Het Museum voor Schone Kunsten werd als museumgebouw opgetrokken van 1898 tot 1904 en is ontworpen door stadsarchitect Charles Van Rysselberghe in een voor die tijd gangbare neoclassicistische stijl met Hellinistisch geïnspireerde voorgevel met klassieke zuilenstelling en attiek.
Het Museum voor Schone Kunsten te Gent werd opgericht in 1798 met het doel de talrijke kunstwerken, afkomstig van de tijdens de Oostenrijkse en Franse periode ontbonden kloostergemeenschappen, te groeperen. De kunstverzameling, opgestapeld in de Baudeloabdij, kreeg een eerste onderkomen in de Sint-Pietersabdijkerk, die hierdoor van de slopershamer gespaard bleef. Het museum werd geopend in 1802 en bleef er tot 1810, periode waarin de kerk als parochiekerk Onze-Lieve-Vrouw-Sint-Pieters aan de eredienst teruggeschonken werd. Van 1810 tot 1904 werd de museumcollectie ondergebracht in de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten aan de Academiestraat, waar ten behoeve van het museum in 1871 belangrijke vergrotingswerken plaatsgrepen. De oprichting in 1897 van de Koninklijke Maatschappij Vrienden van het Museum met de oudheidkundige Fernand Scribe als eerste voorzitter, had tot doel de museumcollectie te verrijken (hijzelf schonk talrijke werken) en ijverde voor een nieuw museumgebouw.
Stadsarchitect Charles Van Rysselberghe (1850-1920), ontwerper van talrijke stadsscholen, werd belast met deze opdracht. Het voorproject van 1898 was geïnspireerd op de reeds bestaande musea van Luik, Bordeaux, Rome, geconcipieerd als klassieke tempels ter verheerlijking van de Kunst, allen met slechts één bouwlaag en verlichting langs het dak. Het verbeterde plan met symmetrische plattegrond in kruisvorm met zuidzijde uitgewerkt als hemicyclus en noordzijde met monumentale ingang in de vorm van een klassieke tempel van Hellenistische inspiratie, werd goedgekeurd in 1900. Als locatie werd een rustige ligging in het sinds 1874 op de plaats van de Hollandse citadel aangelegde stadspark, het Citadelpark, ten zuiden van de oude stad, uitgekozen. In 1902 waren de ruwbouw en een aantal zalen klaar. De binnenafwerking, beschildering, bevloering met mozaïek in het peristilium en het meubilair volgden in 1903. In 1904 werd het nieuwe museumgebouw plechtig geopend.
In het vooruitzicht van de Wereldtentoonstelling te Gent in 1913 werd in 1911 reeds een uitbreiding voorzien naar de oorspronkelijke plannen van Van Rysselberghe met twee dwarsvleugels met halfcirkelvormige aanbouwsels en een vleugel aan de Hofbouwlaan, waardoor de tentoonstellingsruimte verdubbelde.
Na de zware beschadiging tijdens de Tweede Wereldoorlog hadden belangrijke renovatiewerken en enkele interieuraanpassingen plaats in de periode 1948-1950 onder leiding van stadsarchitect J. Trefois. Kunstenaar Oscar Hoge en zijn dochter herstelden reliëfs en sgraffitofriezen aan de buitenzijde.
Ook recent hadden nog enkele aanpassingen plaats, onder meer het plaatsen van een glazen tochtportaal bij de centrale ingangsdeur, een nieuwe trap naar de kelderverdieping met vestiaire in een kamer ten westen van de inkom en herinrichting van de grote centrale ruimte zonder aan het oorspronkelijk concept van architect Van Rysselberghe afbreuk te doen.
