Het dubbel omgracht kasteel van Bornem bevindt zich in het noordoosten van het grafelijk domein langs de Oude Schelde. De omliggende kasteelgronden omvatten vooral bossen, voornamelijk kweek van Canadapopulieren, bepaald door de aanwezigheid van waterrijke gronden, en weilanden.
Volgens de overlevering zou de site opklimmen tot de Romeinse periode, toen een ronde wacht- of uitkijktoren werd gebouwd in een Scheldemeander, op een donk (een zandige verhevenheid, die boven de omliggende poldergronden uitsteekt). Literatuurbronnen vermelden een feodale burcht uit de 9de-10de eeuw, opgevat als een verdedigingstoren tegen de invallen van de Noormannen en naderhand de verblijfplaats van de heren van Bornem. In 1586 werd het goed aangekocht door Pedro Coloma, die het kasteel liet verbouwen tot een aangenaam lusthof in renaissancestijl. De vermelde toren werd samen met een deel van de ringmuur gesloopt in 1687.
De gravure van Sanderus in zijn Flandria Illustrata (1641) geeft een goed beeld van het toenmalige uitzicht van het kasteel: het kasteel ligt aan de Oude Schelde en wordt aan de drie overige zijden omgeven door een rechthoekige omgrachting. De inrijpoort binnen de vesting werd omgebouwd tot een hoog rechthoekig gebouw dat aansluit op de vierkante burcht. De westzijde is een gebouwencomplex en de twee zijden van de Oude Schelde weg bevatten nog de middeleeuwse omwalling met kantelen en vooruitspringende hoek en weertorens. Op het middendeel staat de robuuste hoge oorspronkelijke wacht- of uitkijktoren die in 1687 zou afgebroken worden. Tussen deze omgrachting en de omwalling is er een formele tuin met parterres, hagen, boomrijen en constructies aangelegd. De toegangsweg loopt van de Oude Schelde weg tot een poort ter hoogte van een dwars verlopende dreef die de onderkant van de gravure vormt.
Sedert 1773, officieel sedert 1780, is het eigendom van het geslacht de Marnix, vanaf 1881 de Marnix de Sainte-Aldegonde, verwijzend naar een vroegere heerlijkheid die lange tijd in handen van de familie was.
De kabinetskaart van de Ferraris (1770-1778) geeft het “Château de Bornem” weer als een omgracht kasteel met enkele moestuintjes errond. Binnen de tweede omgrachting, die eveneens aansluit op de Oude Schelde worden enkele losstaande gebouwen en een kapel omgeven door moestuintjes en een kleine boomgaard afgebeeld. De kaart van Vandermaelen (1846-1854) stelt het “Château de Mr. Marnix” voor te midden van de dubbele omgrachting met een klein grasperceeltje in het oosten.
Het oude, bouwvallig geworden slot van Pedro Coloma, eerder een grote kasteelhoeve, werd gesloopt in de jaren 1880 in opdracht van graaf Ferdinand Jozef (1837-1913). Plannen voor de volledige verbouwing van het kasteel en de bijgebouwen werden opgemaakt door architect Hendrik Beyaert, doch na zijn dood in 1894 voltooid door Emile Janlet, die lichte wijzigingen aanbracht. Waarschijnlijk kreeg Beyaert de opdracht in het begin van de jaren 1880. In een eerste fase kwamen vermoedelijk de bijgebouwen aan de beurt (zie jaartal 1883 in de schuur en mutatieschetsen van het kadaster). De oudst bewaarde, zij het niet gerealiseerde plannen voor het middeleeuws geïnspireerde kasteel dateren echter van 1887; volgens deze plannen met opschrift "quatrième projet", bestond de bekommernis van Beyaert erin de zogenaamde "Grand Vestibule", een soort middeleeuwse ridderzaal (noordvleugel), te integreren in het algemene renovatieplan. Hiervoor creëerde hij een sterk geaccentueerde noordgevel met aan de oostzijde een cilindervormige toren, vervolgens een aantal in hoogte toenemende gevelvlakken en ten slotte een toren die de overgang vormde naar de middeleeuwse vestibule met zware steunberen; het ontwerp voorzag als eindpunt aan de westzijde een brug met overdekte galerij over de omgrachting. Het ontwerp werd echter niet uitgevoerd. Eén van de weinige elementen die wel uitgevoerd werden, is de uitbreiding van het bestaande halfcilindrisch massief van een laag torengebouw (westzijde middenvleugel) tot een hoge toren met pagaddertoren. De volgende reeks plannen van 1890-1891 wijkt niet noemenswaardig af van de vorige; de wijzigingen betreffen vooral de binneninrichting en de gevelopeningen. De plannen van 1893, met vermelding "cinquième projet", verschillen echter grondig. Hierbij werd het volgende voorzien: links de volledige afbraak van de noordvleugel op de binnenplaats en de vervanging door een nieuwe haakse vleugel; de afbraak van de "Grand Vestibule"; de verhoging met één verdieping van de oostgevel op de binnenplaats, wat een monumentaler uitzicht geeft. Uiteindelijk werd het kasteel nagenoeg volledig afgebroken en heropgericht met een totaal ander bouwvolume op de grondvesten van de middeleeuwse burcht in de periode 1890-1894. Van het oude slot resten enkel de ronde torentrap (westzijde), enkele muurgedeelten en de torenbasissen. De buitenaanleg bij het nieuwe kasteel bestond uit -een eenvoudig grasveld dat de verharding rondom het kasteel omkaderde. De omgrachting was aan de oostzijde onderbroken.
