Teksten van Sint-Victorsinstituut

https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/200092

Sint-Victorinstituut (herinventarisatie) ()

Beeldbepalend schoolcomplex in het centrum van Alsemberg dat zich uitstrekt tussen de Pastoor Bolsstraat, de Brusselsesteenweg en de Witteweg. Het straatbeeld aan de Pastoor Bolsstraat wordt gedomineerd door het neogotische broederklooster en aan de Brusselsesteenweg door twee schoolvleugels.

Historiek

In de loop van de 19de eeuw namen de pastoors van Alsemberg verschillende kortstondige onderwijsinitiatieven. In 1839 stichtte Victor Scheppers in Mechelen de congregatie van de broeders van Onze-Lieve-Vrouw van Barmhartigheid, ook de broeders van Scheppers genoemd. De congregatie had een drievoudige doelstelling: ziekenzorg, gevangeniswerk en onderwijs. Omwille van zijn verdiensten kreeg Scheppers van paus Pius IX in 1856 de titel van Monseigneur. De congregatie ging zich steeds meer concentreren op het onderwijs. Een eerste bijhuis werd in Alsemberg opgericht en vernoemd naar Sint-Victor.

In 1844 kocht Monseigneur Victor Scheppers daartoe de voormalige herberg Drijkoningen die reeds vermeld werd in 1380. Ze lag ter hoogte van de huidige voortuin van het neogotische klooster in de Pastoor Bolsstraat. Hoewel het pand ruim genoeg was om een school en pensionaat in onder te brengen, was de start zeer bescheiden. Op 27 augustus 1861 arriveerden vijf broeders te Alsemberg. Zij startten met de verbouwing van het sterk verwaarloosde pand. Op 1 oktober opende de nieuwe school haar deuren en op 10 oktober volgde de plechtige inwijding.

Om aan de vele internen en broeders onderdak te geven werd de school tussen 1863 en 1898 uitgebreid tot een ruim complex.

De eerste uitbreiding (1863-1867) omvatte de bouw van enkele klassen ten zuiden van de voormalige herberg Drijkoningen.

In 1867 verrees langs de Brusselsesteenweg een vleugel met zes klassen, een grote feestzaal, een slaapzaal en een kapel op de bovenste verdieping. Ten westen ervan en aansluitend bij de bestaande vleugel werden omheen een driehoekige tuin drie vleugels opgetrokken: in 1886 ten noorden en ten oosten van de tuin een vleugel met de refter en een dwarse vleugel met de keuken en drie klassen. De zuidzijde van de tuin, aansluitend bij de Brusselsteenweg werd in 1892 ingevuld met een vleugel voor de keuken en de refter voor de broeders.

In 1892 werd het bouwperceel langs de Brusselsesteenweg in noordwestelijke richting verder bebouwd met een economaat en knechtenvleugel. Vermoedelijk werden op hetzelfde ogenblik het huis 'Drijkoningen' en de oudste klassen uit 1863-67 aan de Pastoor Bolsstraat gesloopt en vervangen door het huidige neogotische broederklooster en een verbindingsvleugel naar de schoolgebouwen. In 1895 werd de kapel uit 1867 verbouwd tot slaap- en waszaal en werden in de tuin een teken- en pianoklas gebouwd. De 19de-eeuwse bouwcampagne werd in 1896-97 afgesloten met het optrekken van de aalmoezenierswoning (1896) en de neogotische kapel (1898) op de binnenzone ten oosten van het economaatsgebouw. Van het 19de-eeuwse gebouwenbestand bleven de klassenvleugel uit 1867, de reftervleugel uit 1887, het broederklooster uit 1892 en de kapel uit 1898 bewaard.

Eind 1921 werd de normaalschool, oorspronkelijk om de eigen broeders op te leiden, van Mechelen overgebracht naar Alsemberg. Een nieuw gebouw was nodig. De eerste steen werd gelegd op 31 maart 1931 door de generaal overste broeder Leonard. Het gebouw werd ontworpen door bouwmeester broeder Valentin en opgetrokken door A. Hendrickx uit Jette. In 1932 kon de nieuwe, monumentale art-decovleugel in gebruik genomen worden. De volgende bouwfase werden gerealiseerd tussen 1952-1966. Tussen de art-decovleugel en het broederklooster werd in de periode 1952-1956 een verbindingsvleugel met speelzaal, feestzaal en klaslokalen opgetrokken. De feestzaal werd later afgebroken waardoor een éénlaagse vleugel overbleef. Achter de aalmoezenierswoning werden in 1959 de gebouwen voor de kleuter- en lagere school opgetrokken en tot slot werd in 1965-1966 een auditorium gebouwd ten noorden van de art-decovleugel.