De oorspronkelijke plattegrond was zeer eenvoudig en symmetrisch opgevat in kruisvorm met imposante ingang in het noorden, halfrond uitgebouwde zuidvleugel en een dwarsbouw met oost- en westvleugel waarin de verschillende zalen gelegen zijn. De ingang met centrale uitbouw is opgevat als een klassieke antentempel met vier zuilen. Achter het peristilium ligt een vierkante hal , geflankeerd door twee ruimtes. De ruime centrale expositiezaal wordt geflankeerd door de oost- en westvleugels met elk acht zalen, onderling verbonden door in de hoeken geplaatste deuren. Enkel in de centrale hal werden de deuren verplaatst van de hoeken naar het midden van de langsmuren om de grote wandtapijten te kunnen exposeren. Twee trappen in het zuiden leiden naar een lager gelegen halfrond met galerij en acht concentrische zaaltjes.
Bij de uitbreiding van 1911 werd de nieuwe zuidvleugel (parallel met Hofbouwlaan) met de oost- en westvleugels verbonden door twee dwarsvleugels van drie zalen, elk voorzien van een halfcirkelvormig aanbouwsel en twee polygonale ruimtes uitgevend op twee binnenkoeren. Een dubbele bordestrap in het zuiden van de hemicyclus vormt de verbinding met de hoger gelegen zuidvleugel (thans museum voor hedendaagse kunst) die op zijn beurt op ingenieuze wijze verbonden is met de dwarsvleugels door in de hoeken geplaatste deuren in de vorm van overkoepelde rotondes.
Het gebouw met slecht één bouwlaag en zichtbare kelderverdieping heeft een fundering van beton, opgaand metselwerk uit baksteen van Stekene en een buitenparement van gele baksteen du littoral met verwerking van zandsteen voor zuilen, hoofdgestel en hoekpenantenen en arduin van Ecaussines voor de monumentale trap. Een laag zinken dak met glazen beraming dekt het gebouw af. Vier gecanneleerde Ionische zuilen sluiten het peristilium en ondersteunen een klassiek hoofdgestel met gelede architraaf, onversierde fries en houten kroon- en tandlijst op klossen met acanthusbladen. De monumentale attiek is voorzien van een hoge fries met reliëfplaten met medaillons naar ontwerp van beeldhouwer L. Van Biesbroeck (1839-1919), leraar van de Gentse Academie, en begrensd door twee postamenten met koperen beelden "Ideaal" en "Waarheid" van 1902, geplaatst in 1907, met de allegorische voorstelling van de ideale en realistische kunst. Twee bronzen beelden van F. Metdepenninghen, geplaatst in 1913, sierden tot de Tweede Wereldoorlog ook de hoekpostamenten van de trap.
De binnenmuren van het peristylium werden aan drie zijden bovenaan versierd met een kleurige art-nouveaugetinte sgraffitofries, in de linker- en rechterhoek gedateerd 1902. Ook de mozaïekvloer met bladranken verraadt art-nouveau-invloed. Het hemelsblauwgeschilderd plafond wordt afgezet door een omlopende casementversiering met rozetten en een kroon- en tandlijst met acanthusconsoles en rozetjes. De monumentale centrale houten paneeldeur is gevat in een classicistische omlijsting met versierde rechtstanden en fries onder een bekronende kroon- en tandlijst.
De blinde zijtraveeën worden bovenaan verrijkt met een terracottakleurige sgraffitofries die verder omheen het gebouw loopt, naar ontwerp van kunstschilder J. Delvin (1853-1922), leraar en van 1902 tot 1922 directeur van de Gentse Academie. Als in een tekenverhaal wordt de geschiedenis van de kunst uitgebeeld. De hoeken worden gemarkeerd door gesculpteerde wapenschilden met namen en data van belangrijke kunstenaars als Rubens en Van Dijck, geflankeerd door vrouwelijke wapenhouders, naar ontwerp van L. Van Biesbroeck. De sgraffitofries op de dwars en achtervleugel van 1912 is duidelijk verschillend van techniek en kleur en is op sommige plaatsen door vocht aangetast.
