Achter een deels gesloopte, eerder ruïneuze ruimte bevindt zich een uiterst interessant industrieel complex, heden opgenomen in en bereikbaar via de firma ABZAC-Cartonnages; voorheen behorende bij Huidevetterken. De circa 1830 reeds bestaande huidenvetterij F. Lantheere zou in 1882 tot "stoomkartonnen-buiskensfabriek" "produktie van kartonnen rolletjes voor het opwinden van draad, tot en met vellen metaalplaat " K.J. Rogghe-Leroux omgevormd worden. Met uitzondering van enkele gevels, dateert het nu nog bestaande interieur uit 1890.
Bakstenen constructie van één bouwlaag in T-vorm, van 1852 en 1890, in deels gesloopte toestand.
Best bewaarde gedeelte, onderkelderd voormalig bureelgebouw van drie traveeën, onder mansardedak (kunstleien), van 1890. Bakstenen lijstgevel met neoromaanse inslag, voorzien van sierankers en bakstenen ornamentatie. Rondboogvensters uitgespaard in rondboognissen en gevat tussen pseudo-pilasters. Middentravee gemarkeerd door deurvenster met balkon en hek, en door een dakvenster met getrapte afdekking. Verhoogde begane grond deels voorzien van ijzeren luifel.
Interieur samengesteld uit vijf hallen:
A. Een kleine hal, noordzuid-georiënteerd, in de noordwest-hoek van het bedrijf, bestemd voor reparatie en onderhoud der machines: bezit een zuivere Polonceaukap met houten kapbenen. De oostelijke begrenzing van deze hal ligt in het verlengde van de gevel uit het tweede kwart van de 19de eeuw, en aansluitend ten oosten van deze beide limieten, bevinden zich drie aanleunende hallen met oostwest-oriëntatie.
B. Van noord naar zuid: een lange smalle ruimte onder naar binnen afhellend lessenaarsdak met houten spant.
C. Een grote machinehal onder Polonceau-kap, waarop een bovenlicht werd aangebracht. Hiertoe dienden de gietijzeren stangen links op de horizontale trekstangen geplaatst te worden, in plaats van op de kapbenen.
D. Een vroegere-productiehal, heden in gebruik als stapelruimte, welke een ondersteund houten hangspant bezit, onderaan verstevigd door middel van hang- en trekstangen; per daktravee afwisselend beglaasde helft links en rechts van nok.
E. Ten oosten van deze hallen bevindt zich nog een machinehal met gelijkaardig houten hangspant, waarvan de nok licht verhoogd werd om de aangebrachte beglazing een grotere helling te geven.
De aanleuningslijnen tussen hallen B, C en D rusten via een metalen of houten ligger op gietijzeren kolommen. De overgang naar hal E wordt verzekerd door een muurpartij rustend op een zware I-ligger, door middel van schroefbouten gevat op gietijzeren kolom. Vooral hal E bezit een interessante technische installatie. Tegen het midden der westgevel stond vroeger een stoommachine opgesteld, welke nu vervangen is door een elektromotor. De overbrenging geschiedde van deze motor, via drijfriem en riemschijf naar een centrale oostwest-drijfas, en vervolgens via riemschijf en drijfriem naar de aan weerszijde van de as opgestelde machines; de transmissie-as wordt in lagers gedragen op gecanneleerde gietijzeren zuilen, welke met schroefbouten aan een hardstenen vloerplaat bevestigd zijn. Van de nu nog aanwezige machines dateren een aantal specimina duidelijk uit het einde der 19de eeuw.
Bron: BOGAERT C., LANCLUS K. & VERBEECK M. met medewerking van LINTERS A. 1979: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Stad Gent, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 4nb Noord-Oost, Brussel - Gent. Auteurs: Linters, Adriaan; Bogaert, Chris; Lanclus, Kathleen; Verbeeck, Mieke Datum: De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)