erfgoedobject

Kasteel van Duyse

bouwkundig element
ID
18040
URI
https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/18040

Juridische gevolgen

  • is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Kasteel van Duyse
    Deze vaststelling is geldig sinds

  • is aangeduid als beschermd monument Kasteel van Duyse
    Deze bescherming is geldig sinds

  • is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Kasteel van Duyse
    Deze vaststelling was geldig van tot

Beschrijving

Het zogenaamde Kasteeltje van Duyse werd in 1892 opgericht naar ontwerp van de Oost-Vlaamse provinciale architect Stephane Mortier in opdracht van de Lokerse industrieel en politicus Hendrik Van Duyse (1857-1907). In de geest van het Sint-Lucasinstituut ontwierp Mortier de villa in een neotraditionele bak- en natuursteenstijl, met kenmerken van een neogotisch getint eclecticisme. Architectuurhistorisch werd dit ontwerp reeds door ingenieur-architect Louis Cloquet omschreven in zijn "Traité d'architecture" (1905) als een typevoorbeeld van een moderne landelijke villa.

Historiek en context

Kasteeltje van Duyse is te situeren ten noorden van het stadscentrum in de wijk Bergendries, zeer beeldbepalend gelegen op de kruising van de vroegere Rijksweg 4 Rijsel-Tilburg (nu de Bergendriesstraat en deel van de N70 Gent-Antwerpen).

In 1892 werd op de bouwgronden ten noorden van de oude Steenweg van Gent naar Antwerpen en in het verlengde van de pas aangelegde Groene Wandeling, de latere Groendreef, gestart met de bouw van een nieuwe kurkfabriek met bijhorende directeursvilla en portierswoning voor het directeursgezin Hendrik Van Duyse-Blanchaert. De plannen voor het fabrieksgebouw "Fabrique Belge de Bouchons-Van Duyse Frères, Bergendries, Lokeren: marque de fabrique fondée en 1882" werden getekend door de Lokerse stadsbouwmeester E. (Domien) Van Pethegem. Later, in 1901, zou Van Duyse ook veertien arbeiderswoningen in de nabijheid van zijn fabriek bouwen in een eenheidsbebouwing met toepassing van de zogenaamde Brugse travee (maar met rondbogen in plaats van spitsbogen spitsbogen) naar ontwerp van de Brugse architect Alphonse De Pauw (1867-1937).

In 1907 overleed Hendrik Van Duyse, waarna de kurkfabriek nog een poos bleef draaien onder leiding van zijn onervaren zoon Jozef. Sinds het overlijden ging het met de kurkfabriek bergaf en vóór 1930 stopte de fabriek met haar activiteiten. De stad Lokeren verwierf in 1935 het kasteeltje in ruil voor onbebouwde stadsgronden en richtte er sindsdien het vredegerecht in.

Voor de aanleg en verbreding van de oude baan van Rijsel naar Antwerpen werd het domein in 1939 gedeeltelijk onteigend, zodat het hoofdgebouw op de rooilijn van een nieuwe straat kwam te liggen, nu de Vredegerechtstraat. Zo verdween de prachtige tuin, de vijver en afsluiting met hekken. De stijlvolle portierswoning (1891) werd afgebroken en in 1941 werd het bijhorend kapelletje 6 meter achteruit verplaatst ter verbreding van de baan. Het fabrieksgebouw, toen benut als katoenbedrijf, werd in 1960 afgebroken om plaats te maken voor de hedendaagse woningbouw en tuinwijk langsheen de oude baan en binnen de verkavelingen "Rubbens" en "Van Duyse". Het huidige domein heeft door de herbestemming en onteigening aldus haar oorspronkelijk parkuitzicht verloren.

Architectuur

Het Kasteeltje Van Duyse bestaat uit twee duidelijk te onderscheiden, maar toch in elkaar verweven bouwgedeelten: een sterk verticaal gerichte hoofdbouw (de directeurswoning) en de aansluitende, achterliggende maar veel lagere en enigszins terugspringende bediendevleugel, die de dienstvertrekken herbergde. De pittoreske opbouw wordt verkregen door het spel van daken en topgevels, verspringende traveeën en bouwhoogten, dakvensters, de uitbouw van de topgevel met een risalietvormende travee en het typisch achtkantig torentje op de zuidoostgevel. Hoewel een eenheid vormend in stijl en concept, is er een 'bewust sociaal' onderscheid gemaakt in het volume, de nokhoogte en in de vormgeving van deur- en vensteropeningen van de directeurswoning en de bediendevleugel.

Directeurswoning

De gevels, geritmeerd door verschillende vooruitspringende puntgevels, tellen telkens twee bouwlagen onder verschillende zadeldaken, die afgedekt zijn met leien. De gevels worden beëindigd met een gekorniste houten kroonlijst op geprofileerde consoles, De uitkragende dakoverstekken van de topgevels zijn afgeboord met windplanken.