Het massief aandoend kasteel met verticaal accent en asymmetrisch U-vormig ingeplante vleugels onder leien bedaking heeft vrij gesloten buitengevels van natuursteen, met neogotische reminiscenties. De rijker uitgewerkte binnenplaatsgevels met neorenaissance-uitzicht en open karakter zijn opgetrokken uit bak- en natuursteen. De typische eigenschap van Hendrik Beyaert, namelijk de creatie van asymmetrische ontwerpen, komt sterk tot uiting, vooral door het gebruik van torens, topgevels en onregelmatige travee-indelingen met overwegend rechthoekige muuropeningen. De vrije vormgeving wordt aan de binnenplaats het best geïllustreerd door de oostgevel, waar een asymmetrisch geplaatste topgevel uitspringt. Deze gevel wordt bovendien voorafgegaan door een terras met smeedijzeren borstwering met typisch ‘Beyaertiaans karakter’, door het gebruik van motieven die ook elders in zijn oeuvre voorkomen.
Het interieur is vrij sober opgevat, maar bevat toch een rijke verzameling kunstschatten, waaronder schilderijen, meubelen, kantwerk en Chinees porselein. De gerestaureerde bibliotheek bevat onder meer een mooie collectie handgeschreven boeken.
De gekanteelde poort in traditionele stijl uit de tweede helft van de 17de eeuw werd gebouwd in opdracht van Jean-François Coloma (1630-1700), vierde baron en eerste graaf van Bornem van 1656 tot 1700 (later ingebracht wapenschild). De poort is opgetrokken in baksteenbouw met zandstenen speklagen en een rondboogpoort in een arduinen omlijsting. Ten oosten van de poort is de ingebouwde traditionele kern zichtbaar (confer de steile dakhelling, aandaken, zandstenen steigergaten en muurbanden).
De toegangsbrug tot het kasteel van 1895 naar ontwerp van Emile Janlet heeft twee cilindrische wachttorentjes onder een piramidaal dak.
De bijgebouwen, gelegen binnen de eerste omgrachting, zijn volledig opgetrokken uit baksteen en bestaan uit paardenstallen, zadelmakerslokaal, conciërgewoning, hovenierswoning en schrijnwerkerij. Ze zijn ingeplant op een driehoekig terrein ten westen van het poortgebouw en zijn opgevat als een landelijk ‘mini-dorpje’ met meerdere binnenplaatsen als ruimtelijk verbindingselement. Dit vrij asymmetrisch geheel wordt benadrukt door het gebruik van verschillende bouwhoogten, langs- en dwarsvleugels met soms asymmetrische gevels en de decoratieve verwerking van baksteen, onder meer configuraties in visgraatverband, afgewisseld met boogfriezen. De verspreide sierankers onder meer een M, verwijzen naar Marnix. De schuur vertoont jaarankers 1883. Deze bijgebouwen zijn anno 1995 gedeeltelijk ingericht als museum voor Europese en Amerikaanse koetsen, evenals alle mogelijke attributen voor het optuigen van paarden.
