Tuinwijk met 241 sociale woningen, tussen 1923 en 1925 gerealiseerd door de Gentse Maatschappij voor Goedkope Woningen naar ontwerp van Oscar en Albert Van de Voorde en Jules Minnaar. In de jaren dertig en vijftig uitgebreid door verschillende sociale huisvestingsmaatschappijen.
Bouwgeschiedenis
Reeds tijdens de Eerste Wereldoorlog organiseerde de stedelijke sociale huisvestingsmaatschappij Gentse Maatschappij der Werkerswoningen (sinds 1958 Gentse Maatschappij voor de Huisvesting) op vraag van het stadsbestuur een wedstrijd onder Gentse architecten voor een tuinwijk van 160 woningen aan de Zwijnaardsesteenweg, op grond die ze aangekocht had van het Bureel van Weldadigheid. Geen enkel van de achttien inzendingen voldeed volledig (vooral omwille van de te dure cottagestijl) maar het verkavelingsplan van Jules Minnaar ("Ypres") werd wel aangeduid als beste en zou in grote lijnen gevolgd worden bij de eigenlijke realisatie na de Eerste Wereldoorlog (met name de ‘passer en schietlood’-aanleg en de gevarieerde inplanting van de woningen). Ook de plannen van de broers Oscar en Albert Van de Voorde werden bekroond. Zij zouden als huisarchitect van de maatschappij (respectievelijk vanaf 1919 en 1938) de wijk architecturaal vorm geven.
De tuinwijk werd uiteindelijk gerealiseerd in 1923-1925 aan de Bernard De Wildestraat 1, 7-13, 2-28, het David ’T Kindtplein 1-19, 2-20, de Domien De Waghemakerestraat 1-29, 2-48, het Pieter Huyssensplein 1-29, 2-30, Jakob Ondermaercqplein 1-13, 2-12, Jan Stassinsplein 1-17, 2-18, Lieven Plumionplein 1-13, 2-12, de Rombaut Keldermansstraat 1-13, 15, 19-37, 2-30, het Simon Van Asscheplein 1-13, 2-14 en de Zwijnaardsesteenweg 607-689. Ze bestond oorspronkelijk uit 241 woningen naar ontwerp van de broers Van de Voorde en Minnaar (gedenkplaat Zwijnaardsesteenweg 617) en werd uitgevoerd door aannemer A. De Vriese. Opdrachtgever was de Gentse Maatschappij voor Goedkope Woningen (sinds 1920 de naam van de Gentse Maatschappij der Werkerswoningen).
Tijdens de jaren dertig werd de wijk in het zuiden en oosten uitgebreid door verschillende sociale huisvestingsmaatschappijen. In 1929-1930 bouwde De Goede Werkmanswoning in het kader van de krottenbestrijding 54 eengezinswoningen en 48 appartementen aan de Zwijnaardsesteenweg, de Haardstedestraat en Kristoffel Van den Berghestraat, met Albert De Wilde als architect en Raymond Kohn (Gent) als aannemer. Omwille van technische gebreken werden deze woningen al in 1939 gerenoveerd en midden jaren negentig werden ze bijna volledig gesloopt. In 1930 realiseerde Le Foyer Gantois (sinds 1951 De Gentse Haard) 32 woningen aan de Haardstedestraat 57-83 en het Louis Roelandtplein 1-35 naar ontwerp van Oscar Van de Voorde, in 1936-1938 aangevuld met 43 woningen aan de Haardstedestraat 85-105, Steenakkerstraat 176-190 en het Louis Roelandtplein 37-59 en 2-24 door De Gezonde Werkmanswoning (een maatschappij die in 1941 opging in De Gentse Haard), naar ontwerp van architect Robert Bernard de Tracy en uitgevoerd door Van Bambeke uit Gent. En ook de Gentse Maatschappij voor Goedkope Woningen liet in 1939 nog 21 eengezinswoningen optrekken aan de Steenakker 134-174, naar ontwerp van Albert Van de Voorde.
