is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Textielbedrijf Filature du Nord, later rijkswachtkazerne
Deze vaststelling is geldig sinds
is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Rijkswachtkazerne
Deze vaststelling was geldig van tot
Aan de Groendreef werd in 1870 het textielbedrijf "Filature du Nord" opgericht, later "Linière du Canal" en "La nouvelle linière du Canal" waarvoor architect Ferdinand Dierkens in 1924 de gebouwen ontwierp. Na de Tweede Wereldoorlog werd deze site omgevormd tot rijkswachtkazerne. Hiervoor realiseerde men in de jaren 1970-1980 enkele uitbreidingen waaronder een hoogbouw met architectonisch beton naar ontwerp van Albert E. Preys.
De oorspronkelijke vlasfabriek "Filature du Nord" werd circa 1870 opgericht door Allier op de plaats van het lustgoed met bloemisterij van Callier in het voormalige oude Vaernewijck domein, een heerlijkheid met een 18de-eeuws kasteel zogenaamd "Het Steengoed". In 1900 werd dit omgevormd tot "Linière du Canal" en enkele jaren later (1912), bij de overname door de Vooruit, tot de zogenaamde "Filatures et Tissages réunis la Nouvelle Linière du Canal, Textiles des Flandres, Chaudronnerie La Moderne, Usines Phalemdin", zijnde de fabrieken van de socialistische textieltrust. Zij startten in 1927 met een nieuwe textieltak onder de naam "Fil-Soietis", aanvankelijk voor de verwerking van viscose-zijdedraad maar later omgevormd tot katoenspinnerij en -weverij. In de jaren 1930 werd het bedrijf stilgelegd en sedert 1945 betrokken door de mobiele rijkswacht, met in de loop der tijden gedeeltelijke afbraak en wederopbouw tot gevolg. De belangrijke en beeldbepalende gebouwen aan de kanaaloever bleven echter behouden. Zij werden volgens gevelsteen en bouwaanvraag opgericht naar ontwerp van Ferdinand Dierkens in 1924. De huizen die eertijds deze gebouwen in art-decostijl flankeerden en deel uitmaakten van hetzelfde ontwerp werden tijdens de jaren zeventig gesloopt. Erachter bevindt zich nog een gedeelte van de oude fabrieksgebouwen onder raekemdaken (weverij). Binnenin werden zij echter volledig aangepast aan de nieuwe functies.
In de gevelwand vallen twee delen te onderscheiden, gesplitst door de overbouwde toegang met topgevel. De rechterpartij (de voormalige bureaus van de fabriek) telt zeven traveeën en is gevat tussen hoger opgetrokken hoekrisalieten. Het middengedeelte hiervan is twee en een halve bouwlaag hoog en heeft rondboogvormige benedenvensters overspannen met een doorlopende waterlijst die de boog van de vensters volgt. In de zwikken bevinden zich cartouches in art deco die oorspronkelijk bedoeld waren om opschriften met de verschillende werelddelen te dragen. De bovenvensters zijn gevat in rechthoekige nissen. Boven de drie middelste traveeën bevindt zich een bekronende attiek, op de bouwaanvraag met het opschrift "services centraux des sociétés anonymes". De hoekrisalieten zijn afgelijnd tussen hoger opgaande pilasters met art deco versiering. De linkerpartij (het voormalig magazijn) telt eveneens zeven traveeën tussen hoekrisalieten maar heeft drie bouwlagen en is eenvoudiger uitgewerkt. Op de begane grond bevinden zich kruiskozijnen en op de bovenverdiepingen rechthoekige nissen waarin de vensters per travee gevat zijn. Ook de hoekrisalieten zijn eenvoudiger met de bovenverdiepingen op overstek en bij het rechterrisaliet bekroond met hoger oplopende pilasters.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog, op 31 juli 1941, kocht de dienst der domeinen de fabriek aan in naam van de staat via het Bureau ter Vereffening van Crisiskredietverleningen ("L'Office de Liquidation des Interventions de crise"). De Duitse bezetters betrokken de gebouwen echter tot het einde van de oorlog waardoor de gebouwen ook beschadigd raakten bij de bevrijding. Na de oorlog werden de gebouwen in gebruik genomen door de rijkswacht. Hiervoor renoveerde men een aantal bestaande gebouwen maar er werd ook nieuwbouw op de site gerealiseerd. Zo kreeg het ministerie van Openbare Werken in 1968 een bouwvergunning voor een rijkswachtkazerne (bureaus en bergplaats voor moto’s en auto’s) op de hoek van de Groendreef en de Lijsterstraat. De plannen die hiervoor werden opgemaakt door de Gentse architect Albert E. Preys en stabiliteitsingenieur J. Rathé dateren uit de jaren 1966-1968. Eind 1970 begon men met de afbraak van de opslagplaatsen van "Filsoietis" op deze plek en in 1973 kon het nieuwe gebouw betrokken worden. In een tweede fase voorzag men een parkeergarage voor het rollend materieel van de Territoriale Groep aan de Lijsterstraat (1973-74). De derde bouwfase (1981) omvatte een refter, keuken en medische afdeling op de hoek van de Groendreef en de Virginiastraat.