Het kleurencontrast in het gebruik van baksteen en de fijne ornamentiek geven de gevels een pittoreske aanblik. Het opgaand gevelmetselwerk zet aan met vier lagen 'petit granit'. Het gevelparement boven de plint is rondom gemetseld met zeven lagen van een harde baksteensoort ('briques de ter Elst') en afgedekt met een doorlopende afwaterende dorpellijst in blauwe hardsteen. Over alle onderdelen van de gevels lopen arduinen waterlijsten en imitatiespeklagen of speelse banden van doorgaans blauwzwarte of geelgekleurde baksteen. De friezen onder de kroonlijsten van de diverse gevels zijn ofwel versierd met overhoekse muizentandlijsten in gele baksteen of met velden versierd in gekleurde baksteenmotieven (rood en blauw), of afgeboord met spitse boogfriezen in baksteen op consooltjes. De noordwestgevel (een topgevel) heeft een blinde muurgevel met een centraal uitspringende schoorsteen op de eerste verdieping. Langs beide kanten van de schouw werd in siermetselwerk een symbolische 'levensboom' uitgewerkt. De levensboom bestaat uit ruitvormige motieven, vertrekkend uit een X-vormige vertakte basis en eindigend in een 'kruismotief'.

Als lichtopening werd het kloosterkozijn tot module genomen hetzij afzonderlijk, hetzij per twee hetzij per drie aangebracht. In de verticaal gerichte gevels worden rechthoekige deur- en venstervormen toegepast met gestrekte boven- en tussendorpel in blauwe hardsteen en expressieve blindbogen versierd met in ruit uitgewerkte gekleurde baksteen.

Voor de hoofdingang bevindt zich een vier treden hoog bordes met steektrap, dat afgeboord wordt met een fraai uitgewerkt smeedijzeren bordesleuning, eveneens uitgetekend door architect Mortier en vermoedelijk gerealiseerd door de Brusselse 'Ateliers de Construction' van Jules Cénant. Boven de ganse breedte van het bordes werd een markies ('marquise') aangebracht, afgedekt met leien, en ondersteund door een driehoekige spantstructuur steunend op drie gietijzeren kolommen en vijf sierconsoles. Het lessenaardak rust op enkele in de consoles verwerkte spanten van profielijzer, dat ook werd gebruikt als verbinding tussen de kolommen. Boven de steektrap kwam er een haaks op de hoofdingang gericht zadeldakje, waarvan de open zijde is afgewerkt met een sierlijk smeedijzeren hekje. In de punt van het kleine zadeldakje zit een driehoekige natuurstenen cartouche, waarin Romeinse cijfers met het bouwjaar zijn uitgewerkt: "MDCCCLXXXXIII". Hetzelfde kunstig smeedijzer is terug te vinden in de smeedijzeren versiering als bescherming van de glazen dubbele inkomdeur en ook als balkonafsluiting op de eerste verdieping in de zuidoostgevel. De terrasgevel aan de noordoostkant van de hoofdbouw werd uitgewerkt met een dubbele beglaasde deur met langs weerszijde hoge kruiskozijnen. Het met drie treden verhoogd terras is afgeboord door een hardstenen balustrade langs weerszijde van een centrale steektrap.

Bijhorigheden

Ook de bijgebouwen en dienstvleugels werden door architect Mortier nauwgezet met aandacht voor het detail en afwerking ontworpen en in eenzelfde sierlijke vormgeving gerealiseerd. De achterliggende dienstvleugel vormt als het ware een aparte kleinere woning met lagere nokhoogte. De bediendevleugel heeft licht spitsboogvormige kloosterkozijnen met bakstenen tussendorpels en rondboogdeuren in kleinere afmetingen.

In de tuin is een afzonderlijk paviljoen opgetrokken, dat architecturaal en decoratief in een zelfde stijl geconcipieerd werd.

Interieur

Tot in het kleinste detail heeft architect Stephane Mortier alles zelf ontworpen in nauw overleg met de bouwheer, met inbegrip van het meubilair en het hang- en sluitwerk van ramen en deuren. De invloed van de Gentse Sint-Lucasfilosofie in het bouwconcept van het kasteeltje is niet toevallig. Er zijn immers nauwe familiebanden tussen de bouwheer Van Duyse en de verschillende uitvoerders. Zijn echtgenote was immers Maria Blanchaert (1863-1933), een telg uit de Gentse kunstenaarsfamilie. Haar vader Leonard Blanchaert (1834-1905) was beeldhouwer en schrijnwerker. Maria's schoonbroer Remi Rooms zou het interieur van de woning inrichten en ook verfraaien met meubels in neogotische stijl.

De vier treden hoge bordes geeft via de beglaasde dubbele deur van de hoofdingang toegang tot een rijk versierde vestibule en traphal, voorzien van een fraai uitgewerkt cassetteplafond en wandbeschilderingen met sjablonen. In de aslijn van de portiek staat centraal in de traphal een gesculpteerde trappaal, waarop tot voor kort een beeld stond, voorstellend een ridderfiguur. De bordestrap is afgeboord met balustrade met fijn geprofileerd spijlen. Het tussenbordes kijkt uit op een drielicht met beglaasde bovendelen.

