is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Dominicanessenklooster van Terbank
Deze vaststelling is geldig sinds
is aangeduid als beschermd stads- of dorpsgezicht, intrinsiek Dominicanessenklooster van Terbank
Deze bescherming is geldig sinds
omvat de aanduiding als beschermd monument Dominicanessenklooster van Terbank: kloosterkerk en flankerende kloostervleugels
Deze bescherming is geldig sinds
omvat de aanduiding als beschermd monument Dominicanessenklooster van Terbank: kloostervleugel, omheiningsmuur en grafkapel
Deze bescherming is geldig sinds
is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Dominicanessenklooster van Terbank
Deze vaststelling was geldig van tot
Het verhaal van de nog binnen haar oorspronkelijke omschrijving bewaarde en nog deels ommuurde site begint rond 1200 met de stichting van de leprozerie van Terbank en dit op initiatief van de hertog van Brabant en de heer van Heverlee die hiertoe elf bunder schonk, gelegen buiten de stadsomwalling, langsheen een drukke invalsweg, de oude Brusselse weg, nu de steenweg Leuven-Tervuren. Vanaf 1217 verschijnt de benaming 'Terbank' (“domus leprosorum de Banco”), waarvan de precieze oorsprong en betekenis nog steeds niet werden achterhaald.
Van bij het begin was er aan de leprozerie een gemeenschap van religieuzen verbonden die leefde volgens de regel van de Heilige Augustinus en vanaf 1224 onder jurisdictie viel van de abdij van Villers. Zij stonden in voor de verzorging van de zieken en voor het beheer van het domein dat zich door opeenvolgende privileges en schenkingen op relatief korte tijd had gevormd. Vanaf de 14de eeuw verwierf Terbank, dat exclusief bestemd was voor de verzorging van Leuvense burgers en inwoners van Heverlee, tevens het privilegerecht om als onderzoeksjury inzake lepra op te treden voor het gehele hertogdom Brabant. Het behield deze functie van hoofdleprozerie van Brabant tot het verdwijnen van de ziekte in het midden van de 17de eeuw. Geleidelijk evolueerde Terbank in de loop van de 17de eeuw naar een contemplatief klooster van reguliere kanunnikessen van Sint-Augustinus, bekend als priorij van Terbank en waar alleen adellijke dames intraden.
Een eerste, aan het Heilig Kruis opgedragen kapel werd in 1217-1218 plechtig ingewijd. De prekadastrale kaart van Pierre de Bersacques uit 1598 geeft een desolaat beeld van het ommuurde complex na de brandstichting door Bourgondische troepen in 1573. Vanaf 1604 werd gestart met de wederopbouw en in 1634 werd het complex volledig ommuurd. Opnieuw vernield in 1635 tijdens de belegering van Leuven werden de gebouwen midden 17de eeuw heropgericht. In 1672 werd de nieuwe barokkerk, zoals gekend van een gravure van L. Van Pethegem uit 1860, ingezegend. De Ferrariskaart (1770-1778) toont Terbank als volledig ommuurd vierkant blok met een omvangrijk, vrij disparaat ensemble van gebouwen met omringende boomgaard en moestuinen. Dit was de toestand op het einde van de 18de eeuw toen Terbank door opeenvolgende Oostenrijkse en Franse verordeningen (1783-1796) werd afgeschaft. In 1806 werd de kloostersite verkocht aan Theodoor de Mauroy de Merville en zijn echtgenote C.F.J. Carton die het merendeel van de gebouwen lieten slopen terwijl de bewaarde oostvleugel occasioneel werd gebruikt als buitenverblijf.
Vanaf 1859 hernam het religieuze leven in Terbank toen een groep dominicanessen van de congregatie van de Heilige Catharina van Siëna afkomstig uit het Franse Bonnay het domein aankocht en er haar intrek nam. Initiatiefneemster was de Leuvense Julia Van den Schrieck, stammend uit een vooraanstaande burgerfamilie en schoonzus van Franz Schollaert, de latere minister van onderwijs. Onmiddellijk werd gestart met de bouw van een nieuw neogotisch kloostercomplex waarvan de ontwerper onbekend bleef. Het aantal religieuzen nam snel toe van dertien in 1858 naar een dertigtal in 1866. De eerste jaren werden er voornamelijk zieke en gebrekkige kinderen opgevangen waarvan het aantal varieerde tussen vijf en vijftien.