De uitbreiding op de hoek van de Lijsterstraat en de Groendreef (1966-1973) is een L-vormig volume van twee bouwlagen, aan de Groendreef bekroond met een torenvolume van zes bouwlagen en een kleinere dakverdieping, alle onder een plat dak. De vleugel aan de Lijsterstraat heeft een eenvoudige bakstenen gevel met gekoppelde rechthoekige vensters. De vleugel aan de Groendreef heeft bovenaan een gevelbrede, over de hoek doorlopende erker met bandvensters en een parement van betonpanelen, die contrasteert met de bakstenen, meer gesloten gevel van de teruggetrokken begane grond waardoor deze erker visueel los lijkt te komen van de grond. Dit gaat ook op voor het torenvolume dat een teruggetrokken onderste bouwlaag heeft. De kroonlijst van de dakverdieping wordt gevormd door gestileerde diamantkoppen in polyester. Het meest opvallende element van de hoogbouw is echter de toepassing van het architectonisch beton: geprefabriceerde betonelementen die bijdragen tot de esthetiek van het gebouw, een procedé dat architect Albert E. Preys ook al gebruikte bij radiogebouw BRT 2 Oost-Vlaanderen aan de Martelaarslaan 232.
Het hoogstaande, kwalitatieve Schokbeton werd al in 1931 ontwikkeld door de gelijknamige Nederlandse firma maar werd aanvankelijk louter omwille van functionele-economische redenen (duurzaamheid) toegepast in gevels, bijvoorbeeld bij sociale woningbouw aan de Jan De Voslei in Antwerpen naar ontwerp van Jos Smolderen. Bij het Foncolin gebouw in Brussel, een ontwerp van André Jacqmain uit 1955-1958, kregen deze gevelelementen voor het eerst (in België) een expressieve vorm die de architectuur bepaalde. Vanaf de jaren vijftig werd dit procedé herhaaldelijk toegepast bij kantoren, banken en administratieve zetels omwille van de originaliteit en de geraffineerde luxueuze uitstraling van deze gevelelementen, wat aansloot bij hun zoektocht naar een zeker prestige. In de jaren zestig en zeventig ontstonden in België zelfs verschillende bedrijven die zich toelegden op architectonisch of sierbeton. Eén ervan is Seghers Prefalith Beton in Aalter (1956). Deze firma ontwikkelde heel wat expertise op dit vlak (met een eigen laboratorium, technisch-wetenschappelijk onderzoekscentrum en een tekenzaal) en realiseerde zowel kantoorgebouwen als residentiële en openbare gebouwen zoals scholen, gemeentelijke administratieve centra en deze rijkswachtkazerne. Bij die laatste bestaat dit architectonisch beton uit horizontaal gekoppelde tweezijdige panelen ter hoogte van de borstweringen van de lange oost- en westgevel van de toren.
Auteurs: Lanclus, Kathleen; Vandeweghe, Evert
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Is deel van
Groendreef
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Textielbedrijf Filature du Nord, later rijkswachtkazerne [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/18295 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.