Uniek op het domein is de eendenkooi op de Oude Schelde, waarvan de oorsprong opklimt tot 1318. Een nieuwe werd opgericht door Th. Baradot in 1534, maar aanzienlijk verbeterd door Pedro Coloma in 1612. Ze werd opgericht om wilde eenden te vangen zonder schieten, oorspronkelijk voor consumptie, heden voor wetenschappelijke doeleinden. De constructie bestaat uit trechtervormige vangpijpen, overkoepeld met gaasdraad, die uitmonden in een fuik.
Het omgrachte kasteel bevindt zich ten zuiden van de Oude Schelde, waarop de omgrachting aansluit. Grasperken met verspreide bomengroepen omgeven het kasteel en de bijgebouwen. Het kasteel is vanuit het zuiden bereikbaar via een dreef van zomereik. Deze dreef loopt over het kasteeldomein door tot aan de Oude Schelde, waar ze nog enkele meters afbuigt in westelijke richting. Ten zuiden van de gracht langs de bijgebouwen loopt een oost-west georiënteerde dreef van opgaande tamme kastanje, ten zuidoosten bestaat deze uit gewone beuk. Aan de overzijde van de Schelde begeleiden tien opgaande platanen het zicht op het kasteel. De omgeving van het kasteel bestaat noorden van de Oude Schelde en in oostelijke richting hoofdzakelijk weilanden met enkele boomrijen. Ten zuiden en ten westen komt een compartimentlandschap voor met kleinschalige afwisseling van bossen en weilanden.
Auteurs: Cox, Lise; De Borgher, Marc; Kennes, Hilde; Van der Linden, Geert
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Cox L. & De Borgher M. & Kennes H. & Van der Linden G. 2015: Kasteeldomein Marnix van Sint-Aldegonde [online], https://id.erfgoed.net/teksten/168350 (geraadpleegd op ).
Een griend is een strook grond waarop wilg (rijshout, in het westen van Vlaanderen ook wijmen genoemd) geteeld wordt. Het hout ervan werd en wordt soms nog benut voor het maken van manden, het beschoeien van oevers, het opbinden van andere planten etc.
Hoewel de mandenmakerij en bijhorende wilgenteelt, evenals de wilgenteelt voor andere ambachtelijke doeleinden al geruime tijd nagenoeg is stilgevallen, komen er nog vele locaties voor waar een breed spectrum aan wilgensoorten en –variëteiten aangetroffen wordt. Voor de beschrijving en de selectie van typische voormalige grienden en voornoemde locaties als onderdeel van het aspect autochtone genenbronnen in Vlaanderen, meer bepaald van het genus Salix in de provincie Antwerpen, is beroep gedaan op de studie in opdracht van het Agentschap voor Natuur en Bos “Oorspronkelijke inheemse bomen en struiken in de houtvesterijen Antwerpen en Turnhout. Onderzoek naar autochtone genenbronnen in Vlaanderen. Deelrapport: een overzicht van het genus Salix in de provincie Antwerpen: autochtone taxa en cultuurvariëteiten”.
Voor de selectie van representatieve voormalige grienden in de provincie Antwerpen lag het voor de hand dat er gekozen is voor een locatie in Klein-Brabant aan de Schelde, ergens in Bornem. Er is voor gekozen twee factoren te combineren, de soortenrijkdom enerzijds en de historische context anderzijds. Op basis hiervan zijn drie locaties gekozen :
De voormalige griend in de schorre van de Schelde ter hoogte van de vroegere saskil van het historische Sas op de Oude schelde ter hoogte van de brug Bornem-Temse (locatienummer 742 en 756 in de inventarisatie inheemse bomen en struiken), ook schor van Bornem genoemd, bevat als vegetatietypen Salicetum cinereae (rivieroever) en Salicion albae (getijdenonderhevig zoetwaterschor), nagenoeg integraal bestaand uit een cultuurspectrum van mandenmakerswilgen, mogelijks met uitzondering van de zomerdijken die met Salix alba en Salix X rubens beplant werden, wat mogelijk autochtoon materiaal is. Momenteel heeft de voormalige griend het voorkomen van een wilgenvloedbos.
De voorgestelde voormalige griend bevindt zich in de historische eendenkooi van het kasteeldomein van Marnix de Sainte-Aldegonde. Het integrale behoud en beheer van die site in al zijn aspecten bewerkstelligt meteen de vrijwaring van het belangrijke Salicetum met tal van wilgen met autochtoon karakter en met historische betekenis inzake de wijmenteeltcultuur.
