van O.L.Vrouw'. Het huis wordt in historische documenten ook vermeld als een 'Huys … gedect met schalien' (circa 1635), 'Huys ten Wijngaerde', en 'Sieckhuys'.

Wanneer in 1676 pastoor Antonius Van Daele het Schaliënhuys aankoopt heeft hij er specifieke plannen mee. Hij nodigt juffrouw Maria Goubau uit om in de woning een gemeenschap van Geestelijke Dochters te stichten. Maria Goubau was 6de kind van Jan Goubau, heer van Gijzegem en Mespelare, Antwerps schepen, koopman en grootaalmoezenier. Ze werd in de Antwerpse kathedraal gedoopt in 1614. De familie bezat in Kruibeke een herenhuis, Hof ter Walle, in traditionele stijl dat nog deels bewaard bleef. Bovendien deed de familie regelmatig schenkingen aan de kerk.

De stichting van Geestelijke Dochters was een courant verschijnsel tijdens de contrareformatie en stonden onder invloed van de jezuïeten. In 1677 vestigden 4 kandidates zich in het Schaliënhuys, ze legden na een proeftijd van 2 jaar voor de pastoor de gelofte van maagdelijkheid af, aanvaardden het geestelijk kleed en de regel en droegen aan elkaar hun actuele en toekomstige goederen af. Maria Goubau was overste van de gemeenschap maar trad zelf nooit toe, haar beide zusters deden dat wel. De Geestelijke Dochters waren geen kloosterorde. Sommigen bleven thuis wonen anderen woonden samen. Maria Goubau bleef wellicht wonen op ‘Hof Ter Walle’ maar begunstigde de stichting wel met gulle hand waardoor er een grote bouwactiviteit was. Zodoende werd het Schaliënhuys regelmatig uitgebreid met nieuwe bijgebouwen. Vanaf 1686 stelde Maria Goubau 9 Geestelijke Dochters ten dienste van de parochie Kruibeke en dat voor armen- en ziekenzorg (bezoek van de zieken met confituren en bouillon) - dat verklaart de naam 'Sieckhuys' - , onderwijs (aanleren van de catechismus) en onderhoud van kerklinnen en -gewaden. Twee jaar later verkoopt pastoor Van Daele het Schaliënhuys aan de Geestelijke Dochters.

Tijdens de Franse Revolutie werd het pand aangeslagen en als zwart goed verkocht. De Geestelijke Dochters wisten in Kruibeke te blijven en konden in 1804 het Schaliënhuys en aanpalende gronden terugkopen. Zij zetten hun werk in burgerkledij voort. De gemeenschap werd in 1842 een reguliere congregatie, van dan af bekend als zuster van Onze-Lieve-Vrouw Visitatie van Kruibeke. Monseigneur Delebecque, bisschop van Gent, kwam persoonlijk naar Kruibeke op 15 september 1842 om de oversteverkiezing voor te zitten. De aangenomen regel was die van kanunnik H. Bracq, stichter van de visitatiezusters van Gent. Het aantal zusters groeit gestaag aan tot 39 in 1947. Dat resulteert in twee nieuwe kloostergebouwen aansluitend bij het oude Schaliënhuys. De zusters zetten tevens hun onderwijstaken voort waarvoor ze verschillende schoolgebouwen optrokken. In 1955 traden de zusters toe tot de congregatie van Sint-Vincentius a Paulo van Wachtebeke, dat op bevel van het Bisdom. Wanneer in 2007 de laatste zusters verhuizen naar het hoofdklooster te Wachtebeke komt er een einde aan circa 230 jaar geestelijk leven in het Schaliënhuys. Het onderwijsproject wordt voortgezet.

Het complex wordt aangekocht door de aanpalende Onze-Lieve-Vrouwschool. In 2009 werd tussen de school en de gemeente een intentieverklaring opgesteld waarin de gemeente zich engageert om de bescherming voor het Schaliënhuis aan te vragen en waarbij beide partijen akkoord gaan met de ontsluiting van de school via de achterliggende Langestraat en een ontsluiting van het Schaliënhuis via een semiopenbaar domein.

Beschrijving

De site bestaat uit twee onderscheiden gebouwen: het Schaliënhuis met kapel en het 19de-eeuwse klooster.