Rechts van de inkom bevindt zich een deur naar een octogonale sobere ruimte, het zogenaamde 'parloir' of de spreekkamer, met een plafond bestaande uit een houten beplankte gewelfribbenstructuur en voorzien van houten lambriseringen. In de linkerzijde van de inkomhal leidt een centrale tudorboogvormige dubbeldeur, geflankeerd door halfronde nissen, naar 'het kleine blauwe salon', nu huidig kantoor van de vrederechter, met een markerende zwartmarmeren schoorsteenmantel op geprofileerde kraagstenen en versierd met het gezegde "Geen rijker schoon dan eigen kroon" uitgewerkt in sierlijke rode letters.

Het 'grote salon', ook wel 'de eetkamer' genoemd, nu de huidige griffiezaal, is een opvallende symmetrisch geconcipieerde ruimte, ingericht met een kwaliteitsvol, typisch neogotisch interieur, meer bepaald een cassetteplafond opgevuld met geschilderde panelen en afgewerkt met polychromie, een doorlopende eikenhouten lambrisering die afgeboord wordt door tekstbanden met moraliserende gezegden, bepleisterde muren met een kenmerkende sjablonenschildering in rode kleur met gestileerde bloemenmotieven, een opvallende schoorsteenmantel, een fraaie buffetkast en luchter.

De 'vroegere keuken' wordt nu ingenomen door meubilair eigen aan een zittingzaal van een vredegerecht. In de jaren dertig werd deze ruimte in lengte vergroot met een vierkante aanbouw door een doorbreking te maken in de zuidoostgevel. Dit gebeurde zowel in de buitengevels als in het interieur in een identieke stijl en afwerking als het oorspronkelijk concept. Zodanig gelijkend dat zelfs zou verondersteld kunnen worden dat architect Mortier werd betrokken bij het ontwerp. De aankleding van de keuken bleef goed bewaard: het oorspronkelijk schrijnwerk, de houten lambrisering, de parketvloer gelegd in ruitmotief, de zoldering van moerbalken en kinderbalken opgevuld met pleisterwerk in troggewelfjes tussen de kinderbalken, evenals een fraai uitgesneden keukenkast met tegenoverliggende schoorsteenmantel, opgevat als een traditionele Vlaamse 'open haard'.

In symmetrie met de hoofdtoegang van het gelijkvloers bevindt zich een vleugeldeur met glasraaminvulling die leidt naar de toegangsruimte van de bedienderuimtes. De dienstvleugel omvat op de gelijkvloerse verdieping de keuken, het schotelhuis, het kolenkot en de diensttrap. Behalve het schrijnwerk en de vloeren is er geen specifieke inrichting bewaard gebleven.

Vlak boven het 'parloir' van de benedenverdieping, op de hoek van het gebouwencomplex, bevindt zich eveneens een polygonaal lokaal, dat door de heer des huize gebruikt werd als werkkamer. De hoofdtrap komt boven uit op een centraal gelegen overloophal, waarrond de voornaamste slaapkamers lagen: de logeerkamer boven de vestibule; een slaapkamer boven het klein salon; een slaapkamer boven het grote salon of de griffiezaal, en nog een kleine badkamer. Boven de eetkamer bevindt zich de toenmalige kamer van de ouders met balkon. De overige ruimten bevinden zich in het drie treden lager gedeelte van de bediendevleugel: een slaapkamer boven de keuken en de kamer der juffrouwen boven het schotelhuis en een kleine badkamer. Deze bovenruimten werden in de voorbije decennia gebruikt door de diensten van de civiele bescherming en omgevormd tot leslokalen en een keuken. Oorspronkelijk bepleistering of behang is verdwenen, maar wel met behoud van oorspronkelijke deuren en ramen, lambrisering, de plankenvloeren en de eenvoudige marmeren schouwmantels die versierd zijn met een Vlaamse spreuk.

Het tuinpaviljoen was ingedeeld in een washuis, een kippenhok, een duivenkot, de stalling en de vogelkooi. Het centrale washuis strekte zich over de gehele diepte uit. De fraaie vogelkooi links, ook met achthoekig grondplan maar in een open volume, is afgebroken. Het oorspronkelijke 'kiekenkot' rechts, wordt nu gebruikt als garage. De achterliggende lokaaltjes, links en rechts van het washuis dienden als bergruimten voor tuingerief. Onder de trap naar het duivenhok was een hondenkot.


Bron: Onroerend Erfgoed, Digitaal beschermingsdossier 4.001/40000/D2284.1, Vredegerecht en Heilig Hartkapelletje
Auteurs: Wylleman, Linda
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Relaties


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Kasteel van Duyse [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/18040 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.