In 1976 sloot het internaat zijn deuren. Drie jaar later werd de aalmoezenierswoning samen met het economaat, de oude varkensstallen, de voormalige refter en de keuken afgebroken. Een gemeentelijke parking en een nieuwe toegang tot de school van op de Brusselsesteenweg werden ingericht. De neogotische kapel werd herbestemd tot turnzaal.

Beschrijving

Het circa 1892 te dateren neogotisch broederklooster aan de Pastoor Bolsstraat werd gebouwd naar ontwerp van Jules Coomans. Een ruime voortuin, aan de straatzijde afgesloten met een smeedijzeren hekwerk op een hardstenen plint en tussen bakstenen pijlers met een hardstenen bekroning, gaat het gebouw vooraf. Het broederklooster of ‘voorhuis’ is een dubbelhuis een drie traveeën en drie bouwlagen onder een natuurleien zadeldak tussen zijtrapgevels. De bakstenen lijstgevel op hardstenen plint wordt belijnd door hardstenen speklagen en een bakstenen gevelfries met muizentand- en boogfries onder de eenvoudige kroonlijst. De getrapte middentravee wordt benadrukt door de met hardsteen omlijste tudorboogvormige voordeur en een twee bouwlagen overspannend spitsboogvenster. De toegang wordt geflankeerd door de polygonale naar boven rechthoekig verklimmende toren op een hardstenen centrale pijler; de toren wordt bekroond door een taps toelopend schilddak met smeedijzeren vorstkam en windvaan. De gevelordonnantie wordt bepaald door rechthoekige vensters waaronder kruis- en kloosterkozijnen. Het gevelvlak wordt verlevendigd door smeedijzeren sierankers, de afgeronde dagkanten en boognissen boven de vensters. Kleine houten dakkapellen, opengewerkte schoorsteenmassieven en met ezelsruggen afgedekte geveltrappen sieren het dakvolume. De op de steeg gerichte zijgevel met manke trapgevel is volledig opengewerkt met kruisvensters waarbij de asymmetrische schikking van de vensters verwijst naar de achterliggende trappartij. Het torenvormige volume met lessenaarsdak en getrapte afwerking tegen de achtergevel voorziet in sanitaire ruimte en berging. Het houten buitenschrijnwerk bleef in het broederklooster bewaard.

Interieur. De binnenafwerking is vrij sober: ruime inkomhal met grijs-zwarte cementtegelvloer, faienceplint waarboven een marmerschildering en een eenvoudig gestuct plafond, een bordestrap met balusters, paneeldeuren in pitch-pine, een veelkleurige (zwart, rood, geel, lichtblauw) middeleeuws geïnspireerde tegelvloer en een fraai gedrukt houten gewelf in de voormalige huiskapel op de verdieping.

De direct op het dubbelhuis aansluitende verbindingsvleugel telt zes traveeën en drie bouwlagen onder een leien zadeldak. Het uitzicht sluit aan bij het broederklooster. Een één travee breed, trapeziumvormig hoekvolume met getrapte bekroning accentueert het geknikte verloop van de vleugel en vormt tevens de overgang naar het soberder uitgewerkt, drie traveeën tellend gedeelte waar de speklagen en boogfries ontbreken.

Interieur. De gang heeft een lambrisering van geglazuurde tegels met erboven een geschilderde marmerimitatie. Het plafond is voorzien van stucwerk. Het neogotische binnenschijnwerk, inclusief de trap, bleef bewaard. Uit dezelfde periode dateren eveneens de gietijzeren hekkens met pijnappelmotief die de speelplaats opdeelde in een zone voor oudere en jongere leerlingen.

De klassenvleugel uit 1867, parallel met de Brusselsesteenweg, telt tien traveeën en drie bouwlagen onder een zadeldak. De lijstgevels worden aan de straat geritmeerd door symmetrisch geplaatste licht getoogde vensters. Aan de koerzijde wordt het bakstenen parement verlevendigd met natuurstenen speklagen die onder- en bovendorpels verbinden. Centraal in de koergevel een lege rondboognis die conform het beschermingsdossier in 2001 toen nog bekroond was met een driehoekig baldakijn. In 2001 werden eveneens de nu verdwenen tuimelramen beschreven die in hoge mate het uitzicht van de gevels bepaalden: een glasroedeverdeling met ijzeren profielen, ter hoogte van het bovenlicht lancetvormig uitgewerkt met centraal cirkelmotief.