De verschillende bouwfases zijn in grote lijnen duidelijk. Er was een eerste gebouw ten tijde van de familie Vijdt (16de eeuw) dat ‘hofstede’ werd genoemd. Wellicht bedoelde men daarmee niet het huidige Schaliënhuis. Dat wordt pas ten vroegste vermeld circa 1635 en kan dus verbonden worden met de familie van Royen of een directe onbekende opvolger. We mogen uitgaan van een bouwdatum voor 1635. Maria Goubau ligt met zekerheid aan de basis van een aantal 17de-eeuwse uitbreidingen. De kelder deels onder het Schaliënhuis gaat terug op een onbekende voorloper, mogelijk de hoger vermelde 'hofstede'. In 1735 werd de kapel bijgebouwd in 18de-eeuwse barokstijl. Ten tijde van het klooster (19de / 20ste eeuw) werd het kloostergebouw in zuidelijke richting uitgebreid. Daartoe sneuvelden wellicht een aantal oudere gebouwen. Bouwelementen in de dakconstructie wijzen op een hergebruik van een 18de-eeuws dak in het recenter gebouw.

Schaliënhuis:

De voorgevel van het Schaliënhuis is gekeerd naar het binnengebied en langs de Langestraat is de achtergevel herkenbaar. Het is een gebouw in traditionele bak- en zandsteenstijl, bestaande uit 6 traveeën en 2 bouwlagen op een zandstenen plint. De hoeken zijn verstevigd met hoekkettingen, speklagen ontbreken. De ramen op de gelijkvloerse verdieping zijn kruiskozijnen. De toegangsdeur heeft een korfboogomlijsting met diamantkopsluitsteen en –imposten, gekorniste waterlijst en bolkozijn als bovenlicht. De voordeur zou in 1940 verplaatst zijn van de 5de naar de 2de travee waardoor ze toegang verleent tot de vergrote kapel. De bovenverdieping telt drie kloosterkozijnen geflankeerd door 2 kruiskozijnen. Het dakvlak wordt doorbroken door 2 dakkapellen. Beide zijgevels waren oorspronkelijk trapgevels en de zolderverdieping werd verlicht met kloosterraam en kleine bovenlichten. Historische buitenschrijnwerk of zeer goede kopieën bleven bewaard.

Onder het Schaliënhuis bevindt zich een gewelfde kelder (verlaagde kruisgewelven) in zeer goede staat. Daar de kelder verder loopt onder de huidige traphal kan ervan uitgegaan worden dat zich ook daar 17de-eeuwse gebouwen bevonden of dat de kelder terug gaat op een ouder pand. De huidige staat en gebruik van de gebouwen laat echter onvoldoende toe de volledige bouwgeschiedenis van de site te doorgronden. De gelijkvloerse verdieping van het Schaliënhuis werd opgesplitst in 2 lokalen. Het noordelijk lokaal werd verbouwd als uitbreiding van de kapelruimte (vergroting van de kapel door middel van een doorbraak naar het Schaliënhuis waardoor één grote kapel ontstaat). De oorspronkelijk kleine kapel verloor erdoor zijn intimiteit. De doorbraak in de kapelmuur wijst echter wel op de grote aangroei van de kloostergemeenschap in de 19de en 20ste eeuw en de evolutie van de functionaliteit als privé / kloosterkapel naar schoolkapel. In de verbouwde ruimte hangt het portret van juffrouw Maria Goubau, stichteres van de site. De zuidelijke ruimte fungeert als kantoor en werd ingericht met een lambrisering, houten binnenschrijnwerk, schouw- en plafondstucwerk en een schouw met Delftse tegels. De stucwerken dateren zeker uit de 18de eeuw. Wanneer de lambrisering, deuren en Delftse tegels met religieuze afbeeldingen werden aangebracht is onduidelijk. Mogelijk gaat dat terug op een restauratie uit de jaren ’40 van de 20ste eeuw (zie ook verplaatsing deur). De moerbalk bleef zichtbaar in het plafond en wijst op een bewaarde moer- en kinderbalkconstructie. De aansluitende traphal in het 19de-eeuwse klooster bevat een 18de-eeuwse trapconstructie met dubbele trappaal (trappaal + muurpaal) die duidelijk verwijst naar een verdwenen gebouw (trappenhuis?) dat aansloot bij het Schaliënhuis en voor circulatie zorgde.