Vanaf 1862 verbleven er ook gepensioneerde dames. Het overlijden van J. Van den Schrieck, de spil van de jonge religieuze gemeenschap, in 1861 resulteerde in aanslepende financiële en interne problemen. Dit leidde in 1869 tot de verkoop van het klooster en de aanhorigheden aan hertog Engelbert van Arenberg (1824-1875) die wel vaker optrad als beschermheer van allerhande katholieke initiatieven. De bedoeling was namelijk dat de zusters binnen een termijn van vijf jaar hun klooster zouden kunnen terugkopen. Uiteindelijk slaagden zij daar niet in en in 1874 kwam Terbank volledig in het bezit van de hertog. Nog datzelfde jaar in oktober en dankzij de bemiddeling van pater Wenceslas Vincke, overste van de congregatie van de Heilige Harten in Leuven, werd het klooster aangekocht door de Brugse dominicanessen van Engelendaele die hiermee hun eerste bijhuis oprichtten. Zij namen het apostolaat van de Franse zusters over, namelijk de verzorging van oude dames. Tijdens het directeurschap van Edmond van Damme (1885-1918) werd Terbank het centrum van een bloeiend katholiek verenigingsleven. Verscheidene broederschappen en geestelijke verenigingen zagen het licht en in 1899 werd Terbank officieel een hulpkerk van de Sint-Lambertusparochie van Heverlee. De zusters zorgden voor het onderhoud van de kerk, de misgewaden en de voorbereiding van de kerkdiensten. Op die manier functioneerde Terbank als parochiaal centrum tot de wijk Terbank in 1943 tot zelfstandige parochie werd verheven wat in 1953 leidde tot de oprichting van de nieuwe Onze-Lieve-Vrouw van Fatimakerk iets verderop langs de steenweg.
In 1922 werd het apostolaat geheroriënteerd en sloten de zusters zich aan bij het datzelfde jaar opgerichte Nationaal Werk van de Berg Thabor - een privé-initiatief dat een combinatie van preventieve gezondheidszorg, kinderbescherming en tuberculosebestrijding vormde. Dit ging gepaard met ingrijpende verbouwingen en uitbreidingen met onder meer refter, slaapzalen, recreatieruimten en zelfs een zwembad (1935). Jaarlijks werden honderden (maximum 300) verzwakte jongens tussen drie en veertien jaar oud voor een aantal maanden opgenomen om aan te sterken en van een gezonde buitenlucht te genieten onder toezicht van een twintigtal zusters. Postkaarten uit de periode 1920 - 1960 tonen dat het domein een strakke geometrische aanleg kende waarbij een deel nog steeds uit een begraasde fruitweide bestond en de andere tuingedeelten een recreatieve invulling met onder meer een speelplein en zwembad kregen.
Toen na de Tweede Wereldoorlog de zorg voor verzwakte kinderen werd overgenomen door de ziekenfondsen schakelde Terbank geleidelijk over op de verzorging van mentaal gehandicapte kinderen. Op 1 september 1957 werd de ‘Lagere Aanneembare Schoolkolonie voor Jongens’ (1922-1957) opgeheven, onmiddellijk gevolgd door de oprichting van het ‘Medisch Pedagogisch Instituut Sinte-Catharina’ (1957-1971), een internaat voor een 90-tal jongens van 6 tot 12 jaar.
In de periode 1956 – 1960 werd de tuin aangepast naar een parkje in landdschappelijke stijl ontwerp van landschapsarchitect Duysters. Daarbij werd ter vervanging van het vroegere zwembad centraal een kunstmatige beek met betonnen waterval en rotspartijen eindigend op een zandstrandje ingepast. Het bochtend padensysteem en de aangeplante bomengroepen bleven grotendeels bewaard. De moestuin en serre in het noordoosten bleven bewaard, maar verdwenen in 2015 bij de bouw van een nieuw paviljoen.
Als gevolg van de daling van het aantal actieve zusters en een tekort aan financiële middelen werd het beheer op 1 september 1971 overgedragen aan de nieuwe vzw ‘Medisch Pedagogisch Centrum Priorij van Terbank’ dat een internaat en een school omvatte. Eerst werden de gebouwen gehuurd, later schonk de congregatie gebouwen en een groot deel van de eigendom aan de vzw. Vanuit de overtuiging dat afzonderlijke entiteiten meer mogelijkheden bieden werd de vzw op 1 september 1973 opgesplitst in het instituut MPC Terbank dat voor residentiële voorzieningen instond en de school Ter Bank die als school voor buitengewoon onderwijs met kleuter- en lager en secundair onderwijs baanbrekend werk zou verrichten. Deze evolutie ging gepaard met grondige renovatie- en verbouwingswerken waarvan de meest recente van rond 1990 dateren. Het neogotische complex verloor hierdoor zijn oorspronkelijke functie en huisvest nu de coördinerende, administratieve, medische en directiefuncties. In 1979 en later in 2015 werd een nieuw paviljoen bijgebouwd.