Na de Tweede Wereldoorlog werd de wijk uitgebreid in het noorden. De stad Gent maakte hiervoor in 1948 een BPA op (nummer 20) dat begin jaren vijftig grotendeels gevolgd werd door de sociale huisvestingsmaatschappijen bij de bebouwing van het terrein tussen de Jan Van Haelststraat en de Gillis de Sutterstraat. De wegenaanleg werd gefinancierd door de staat volgens artikel 8 van de wet van 15 april 1949 (de zogenaamde "Wet Brunfaut").
In 1951 bouwde Volkshaard 34 woningen aan de Zwijnaardsesteenweg 557-589 en het Gustaaf Eylenboschplein 18-34 en 19-33 naar ontwerp van architecten Adrien Bressers en Robert Bernard de Tracy. Een jaar later realiseerde De Gentse Haard een vrijwel identieke huizengroep aan de overzijde van het plein (Gustaaf Eylenboschplein 1-17, 2-16 en Steenakker 80-82) naar plannen van architect Robert Bernard de Tracy uit 1949. De derde zijde van dit driehoekige plein werd in 1953 door de Gentse Maatschappij voor Goedkope Woningen bebouwd met 22 duplexwoningen (Jan Van Haelststraat 1-27, Steenakker 84-90 en Zwijnaardsesteenweg 591-597) naar ontwerp van architect Fritz Coppieters, die eerder ook al tekende voor de realisatie van de naburige huizen aan de Bernard De Wildestraat 30-36 en Steenakker 100-132, en de naburige wijk Steenakker.
Midden jaren zeventig werden 124 garages voorzien door de Gentse Maatschappij voor de Huisvesting, naar ontwerp van het Gentse studiebureau Arrow (architect Willy Verstraete). Dezelfde ontwerper tekende in 1982 de plannen voor de renovatie van 26 eengezinswoningen in de interbellum tuinwijk. In 1994 liet de maatschappij de 21 eengezinswoningen aan Steenakker uit 1939 renoveren door architecten Rudy Van Belleghem en Kris Van der Meirsch. En in 1997 werden nog 14 woningen van de interbellum tuinwijk gerenoveerd.
Tussen 1994 en 1997 realiseerde De Goede Werkmanswoning 59 woningen en appartementen ter vervanging van haar patrimonium uit 1930 aan de Haardstedestraat, Kristoffel Van Den Berghestraat en de Zwijnaardsesteenweg, naar ontwerp van Decorte & Vincent Architecten. Zij ontwierpen rond de eeuwwisseling ook de appartementsgebouwen in de noordelijke punt van de wijk (Gillis de Sutterstraat – Steenakker – Zwijnaardsesteenweg). Vanaf 2007 werden enkele huizen uit de interbellum tuinwijk afgebroken en vervangen door twee laagbouw appartementsgebouwen die aansluiten bij de architectuur van de tuinwijk (Bernard De Wildestraat 1 en Rombaut Keldermansstraat 15). In 2012-2013 ten slotte werden de duplexappartementen uit 1953 door WoninGent (opvolger van de Gentse Maatschappij voor Huisvesting) verbouwd tot 22 eengezinswoningen, met behoud van erfgoedwaarde. Het huis op de hoek van het Roelandtplein en Steenakker wordt afgebroken.
Typering en beschrijving
Deze wijk vormt het oudste deel van een ruimere sociale stadswijk met de wijk Steenakker uit de jaren vijftig ten oosten, en Nieuw-Gent uit de jaren zeventig ten westen. Het centrale gedeelte wordt gevormd door de tuinwijk uit 1923-1925 met straatnamen ontleend aan bekende historische Vlaamse bouwmeesters. Typerend voor het tuinwijkconcept is de hiërarchische wegenaanleg met hoofdwegen, vijf binnenpleinen (closes) op het einde van doodlopende straten, en voetpaden langs de achtertuinen (back streets). Naar aanleiding van de gegroepeerd inplanting van garages in de achtertuinen werden deze voetpaden midden jaren zeventig verbreed om de toegang voor voertuigen mogelijk te maken. Binnen de tuinwijkgedachte past ook de gevarieerde inplanting met verspringende rooilijn (de theorie van Raymond Unwin), onder andere aan de Zwijnaardsesteenweg waar de vijf huizengroepen die de wijk afbakenen afwisselend met en zonder voortuin zijn ingeplant. Een derde tuinwijkkenmerk is de aanwezigheid van gemeenschappelijke groenzones (bijvoorbeeld op het Pieter Huyssenplein). Op de andere, kleinere pleintjes is deze groenzone midden jaren zeventig deels opgeofferd om parkeergelegenheden te creëren.
