Ten noordoosten van de dorpskern bevindt zich een hoeve ter plaatse bekend als "het kasteeltje". Het blokvormig woonhuis draagt het jaartal 1642 en stond tot voor kort boven op een kunstmatig aangelegde aarden heuvel omgeven door een ringgracht (tweeledige mottestructuur met opper- en neerhof). Omwille van stabiliteitsproblemen werden circa 1987 de heuvel afgevlakt en de grachten gedicht. Alhoewel het huidige voorkomen van het kasteeltje voornamelijk uit 1642 dateert, bleven de basiskarakteristieken van een blokvormig, vrij gesloten en op het neerhof georiënteerde volume opmerkelijk bewaard.
De oudste vermelding als "hove Ter Borcht" dateert van 1401. De motte van het hof Ter Borcht was waarschijnlijk de burcht van deze "ministeriales" van de hertog van Brabant. Ter Borch was de zetel van één van de vijf kleine heerlijkheden in de grote heerlijkheid Tildonk. Het beschikte over een cijnshof met een meier die de lagere rechtspraak uitoefende. In 1761 zou deze kleine heerlijkheid door aankoop worden opgeslorpt in de heerlijkheid Tildonk.
Dat er effectief sprake was van een klassieke tweeledige mottestructuur met opperhof en neerhof elk figuratieve kaart uit 1596-1601 in de Albums de Croy. Bovenop de motte bevindt zich een rechthoekig – volgens de kleuraanduiding - bakstenen woonhuis met leien zadeldak tussen puntgevels. Het neerhof omvatte twee lemen constructies, vermoedelijk een schuur en een stal, met in het midden een natuurstenen waterput. De figuratieve kaart van Tildonk van Vincent Anthony uit 1650, dus enkele jaren na de "heropbouw", geeft een vrijwel identiek beeld wat er op zou wijzen dat het blokhuis in 1642 – datum aangeduid door gevelankers - in vrijwel identieke vorm werd heropgebouwd. F. Dopéré komt op basis van onderzoek van bouwsporen in combinatie met de methode van steenhouwchronologie tot de conclusie dat het huidige "kasteeltje" geen nieuwbouw is uit 1642 maar wel een oudere, circa 1410 te dateren constructie die in de 17de eeuw grondig werd verbouwd waarbij de niveaus werden gewijzigd en de top van de motte afgegraven. Met de aanleg van het kanaal Leuven-Mechelen midden 18de eeuw werd de toegangsdreef (huidige Kasteeldreef) middendoor gesneden waardoor de directe relatie met het dorpscentrum werd opgeheven. Tussen 1844 (atlas der buurtwegen) en 1856 (kadasterkaart van Popp) werd het blokhuis uitgebreid met een langgerekte vleugel haaks op de zuidgevel. De huidige langsschuur die de primitieve dienstgebouwen vervangt verschijnt voor het eerst op de Poppkaart zodat een midden 19de-eeuwse datering mag vooropgesteld worden.
Het huidige woonhuis met rechthoekige plattegrond is opgetrokken uit kalkzandsteen. Tot op een variërende hoogte van circa 1,5 meter loopt een bakstenen sokkel die vermoedelijk in 1642 werd aangebracht na de afgraving van de mottetop om het vrijgekomen ruwe funderingsmetselwerk te maskeren. Voornamelijk in de zuidgevel zijn verder sporen merkbaar van bakstenen herstellingen. In tegenstelling tot het oorspronkelijke natuurleien zadeldak is het volume momenteel afgedekt met een kunstleien schilddak op eenvoudige daklijstbalkjes en voorzien van drie bescheiden dakkapellen. Centraal in de op het neerhof georiënteerde zuidgevel bevindt zich een rechthoekige deur in een natuurstenen omlijsting. Op gelijkvloers en verdieping respectievelijk twee en drie rechthoekige vensteropeningen met hardstenen onder- en bovendorpels, op het gelijkvloers voorzien van diefijzers. De nagenoeg blinde noordgevel is op de verdieping opengewerkt met twee kleine vierkante, oorspronkelijk beluikte vensters in een negblokomlijsting en voorzien van diefijzers.
Tegen de zuidgevel bevindt zich een lagere, langgerekte aanbouw onder kunstleien zadeldak waarvan het volume teruggrijpt op een uitbreiding van circa 1850. Het neerhof omvat een grote midden 19de-eeuwse bakstenen, driebeukige langsschuur van acht traveeën afgedekt met golfplaten. De rechthoekige poorten bekroond met een blinde bakstenen rondboog zijn voorzien van witte natuurstenen stijlen met negblokken. Een eigenaardigheid in op het erf gerichte oostgevel is de brede, enigszins gedrukte rondboogopening met links erboven de witgeschilderde duivengaten bekroond met een geschilderd kruismotief. De houten draagstructuur toont naast typisch 19de-eeuwse onderdelen overwegend eiken elementen met houten pennen (recuperatie).