De bovenverdieping was oorspronkelijk een open ruimte. De houten vloer bleef bewaard en als plafondconstructie zijn er moer- en kinderbalken. De moerbalken hebben fraaie geprofileerde balksloffen. Hier werden tijdens de kloosterperiode cellen voor de zusters gebouwd. De cellen hebben weinig bouwhistorische waarde.

Ook de zolder was één grote ruimte. De 17de-eeuwse dakconstructie bleef zeer goed bewaard en op de vloer liggen Boomse vloertegels wat zeer uitzonderlijk is.

Aansluitend bij het Schaliënhuis werd in 1735 de oostelijk georiënteerde kapel opgetrokken. Het is een éénbeukige ruimte met tongewelf. Oorspronkelijk waren Schaliënhuis en kapel niet met elkaar verbonden en was de kapel bereikbaar via de korfboogdeurtjes in de zijgevels. De kapel is langs de Langestraat herkenbaar dankzij de klokgevel met erachter een mansardedak. Aan de zuidelijke kant werd de kapel ongelukkig ingebouwd door de inrichting van een moderne sacristie.

Het interieur van de kapel bleef zeer goed bewaard met een intacte 18de-eeuwse vormgeving: gestuct plafond met afbeeldingen van de 4 evangelisten, kelk en pateen en Heilig Hart, marmeren vloer, oostgevel met hoogaltaar bestaande uit pilasters, kapitelen, sculpturen van putti’s, schilderingen ‘Ecce Homo’ en ‘Mater Dolorosa’ in rococo-vormgeving, een altaartafel met getorste poten. Op het altaar staat een draaitabernakel met een kruis als bekroning. Onder de tabernakeldeur een afbeelding van de Emmaüsgangers geflankeerd door brood en wijn, op de deur een kelk en erboven het Lam Gods. De twee ramen zijn gedicht met glas in lood, voorstellende de Heilige Joanna Chantal en een onbekende bisschop (cartouche is niet te lezen). Door de aanbouw van een sacristie is dit raam deels gedicht.

Klooster

Langs de Langestraat worden vanaf de kloosterperiode (1842) gestaag gebouwen opgetrokken. Aan de zuidzijde van het Schaliënhuis werd een nieuwe bakstenen kloostervleugel gebouwd in het begin van de 19de eeuw. De verschillende dakconstructies wijzen er op dat het eerder gaat om een uniformering van de gevel waarachter één of meerdere oudere panden schuil gaan (zonder verregaand destructief bouwonderzoek kan dit niet uitgemaakt worden terwijl kadasteronderzoek de hoofdbouw reeds weergeeft op de eerste mutaties van 1834). De uniforme en open gevel moet na 1910 ontstaan zijn want een postkaart uit dat jaar toont een gepleisterde gevel met een gesloten gelijkvloerse bouwlaag op kleine raampjes na (zoals bewaard in het linker deel van het pand). De raampjes zijn aangebracht boven ooghoogte zodat elke inkijk onmogelijk was. Bij een latere verbouwing werd openheid naar de straat gerealiseerd. De huidige achterbouwlijn moet ontstaan zijn in 1934-35.

De voorgevel telt 10 ongelijke traveeën en twee bouwlagen onder drie individuele daken. De gevel is afgewerkt met een gecementeerde plint en gepleisterde, wit geschilderde imitatiespeklagen op beide verdiepingen. De ramen zijn segmentboogvormig. De achtergevel is sober, enkel de achterdeur van het klooster heeft een hardstenen omlijsting. In de achtergevel zijn geen bouwsporen herkenbaar die wijzen op een verbouwing van oudere panden. Het U-vormige klooster bestaat uit twee grote bouwvolumes, verbonden door een koppelgebouw dat slechts half zo diep is als de zijgebouwen. De tussenliggende zone werd ingevuld met een keuken over één bouwlaag met plat dak.