De zijwanden en de risalieten van de dwarsvleugels onder bekronend driehoekig fronton, zijn doorbraken door gekoppelde rondboogvensters (blauwgeschilderd houtwerk) onder een waterlijst. De halfcirkelvormig uitgebouwde oost- en westvleugels worden geritmeerd door getraliede rondboogvormige keldervensters onder booglijst op imposten en een register van gekoppelde rechthoekige venstertjes op de verhoogde begane grond. Koepelende zinken daken met glazen beraming bekronen de uitbouwen. Een weelderige plantengroei was van bij het ontwerp voorzien om het gebouw in te kleden doch dreigt vandaag het museumgebouw enigszins te domineren.
De achtervleugel aan de Hofbouwlaan wordt gemarkeerd door twee hoekrisalieten onder bekronende driehoekige frontons, gelijkaardige getraliede rondboogvormige vensters en de omlopende fries onder het zandstenen hoofdgestel met kroonlijst op klosjes. Een monumentaal portaal met bekronend hoofdgestel en rondboogdeur met in het boogveld drie figuren die de schilderkunst, beeldhouwkunst en architectuur symboliseren, markeert de middentravee.
Het museuminterieur is zeer functioneel door de symmetrische indeling van de plattegrond en het aan elkaar schakelen van grote en kleine expositiezalen voor de verschillende scholen en thema's. Door het in de hoeken plaatsen van de deuren is een vlotte doorgang verzekerd en zijn brede wanden beschikbaar voor het ophangen van de kunstwerken. De rondboogtoegangen tot de grote centrale ruimte worden geaccentueerd door klassieke portieken terwijl de hoekdeuren in de achterbouw uitgewerkt werden als overkoepelde rotondes. Imposant is ook de grote hemicyclus ten zuiden van de grote zaal omgeven door een galerij met gecanneleerde Dorische zuilen die een omlopend klassiek hoofdgestel met trigliefen en metopen dragen. Een koepelend dak met halfcirkelvormig bovenlichten in mat glas gevat in een houten beraming schept een enorme en heldere ruimte. Alle zalen worden verlicht via ruime licht gebogen bovenlichten met houten roedeverdelingen.
Bron: Onroerend Erfgoed, digitaal beschermingsdossier DO002033, Museum voor Schone Kunsten.
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: S.N. 1996: Museum voor Schone Kunsten [online], https://id.erfgoed.net/teksten/181022 (geraadpleegd op ).
Museum voor Schone Kunsten, heden ook Museum voor Hedendaagse Kunst. Gelegen in de oosthoek van het park met voorgevel uitziend op het Jan Hoetplein en achtergevel in de Hofbouwlaan. Typisch museumgebouw in neoclassicistische stijl (zie de meeste Europese en Amerikaanse musea) naar ontwerp van stadsarchitect Ch. Van Rysselberghe en daterend van 1900-1904.
Belangrijke voorgeschiedenis van de Gentse kunstverzameling opklimmend tot de Oostenrijkse en Franse periode waarin de Jezuïetenorde en talrijke kloosters ontbonden werden en de kunstwerken of verkocht of overgebracht werden naar de Baudeloabdij. Een wet van 1798 bepaalt de oprichting van een museum in de Sint-Pietersabdijkerk. Na 1810 (jaar waarop de kerk aan de eredienst werd teruggeschonken) overgebracht naar de Academie. Uitbreiding van de verzameling door aankoop van nieuwe kunstwerken door de "Vrienden van het Museum" (gesticht in 1876) en giften van belangrijke verzamelaars noodzaakte een ruimere tentoonstellingsruimte.
In 1898 werd stadsarchitect Ch. Van Rysselberghe belast met de bouw van een nieuw museum. Goedgekeurd in 1900, reeds gedeeltelijk in gebruik genomen in 1902 en volledig voltooid in 1904. Voor de Wereldtentoonstelling van 1913 werd de vleugel aan de Hofbouwlaan en twee dwarsvleugels met halfcirkelvormige aanbouwsels toegevoegd naar het oorspronkelijk ontwerp van Van Rysselberghe.