De site is historisch gelinkt aan de priorij en het dominicanessenklooster van Terbank. Tot het complex behoren de 17de-eeuwse priorijvleugel in het oosten (de enige bewaarde vleugel van het 17de-eeuwse klooster), de neogotische vleugel die in 1861-1864 werd toegevoegd en de neogotische kloosterkerk. In de 20ste eeuw werden op de site verschillende gebouwen toegevoegd aan de 17de-eeuwse en de neogotische vleugels voor de nieuwe functie als school. Het geheel is opgetrokken in rode baksteen afgewerkt met knip- of oplegvoeg in combinatie met blauwe hardsteen en witte kalksteen voor plint en omlijstingen. De omheiningsmuur bestaat uit een sokkel in Lediaanse kalkzandsteen overgaand in metselwerk van baksteen. De muur dateert mogelijk uit de 16de eeuw (zie afbeelding in het Album De Croÿ van 1598), of werd heropgetrokken bij de herbouw van het klooster in de 17de eeuw.
De evenwichtig-symmetrische en hiërarchisch gestructureerde opbouw wordt bepaald door de dwars op de straat ingeplante, eenbeukige kloosterkerk met hoge transeptarmen, aan weerszijden geflankeerd door een kloostervleugel respectievelijk ondergebracht in een lager, smal verbindingsvolume onder steil schilddak en een drie traveeën en twee bouwlagen tellend pseudo-diephuis. De met de voorgevel naar het noorden georiënteerde kapel bestaat uit een drie traveeën diep, door versneden steunberen en hooggeplaatste spitsboogvensters gearticuleerde beuk voorafgegaan door twee hoge transeptarmen en een (ingebouwd) trapeziumvormig afgeschuind koor, het geheel afgedekt met zadeldaken (kunstleien) met doorlopende noklijn. De voorgevel in de vorm van een tuitgevel belijnd met driedubbel versneden, overhoeks geplaatste steunberen en bekronende top- en schouderstukken toont een drieledige opstand met een spitsboogportiek, een met maaswerk opgehoogd roosvenster en ten slotte een tweeledig spitsboogvenster met vierpasmotief - een verkleinde kopie van de hoge beukvensters met afgeschuinde dagkanten, afzaten en vlakke omlijsting met hoekblokken.
De toegang met voorliggende hardstenen trappartij wordt geaccentueerd door een licht vooruitspringend, plastisch uitgewerkt spitsboogportaal met ingesneden dagkanten, archivolten op slanke colonetten met bladkapiteel en een bekronende wimberg versierd met pinakels, vierpas, hogels en kruisbloem. In het timpaan een gesculpteerde voorstelling van een Onze-Lieve-Vrouw met kind en rozenkrans. De aanleunende, haaks ingeplante kloostervleugels met verhoogde begane grond tellen twee, door een cordonlijst van elkaar gescheiden bouwlagen onder een doorlopend zadeldak met houten dakstructuur, kwartholle kroonlijst, bakgoot en houten dakkapellen met spitsbogige luikjes. Een dubbel register van spitsboogvensters met doorgetrokken, vlakke geblokte omlijstingen en rechthoekige keldervensters bepalen de ordonnantie van de langgerekte gevelpartijen.
De drie traveeën brede, door brede hoekpenanten belijnde en eveneens met spitsboogvensters geritmeerde straatgevels worden verlevendigd met trapgevels met ezelsrug en een pinakelvormig topstuk terwijl de gevelpunt is opengewerkt met rechthoekige venstertjes met luifelvormige bekroning op decoratieve consoles. Een in een recent verleden, verbrede spitsboogdeur in de linkervleugel verleent toegang tot het complex via een U-vormig rondom de kapel lopende binnengang met zwart-witte en decoratieve cementtegelbevloering. Zesdelige paneeldeuren – briefpaneeldeuren voor de kapel – en eenvoudige, houten balustertrappen ontsluiten de binnenruimte. Als gevolg van opeenvolgende functiewijzigingen bleef enkel het kelderniveau met zijn bakstenen gewelven op I-liggers en gietijzeren kolommen het meest intact.
Auteurs: Paesmans, Greta; Michiels, Marijke
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)