De Bornemse eendenkooi ligt langs de oude Schelde-arm die in de 13de eeuw, wellicht na regelmatige overstromingen, op natuurlijke wijze is afgesneden. Die Oude Schelde is (gedeeltelijk) afgedijkt vanaf 1283 en omstreeks 1320-1322 door dijken van de Schelde afgesneden. Alleen ter hoogte van het Oude Sas, nabij de huidige brug van Temse, was er via een duikelaar een verbinding mogelijk met de Nieuwe Schelde. De oudste vermelding van een aanzienlijke eendenvangst te Bornem, komt voor in de schatting van bezittingen toegewezen aan Robrecht van Kassel, een jongere zoon van de graaf van Vlaanderen. De jaarlijkse vangst van “honderd riviervogels” overtreft al ruim de aantallen die kan afgeleid worden uit de eeuwen later reeds vermelde kleinschalige "entvogelslag" of vergelijkbare vangstmethoden. Er was dus toen al te Bornem een grotere vanginstallatie die jaarlijks vast rendeerde. Dit kan enkel een soort eendenkooi geweest zijn. Deze kooi ligt nog steeds ongeveer 500 m ten westen van het kasteel van Bornem, langsheen de 6 km lange en 100 m brede Oude Schelde, in een groot kasteeldomein dat ruim duizend jaar in het bezit was van adellijke families. De huidige eigenaar is graaf John de Marnix de Sainte-Aldegonde. De inrichting van deze eendenvangstplek was vermoedelijk ingegeven door de afsnijding van deze rivierarm in de 13de eeuw, want van dan af werden pleisterende eenden er niet meer verstoord door de scheepvaart op de rivier. In het schattingsverslag van 1318 is trouwens ook voor het eerst het toponiem Oude Schelde (Viez Escaut) opgenomen. De eendenvangplaats of kooi is er uitgebreid in 1534 en merkbaar verbeterd in 1612. Op de gravure van het kasteel van Bornem uit 1644 zijn twee vangpijpen ten noorden en twee vangpijpen ten zuiden van de Oude Schelde ingetekend. In 1760 bestond deze eendenkooi uit zes vangpijpen, drie langs elke oever. Toen waren er 300 lokeenden. Het is de enige Vlaamse eendenkooi met vangpijpen uitkomend op een ruime waterpartij die buiten de kooi zelf door loopt. In 1877 verbleven er gemiddeld 200 tot 250 koppels staleenden en werd gevangen van 1 oktober tot 1 april. Er stonden toen knieschermen van ongeveer 1,25 meter hoog tussen de kortschermen. Bij het vangen begon de kooiman met een fluittoon om de tamme eenden te verwittigen dat een voederbeurt volgde. Om de eenden in de vangpijp te lokken gebruikte men twee kleine rosse langharige honden. Als de eerste hond een rondje had gelopen, volgde de tweede datzelfde circuit. Uit de bijbehorende tekeningen blijkt dat de beugels niet waren overspannen met netten maar met evenwijdig vastgehechte twijgen en dat er bij een vangpijp slechts vier vrij lange kortschermen stonden. Op het einde van de vangpijp was er een afneembaar vangfuiknet. In 1903 waren de drie noordelijke vangpijpen verdwenen en was daar enkel nog de aanzet van de meest oostwaartse pijp te zien. Langs de zuidelijke oever was toen een vierde vangpijp bijgekomen. De ligging van de 7 vangpijpen is nog af te leiden uit de huidige kadastrale plannen. De laatst aangelegde zuidelijke vangpijp heeft een kromming in oostelijke en de drie oudere buigen af in westelijke richting. Deze vier vangpijpen liggen verspreid over een oeverlengte van 400 meter en in 1989 stonden 7 tot 9 kortschermen naast elke vangpijp. De meeste schermen waren bevestigd aan knotessen en knotwilgen. Deze situatie bleef tot vandaag ongewijzigd. Kort na 1945 is de kooi storend “gemoderniseerd”: eternietplaten kwamen in de plaats van rietschermen en er werden brokken natuursteen gestort als oeverversteviging. Nadat in 1972 de vangst met eendenkooien wettelijk werd verboden, verhuurde de eigenaar de kooi aan de Belgische Staat. Deze huurovereenkomst is na de regionalisering overgenomen door het huidige Agentschap voor Natuur en Bos. Daardoor zijn een tiental jaren geleden al aanzienlijke aanpassingen doorgevoerd: de eternietplaten zijn nu terug vervangen door rietschermen of met klimop begroeide ijzergaasdraad. De overspanning van de half-cirkelvormige beugels, met harmonica-ijzergaasdraad en zwarte nylonnetten, bleef er degelijk bewaard en onderhouden. In de eendenkooi broeden blauwe reigers en aalscholvers, vooral in de hoge bomen op een eilandje tegenover de westelijke vangpijp.