Het rechter deel van het klooster, aansluitend bij het Schaliënhuis telt vier traveeën met in de derde travee de met blauwe hardsteen omlijste toegangsdeur. Op de bovenverdieping, ingewerkt in de gevel, een neogotische nis met Mariabeeld. De achtergevel telt twee traveeën. De ramen op de benedenverdieping werden verbouwd door het inbrengen van een betonnen linteel, de ramen op de bovenverdieping hebben een segmentboog. De vleugel heeft op de benedenverdieping een doorlopende gang (haaks op de straatgevel) met 18de-eeuwse trap naar de bovenverdieping en toegang tot het Schaliënhuis op beide verdiepingen. De trap is ouder dan het huidige pand, hij werd vermoedelijk verbouwd om dienstig te zijn in de huidige gang. Een houten lambrisering en binnenschrijnwerk uit de 20ste eeuw vervolledigen de gang. De dakconstructie is 18de-eeuws en merkelijk hoger dan de aansluitende daken. Het dakspant overspant het volledige gebouw. Rechts van de gang aan de straatzijde werd over twee bouwlagen een volume onder plat dak bijgebouwd. Het volume verbergt deels het Schaliënhuis. Uit bouwsporen blijkt het dak oorspronkelijk deels hellend was zodat de nu gedichte ramen van het Schaliënhuis open waren. De verbindingsvleugel telt 4 ongelijke traveeën. De kenmerken zijn identiek als het rechter pand wat de gevels betreft. Het interieur heeft over beide verdiepingen een gang evenwijdig aan de straatgevel en kamers aan de straatzijde (nu klaslokalen). Het éénlaagse keukengebouw uit 1934-35 aansluitend bij de verbindingsvleugel heeft een plat dak. De ramen hebben allen rechte lintelen. Van in de keuken is er een toegang tot de 16de-eeuwse kelder die deels onder het Schaliënhuis en deels onder het klooster gelegen is. Het linker volume telt terug 3 traveeën. De drie ramen van de gelijkvloerse verdieping zijn nog steeds de openingen zoals bekend in 1910. Links bevindt zich een dienstpoortje. De achtergevel sluit aan bij de beschrijving van de voorgevel doch is zoals alle achtergevels sober vormgegeven. Ook hier zijn de ramen op de gelijkvloerse verdieping vervangen door rechte lintelen. Het interieur bestaat uit een gang en enkele uiterst sobere kamers (nu klaslokalen).

Alle interieurs van het klooster zijn uitermate sober en van weinig bouwhistorische waarde. Enkel aan de gang - als eerste blikvanger van het klooster - en de gelijkvloerse ruimte rechts van de gang (cementtegelvloer, lambrisering, sobere marmeren schouwmantel) – duidelijk een ontvangstzaaltje – werd enige aandacht besteed. De nadruk ligt dan vooral op het grote salon in het Schaliënhuis die met een dubbele deur aansluit bij de gang van het klooster. Het klooster heeft verder geen toonaangevende interieurs die dienen bewaard te blijven.

  • DE GROOT R., Geschiedenis van Kruibeke, Commissie voor geschiedenis en folklore der provincie Antwerpen, 1933.
  • DE POTTER F., Broeckaert J., Geschiedenis van de gemeenten der provincie Oost-Vlaanderen, derde reeks, arrondissement St-Nicolaas, 2e deel, Gent, 1878
  • S.N., Zusters van O.-L.-Vrouw visitatie Kruibeke, in: Heemkunsige kring Wissekerke, 2002, jaargang 27, 1.
  • S.N., De Zusters van de Heilige Vincentius a Paulo uit Kruibeke op rust naar Wachtebeke, in: Heemkunsige kring Wissekerke, 2007, jaargang 32, 3.
  • Technische Dienst Kruibeke, aanvraagdossier bescherming ‘Schaliënhof’, Kruibeke: Gemeente Kruibeke, 2009 (onuitgegeven document).
  • VAN VAERENBERGH, Het Schaliënhuys, 2009, onuitgegeven tekst.

Bron: Onroerend Erfgoed, Digitaal beschermingsdossier DO002352, Schaliënhuis en klooster Onze-Lieve-Vrouw Visitatie.
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Relaties


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Schaliënhuis en klooster Onze-Lieve-Vrouw Visitatie [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/17562 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.