Van bij het begin was er aan de leprozerie een gemeenschap van religieuzen verbonden die leefde volgens de regel van de Heilige Augustinus en vanaf 1224 onder jurisdictie viel van de abdij van Villers. Zij stonden in voor de verzorging van de zieken (vanaf 14de eeuw leprozen) en voor het beheer van het uitgebreid domein.
Het 13de-eeuwse complex werd volledig verwoest na de brandstichting door Bourgondische troepen in 1573. Vanaf 1604 werd gestart met de wederopbouw en in 1634 werd het complex volledig ommuurd. Opnieuw vernield in 1635 tijdens de belegering van Leuven werden de gebouwen midden 17de eeuw heropgericht. In 1672 werd de nieuwe barokkerk ingezegend. De Ferrariskaart (1771-1775) toont Terbank als volledig ommuurd vierkant blok met een omvangrijk ensemble van gebouwen met boomgaard en moestuinen.
Afgeschaft tijdens de Franse Revolutie, in 1806 verkocht aan een particulier die grote delen liet afbreken. Vanaf 1859 opnieuw religieuze functie met de komst van een groep dominicanessen. Onmiddellijk werd gestart met de bouw van een nieuw neogotisch kloostercomplex (ontwerper onbekend). De eerste jaren werden er voornamelijk zieke en gebrekkige kinderen opgevangen.
Na interne problemen werd het complex achtereenvolgens verkocht aan de hertog van Brabant (1869) en de Brugse dominicanessen van Engelendaele (1874). Tijdens het directeurschap van Edmond van Damme (1885-1918) werd Terbank het centrum van een bloeiend katholiek verenigingsleven. In 1899 werd Terbank officieel een hulpkerk van de Sint-Lambertusparochie van Heverlee.
In 1922 werd het apostolaat geheroriënteerd en richtten de zusters zich op tuberculosebestrijding. Dit ging gepaard met ingrijpende verbouwingen en uitbreidingen met onder meer refter, slaapzalen, recreatieruimten en een zwembad (1935).
Als gevolg van de daling van het aantal actieve zusters en een tekort aan financiële middelen werd het beheer op 1 september 1971 overgedragen aan de nieuwe vzw "Medisch Pedagogisch Centrum Priorij van Terbank" dat een internaat en een school omvatte. Vanuit de overtuiging dat afzonderlijke entiteiten meer mogelijkheden bieden werd de vzw op 1 september 1973 opgesplitst. Deze evolutie ging gepaard met grondige renovatie- en verbouwingswerken rond 1990.
Neogotisch dominicanessenklooster dat in 1861-1864 werd opgetrokken als uitbreiding van en aansluitend op de bewaarde, 17de-eeuwse priorijvleugel. Het geheel is opgetrokken in rode baksteen afgewerkt met knip- of oplegvoeg in combinatie met blauwe hardsteen en witte kalksteen voor plint en omlijstingen.
De evenwichtig-symmetrische en hiërarchisch gestructureerde opbouw wordt bepaald door de dwars op de straat ingeplante, eenbeukige kloosterkerk met hoge transeptarmen, aan weerszijden geflankeerd door een kloostervleugel respectievelijk ondergebracht in een lager, smal verbindingsvolume onder steil schilddak en een drie traveeën en twee bouwlagen tellend pseudo-diephuis. De met de voorgevel naar het noorden georiënteerde kapel bestaat uit een drie traveeën diep, door versneden steunberen en hooggeplaatste spitsboogvensters gearticuleerde beuk voorafgegaan door twee hoge transeptarmen en een (ingebouwd) trapeziumvormig afgeschuind koor, het geheel afgedekt met zadeldaken (kunstleien) met doorlopende noklijn. De voorgevel in de vorm van een tuitgevel belijnd met driedubbel versneden, overhoeks geplaatste steunberen en bekronende top- en schouderstukken toont een drieledige opstand met een spitsboogportiek, een met maaswerk opgehoogd roosvenster en ten slotte een tweeledig spitsboogvenster met vierpasmotief - een verkleinde kopie van de hoge beukvensters met afgeschuinde dagkanten, afzaten en vlakke omlijsting met hoekblokken.
De toegang met voorliggende hardstenen trappartij wordt geaccentueerd door een licht vooruitspringend, plastisch uitgewerkt spitsboogportaal met ingesneden dagkanten, archivolten op slanke colonetten met bladkapiteel en een bekronende wimberg versierd met pinakels, vierpas, hogels en kruisbloem. In het timpaan een gesculpteerde voorstelling van een Onze-Lieve-Vrouw met kind en rozenkrans. De aanleunende, haaks ingeplante kloostervleugels met verhoogde begane grond tellen twee, door een cordonlijst van elkaar gescheiden bouwlagen onder een doorlopend zadeldak met houten dakstructuur, kwartholle kroonlijst, bakgoot en houten dakkapellen met spitsbogige luikjes. Een dubbel register van spitsboogvensters met doorgetrokken, vlakke geblokte omlijstingen en rechthoekige keldervensters bepalen de ordonnantie van de langgerekte gevelpartijen.
De drie traveeën brede, door brede hoekpenanten belijnde en eveneens met spitsboogvensters geritmeerde straatgevels worden verlevendigd met trapgevels met ezelsrug en een pinakelvormig topstuk terwijl de gevelpunt is opengewerkt met rechthoekige venstertjes met luifelvormige bekroning op decoratieve consoles. Een in een recent verleden, verbrede spitsboogdeur in de linkervleugel verleent toegang tot het complex via een U-vormig rondom de kapel lopende binnengang met zwart-witte en decoratieve cementtegelbevloering. Zesdelige paneeldeuren – briefpaneeldeuren voor de kapel – en eenvoudige, houten balustertrappen ontsluiten de binnenruimte. Als gevolg van opeenvolgende functiewijzigingen bleef enkel het kelderniveau met zijn bakstenen gewelven op I-liggers en gietijzeren kolommen het meest intact.
- DHAENE L., COX N. & VIGNERO G. 1997: Terbank, 800 jaar zorg voor mensen, Leuven.
- VAN EVEN E. 1895: Louvain dans le passé et le présent, Leuven, 508-511 en 531.