Eenheidsbebouwing van drie enkelhuizen in neo-Vlaamserenaissance-stijl uit begin 20ste eeuw, elk bestaande uit twee traveeën en twee bouwlagen. De twee uiterste panden bezitten een in- en uitzwenkende top met respectievelijk driehoekig en gebogen fronton. Baksteenbouw met overvloedig gebruik van natuursteen voor de sokkel, deur- en vensteromlijstingen, negblokken, speklagen en de topgevelafwerking. Elk pand bestaat uit een smalle deurtravee en een bredere venstertravee waarin voornamelijk drielichtvensters voorkomen, samengesteld uit drie naast elkaar geplaatste kloosterkozijnen. Nummer 5 en 9 met korfboogdeur en dito, gevelbreed venster. Nummer 7 met driezijdige erker op de bovenverdieping. De topgevels bezitten voorts een drielichtvenster en een oculus. Schuin geplaatste onderbouw van nummer 5 om het verspringen van de rooilijn op te vangen.