De voormalige griend maakt hier deel uit van de specifieke dichte begroeiing en beplanting langsheen de eendenkooi. De verschillende bomen en struiken staan hier meer verspreid dan in de voormalige grienden op de Scheldeschorren.
Bron: Beschermingsdossier DA002503
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: S.N. 1998: Kasteeldomein Marnix van Sint-Aldegonde [online], https://id.erfgoed.net/teksten/127456 (geraadpleegd op ).
Dubbel omgracht kasteel, gelegen in het noordoosten van het grafelijk domein langs de Oude Schelde. De kasteelgronden omvatten vooral bossen, voornamelijk kweek van Canadapopulieren, bepaald door de aanwezigheid van waterrijke gronden, en weilanden.
Uniek op het domein is de eendenkooi op de Oude Schelde, waarvan de oorsprong opklimt tot 1318; een nieuwe werd opgericht door Th. Baradot in 1534, doch aanzienlijk verbeterd door Pedro Coloma in 1612. Ze werd opgericht om wilde eenden te vangen zonder schieten, oorspronkelijk voor consumptie, heden voor wetenschappelijke doeleinden. De constructie bestaat uit trechtervormige vangpijpen, overkoepeld met gaasdraad, die uitmonden in een fuik.
Volgens de overlevering zou de site opklimmen tot de Romeinse periode, toen een ronde wacht- of uitkijktoren werd gebouwd in een Scheldemeander, op de "Donk" (een zandige verhevenheid, die boven de omliggende poldergronden uitsteekt). Literatuurbronnen gewagen van een feodale burcht uit de 9de-10de eeuw, opgevat als een verdedigingstoren tegen de invallen van de Noormannen en naderhand verblijfplaats van de heren van Bornem. Op een gravure van Sanderus in zijn Flandria Illustrata (1641) bemerkt men op de binnenkoer van de middeleeuwse burcht, nog de hoge ronde toren die boven de andere gebouwen uitsteekt. In 1586 aangekocht door Pedro Coloma, die het kasteel liet verbouwen tot een aangenaam lusthof in renaissancestijl. De hoger vermelde toren werd samen met een deel van de ringmuur gesloopt in 1687. Sedert 1773, officieel sedert 1780, eigendom van het geslacht de Marnix, vanaf 1881 de Marnix de Sainte-Aldegonde, naar een vroegere heerlijkheid die lange tijd in handen van de familie was.
Het oude, bouwvallig geworden slot van Pedro Coloma, eerder een grote kasteelhoeve, werd gesloopt in de jaren 1880 in opdracht van graaf Ferdinand Jozef (1837-1913). Plannen voor de volledige verbouwing van het kasteel en de bijgebouwen werden opgemaakt door architect H. Beyaert, doch na zijn dood in 1894 voltooid door E. Janlet, die lichte wijzigingen aanbracht. Waarschijnlijk kreeg H. Beyaert de opdracht in het begin van de jaren 1880. In een eerste fase kwamen vermoedelijk de bijgebouwen aan de beurt (zie jaartal 1883 in de schuur en mutatieschetsen van het kadaster). De oudst bewaarde, doch niet gerealiseerde plannen voor het middeleeuws geïnspireerde kasteel dateren echter van 1887; volgens deze plannen met opschrift "quatrième projet", bestond de bekommernis van Beyaert erin de zogenaamde "Grand Vestibule", een soort middeleeuwse ridderzaal (noordvleugel), te integreren in het algemene renovatieplan; hiervoor creëerde hij een sterk geaccentueerde noordgevel met aan oostzijde een cilindervormige toren, vervolgens een aantal in hoogte toenemende gevelvlakken en ten slotte een toren die de overgang vormde naar de middeleeuwse vestibule met zware steunberen; het ontwerp voorzag als eindpunt aan de westzijde een brug met overdekte galerij over de omgrachting. Het ontwerp werd echter niet uitgevoerd. Eén van de weinige elementen die wel uitgevoerd werden, is de uitbreiding van het bestaande halfcilindrisch massief van een laag torengebouw (westzijde middenvleugel) tot hoge toren met pagaddertoren. De volgende reeks plannen van 1890-1891 wijkt niet noemenswaardig af van de vorige; de wijzigingen betreffen vooral de binneninrichting en de gevelopeningen. De plannen van 1893, met vermelding "cinquième projet", verschillen echter grondig: voorzien werd: links de volledige afbraak van de noordvleugel op de binnenplaats en de vervanging door een nieuwe haakse vleugel; 2. de afbraak van de "Grand Vestibule"; 3. de verhoging met één verdieping van de oostgevel op de binnenplaats, wat een monumentaler uitzicht geeft. Uiteindelijk werd het kasteel nagenoeg volledig afgebroken en heropgericht met een totaal ander bouwvolume op de grondvesten van de middeleeuwse burcht in de periode 1890-1894. Van het oude slot resten enkel de ronde torentrap (westzijde), enkele muurgedeelten en de torenbasissen.