De architectuur van de wijk is eenvoudig maar gevarieerd: woninggroepen van twee, vier, vijf of zeven cottage-getinte bakstenen huizen van twee bouwlagen onder pannen zadeldaken, afwisselend met lijst- en puntgevels. De deuren zijn rechthoekig (in vlakke bakstenen omlijsting) of korfboogvormig (enkel met druiplijst), de vensters zijn ruim en rechthoekig onder een bakstenen druiplijst. Verder worden de gevels verlevendigd met muizentandfriezen en een ruitvormig metselwerkmotief boven de voordeur, dat typisch is voor architect Oscar Van de Voorde. Het schrijnwerk was oorspronkelijk wit, vaak met kleine roedeverdeling in bovendeel en beluikt onderaan.
De bewaarde bouwfasen uit de jaren dertig en vijftig bestaan uit rijbebouwing, hier en daar op een verspringende rooilijn ingeplant, en met twee pleinen (Gustaaf Eylenboschplein en Louis Roelandtplein). De woningen zijn typische bakstenen rijwoningen van twee bouwlagen en twee traveeën onder een zadeldak van rode pannen. De 32 woningen uit 1932 aan de Haardstedestraat en het Louis Roelandtplein worden gekenmerkt door het contrast tussen de rode bakstenen onderaan en de beige bakstenen boven, door de rondboogvormige deuropening met bakstenen lijst, de beluikte vensters onderaan en door de horizontale roedeverdeling. De 43 woningen uit 1936-1938 aan de Haardstedestraat, Steenakkerstraat en het Louis Roelandtplein zijn zeer eenvoudig en zakelijk in spiegelbeeldschema met horizontale roedeverdeling (verdwenen). Op de hoeken bevinden zich winkel- of horecapanden. Ook de 21 woningen aan de Steenakker van 1939 hebben een meer zakelijke vormgeving met nadruk op de horizontale lijn (door het doorlopen van een fries en witte lijsten), enkel doorbroken door vier huizen met een bepleisterde bovenverdieping. Het originele witte schrijnwerk (met kleine roedeverdeling in bovendeel van de ramen en met vensterluiken onderaan) is verdwenen.
De 68 woningen uit 1951-52 aan de Zwijnaardsesteenweg, Steenakker en het Gustaaf Eyelboschplein hebben traditionalistische accenten zoals het smeedwerk voor het WC-raampje en de deuromlijsting (met negblokken of een classicistisch getint portaal). De 22 woningen uit 1953 aan Jan Van Haelststraat, Steenakker en Zwijnaardsesteenweg worden gekenmerkt door een opvallend, decoratief metselverband (ketting- of Engels verband), en eenlaagse bergingen tussen de woninggroepen. De 21 huizen uit dezelfde periode aan de Bernard De Wildestraat en Steenakker ten slotte hebben het kettingverband, witte luiken (grotendeels verdwenen) en een verhoogde voortuin op breukstenen sokkel. Deze architectuur van Fritz Coppieters werd door tijdgenoten bestempeld als Zwitsers. Hij voorzag aanvankelijk trouwens ook houten bergingen naast de hoekhuizen (wat door de stedelijke diensten werd bestempeld als typisch voor Zwitserland, Duitsland en Oostenrijk) maar deze werden uiteindelijk niet uitgevoerd.