Oorspronkelijk vrij eenvoudig symmetrisch opgebouwde plattegrond in kruisvorm met halfcirkelvormig uitgewerkte zuidzijde. Belangrijkste noordvleugel met monumentale ingang met centrale uitbouw in de vorm van een klassieke antentempel met vier zuilen. Achter het peristilium, vierkante hal geflankeerd door twee ruimten. Ruime centraal gelegen expositiezaal geflankeerd door oost- en westvleugels met elk acht zalen onderling verbonden door in de hoeken geplaatste deuren. Twee trappen in het zuiden leiden naar een hemicyclus met galerij en acht lager gelegen concentrische zaaltjes. De zuidvleugel (evenwijdig aan de Hofbouwlaan) verbonden met de oost- en westvleugel door twee dwarsvleugels (van drie zalen) elk voorzien van een halfcirkelvormig aanbouwsel en twee polygonale ruimtes uitziend op de binnenkoer, dateren van de uitbreiding van 1912.
Eveneens vrij sober en symmetrisch opgebouwde voorgevel met slechts één bouwlaag en zichtbare kelderverdieping, opgetrokken uit gele baksteen "du littoral" met verwerking van witte natuursteen. Monumentale centraal uitgebouwde toogangsportiek of peristilium met vier Ionische gecanneleerde zuilen voorzien van brede trap van arduin (elf treden). Bekronend klassiek hoofdgestel met gelede architraaf, onversierde fries en kroon- en tandlijst op klosjes met acanthusbladen. Erboven monumentale attiek met hoge fries tussen postamenten met allegorische figuren (de ideale en realistische kunst). Beelden en reliëfpanelen in de fries zijn naar ontwerp van L. Van Biesbroeck. Binnenmuren met fries in art-nouveaugetinte stijl, fraai plafond met casementversiering. Mozaïekvloer met bloemenguirlandes. Overigens blinde zijpartijen verfraaid door de omgevende weelderige plantengroei en voorzien van een omheen alle vleugels lopende sgraffitofries met uitbeelding van de geschiedenis van de kunst, uitgevoerd naar ontwerp van J. Delvin. Gesculpteerde wapenschilden (met naam en data van belangrijke kunstenaars) geflankeerd door vrouwelijke wapenhouders naar ontwerp van L. Van Biesbroeck onderbreken de fries op de hoeken (hernieuwd na Wereldoorlog II door O. Hoge en dochter).
Zijgevels en risalieten onder driehoekig fronton doorbroken door gekoppelde rondboogvensters onder waterlijst. Halfcirkelvormig uitgebouwde oost- en westgevel met hoge kelderverdieping verlicht door getraliede rondboogvensters en gekoppelde rechthoekige vensters op de verhoogde begane grond. Achtergevel aan de Hofbouwlaan met centraal portaal en hoekrisalieten onder driehoekig fronton, boven de rondboogdeur versierd met drie figuren die schilderkunst, beeldhouwkunst en architectuur symboliseren.
Functioneel interieur door een symmetrische indeling van het grondplan en het aan elkaar schakelen van grote en kleine expositiezalen voor de verschillende scholen of thema's. Ruime wanden en vlotte doorgang door in de hoeken geplaatste deuren. Verlichting door een glazen bedaking gevat in een zinken beraming.
Bron: BOGAERT C., LANCLUS K. & VERBEECK M. 1982: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Stad Gent, 19de- en 20ste-eeuwe stadsuitbreiding, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 4nc, Brussel - Gent.
Auteurs: Bogaert, Chris; Lanclus, Kathleen; Verbeeck, Mieke
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Bogaert C. & Lanclus K. & Verbeeck M. 1983: Museum voor Schone Kunsten [online], https://id.erfgoed.net/teksten/18199 (geraadpleegd op ).