Gekanteelde poort uit de tweede helft van de 17de eeuw in traditionele stijl, gebouwd in opdracht van Jean-François Coloma (1630-1700), vierde baron en eerste graaf van Bornem van 1656 tot 1700; later ingebracht wapenschild. Baksteenbouw met zandstenen speklagen en rondboogpoort in arduinen omlijsting. Ten oosten van de poort: ingebouwde traditionele kern, zie steile dakhelling, aandaken, zandstenen steigergaten en muurbanden.
Toegangsbrug tot het kasteel van 1895 naar ontwerp van E. Janlet, met twee cilindrische wachttorentjes onder piramidaal dak.
Massief aandoend kasteel met verticaal accent en asymmetrisch U-vormig ingeplante vleugels onder leien bedaking; vrij gesloten buitengevels van natuursteen, met neogotische reminiscenties; rijker uitgewerkte binnenplaatsgevels met neorenaissance-uitzicht en open karakter, opgetrokken uit bak- en natuursteen. De typische eigenschap van H. Beyaert, namelijk de creatie van asymmetrische ontwerpen, komt sterk tot uiting, vooral door het gebruik van torens, topgevels en onregelmatige travee-indelingen met overwegend rechthoekige muuropeningen. De vrije vormgeving wordt aan de binnenplaats het best geïllustreerd door de oostgevel, waar een asymmetrisch geplaatste topgevel uitspringt deze gevel wordt bovendien voorafgegaan door een terras met smeedijzeren borstwering met typisch "Beyaertiaans karakter", door het gebruik van motieven die ook elders in zijn oeuvre voorkomen.
Vrij sober opgevat interieur, doch met rijke verzameling kunstschatten, waaronder schilderijen, meubelen, kantwerk en Chinees porselein. De gerestaureerde bibliotheek bevat onder meer een mooie collectie handgeschreven boeken.
De bijgebouwen, gelegen binnen de eerste omgrachting, zijn volledig opgetrokken uit baksteen en bestaan uit paardenstallen, zadelmakerslokaal, conciërgewoning, hovenierswoning en schrijnwerkerij. Ze zijn ingeplant op een driehoekig terrein ten westen van het poortgebouw en zijn opgevat als een landelijk "mini-dorpje" met meerdere binnenplaatsen als ruimtelijk verbindingselement. Vrij asymmetrisch geheel, benadrukt door het gebruik van verschillende bouwhoogten, langs- en dwarsvleugels met soms asymmetrische gevels en de decoratieve verwerking van baksteen, onder meer configuraties in visgraatverband, afgewisseld met boogfriezen. Verspreide sierankers onder meer een M, verwijzend naar Marnix; schuur met jaarankers 1883. Deze bijgebouwen zijn nu gedeeltelijk ingericht als museum voor Europese en Amerikaanse koetsen, evenals alle mogelijke attributen voor het optuigen van paarden.
Bron: DE SADELEER S., KENNES H., PLOMTEUX G. & STEYAERT R. 1995: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Provincie Antwerpen, Arrondissement Mechelen, Kanton Puurs, Klein-Brabant, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 13n3, Brussel - Turnhout.
Auteurs: Kennes, Hilde
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Kennes H. 1995: Kasteeldomein Marnix van Sint-Aldegonde [online], https://id.erfgoed.net/teksten/1901 (geraadpleegd op ).