De planindeling van de woningen is typisch voor hun bouwperiode. Bij de tuinwijkwoningen uit 1925 bevindt zich op het gelijkvloers een spreekkamer (parloir) vooraan en een leefkeuken achteraan. De WC en berging zijn toegankelijk via de koer. Er waren oorspronkelijk ook verschillende winkels in deze wijk. Tijdens de naoorlogse periode werd een badkamer boven geïntroduceerd. De enige afwijkende planindeling zijn de 22 woningen uit 1953 van Fritz Coppieters. Dit zijn duplexwoningen met 44 één-slaapkamer-appartementen (zonder badkamer). Bij de 21 huizen aan de Bernard De Wildestraat en Steenakker voorzag Coppieters twee verschillende planindelingen voor het gelijkvloers (keuken-eethoek vooraan en woonkamer achter of omgekeerd) naar gelang de oriëntatie van de woningen, net zoals bij zijn ontwerp voor de naburige wijk Steenakker.
Evaluatie
De tuinwijk van 1925 heeft een architecturale en stedenbouwkundige waarde als representatief maar vrij groot voorbeeld van de toepassing van de tuinwijkprincipes in de sociale woningbouw van Vlaanderen tijdens de eerste helft van de jaren twintig. Daarnaast passen verschillende bouwfasen ook in de krotopruiming van de jaren dertig, wat het geheel een zekere historische waarde verleent. Bepalende erfgoedelementen zijn de circulatiepatronen (closes, auto- en voetgangerswegen), de gevarieerde inplanting van de architecturale volumes ten opzicht van elkaar, de overgangen tussen publieke en private ruimte (omhaagde voortuinen), de architectuur (homogeniteit, schaal, silhouet, coloriet en materiaalgebruik). De bouwfasen uit de jaren dertig en vijftig hebben eerder een ondersteunende contextwaarde.
Auteurs: Bogaert, Chris; Lanclus, Kathleen; Verbeeck, Mieke; Vandeweghe, Evert
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Bogaert C. & Lanclus K. & Verbeeck M. & Vandeweghe E. 2016: De grote tuinwijk [online], https://id.erfgoed.net/teksten/185584 (geraadpleegd op ).
Vijf huizengroepen afwisselend met en zonder voortuin, met de achterliggende huizen tot Steenakker een tuinwijk vormend waar doorheen de volgende straten met bijhorend pleintje lopen: Rombaut Keldermansstraat met Jacob Ondermaercqplein, Domien De Waghemakerestraat met Lieven Plumionplein, Bernard de Wildestraat met David 't Kindtplein en het ruime Pieter Huyssensplein met Simon Van Assche- en Jan Stassinsplein, alle namen ontleend aan bekende historische Vlaamse bouwmeesters. Volgens archiefstukken en de arduinen gedenkplaat op de linker zijgevel van Zwijnaardsesteenweg nummer 617 werd de tuinwijk in 1924-1925 opgericht door de Gentsche Maatschappij voor Goedkoope Woningen naar ontwerp van de architecten O. en A. Vande Voorde en J. Minnaar. Tuinwijk van het veel voorkomende doorsneetype met eenvoudige bakstenen huizen opgetrokken in groepjes van twee, vier, vijf of zeven. Breedhuizen met twee bouwlagen en één travee van het enkelhuistype onder pannen zadeldaken. Brede puntgevels of lijstgevels geritmeerd door puntgevels. Ruime rechthoekige vensters onder bakstenen druiplijst.
Rechthoekige deuren in vlakke bakstenen omlijsting, korfboogdeuren enkel met druiplijst. Baksteenfriezen toegepast als gevelversiering.
In 1974 werden reeksen autoboxen gegroepeerd ingeplant op de ruimste groenzones van de tuinwijk gevormd door aan elkaar palende achtertuinen. Bestaande voetgangerspaden, die langs die achtertuinen voerden, werden verbreed om de toegang voor voertuigen mogelijk te maken. Tezelfdertijd werden parkeergelegenheden gecreëerd op de plantsoenen van de zes binnenpleinen.
Bron: BOGAERT C., LANCLUS K. & VERBEECK M. 1982: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Stad Gent, 19de- en 20ste-eeuwe stadsuitbreiding, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 4nc, Brussel - Gent.
Auteurs: Bogaert, Chris; Lanclus, Kathleen; Verbeeck, Mieke
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Bogaert C. & Lanclus K. & Verbeeck M. 1983: De grote tuinwijk [online], https://id.erfgoed.net/teksten/18796 (geraadpleegd op ).