De aangrenzende, 14 traveeën en twee bouwlagen tellende reftervleugel uit 1887 herneemt een gelijkaardige gevelopbouw met lichtgetoogde vensters en deuren. De lijstgevel aan de straatzijde is ongedecoreerd, aan de koerzijde zijn de muuropeningen omlijst met gesinterde baksteen, muurbanden en hoek- en negblokken uit natuursteen. Beide vleugels werden inwendig sterk verbouwd.

In 1897-1898 opgetrokken neogotische kapel naar ontwerp van de Ieperse architect Jules Coomans. De niet georiënteerde kapel op rechthoekig plattegrond met driezijdige koorsluiting is opgetrokken uit bak- en hardsteen en omvat een acht traveeën lange beuk, en een smaller en lager koor met driezijdige sluiting, aan de zuidoostzijde geflankeerd door een rechthoekige sacristie. De toegang bevindt zich ter hoogte van een binnentuin, in de decoratief benadrukte noordoostelijke puntgevel met gebouchardeerde, hardstenen plint. De drieledige opstand wordt bepaald door het ingangsportiek waarboven een drielichtvenster en een beeldnis. Bovenaan in de geveltop, een beeld van Sint-Victor (1904) van de Gentse beeldhouwer Aloïs De Beule. De kapel werd in 1979 ingericht als turnzaal. Het houten met religieuze thema’s beschilderde spitstongewelf bleef bewaard. In de sacristie bleef een houten gedrukt gewelf bewaard.

De normaalschool uit 1931-32, ingeplant op de noordoostelijke perceelsgrens, werd ontworpen door broeder Valentin. De herdenkingstekst in de plint vermeldt de architect en aannemer net als de datum van de eerstesteenlegging: 25 maart 1931. In het timpaan staat het opschrift NORMAALSCHOOL, twee wapenschilden en het jaar 1931. Het gebouw dat oorspronkelijk een plat dak had met een wandelgelegenheid en een tennisveld, werd in 1945-1946 door architect Beniest uitgebreid met een dakverdieping.

Het rechthoekige volume dat als gevolg van het sterk hellende bouwperceel drie en vier zichtbare bouwlagen telt heeft een lijstgevel die verticaal geritmeerd wordt door lisenen met vertande versiering en horizontale belijnd wordt door de registers van hoge, gekoppelde klasramen met doorlopende bovendorpels en de geprofileerde en getande kroonlijst, slechts doorbroken ter hoogte van de middelste en de eindtraveeën door geknikte driehoekige frontons. Een driehoekige bekroning werd ook aangewend voor de afwerking van de zijgevels. In de zuidwestelijke hoek, op de bovenste verdieping werd een beeldnis uitgewerkt waar oorspronkelijk een beeld van Maria met kind opgesteld stond. Een grote eenvoud karakteriseert de achtergevel waar de rasterstructuur wordt opengewerkt door registers van kleinere vensters die de noordoost-georiënteerde gangen verlichten. Na de Tweede Wereldoorlog, wanneer precies is niet duidelijk, werd het originele, eikenhouten schrijnwerk, op de inkomdeuren na, volledig vernieuwd.

Interieur. De interne organisatie wordt bepaald door de functionele inplanting van drie trapkokers die uitgeven op de langs de achtergevel lopende gangen. Grootte en structuur van de diverse lokalen worden in hoge mate bepaald door de betonstructuur met hun decoratieve vertanding aan de uiteinden. De binnenafwerking, die vrijwel gaaf bewaard bleef wordt bepaald door de zichtbare betonstructuur en de grote homogeniteit in materiaalkeuze: granito-trappen met ijzeren borstwering en houten leuning, bordessen en trappen met decoratief uitgewerkte granito-vloeren, gesigneerd Tregambi, lambriseringen in reliëftegels met geometrische versiering, trapeziumvormig afgeschuinde deuromlijstingen, originele binnenramen. In de traphal op de verdieping werd een herdenkingswand opgericht met houtfineer en in brons de tekst “TOT BLIJVENDE GEDACHTENIS” een palmtak met bloemenkrans en ertussen het portret van broeder Theodoor van de hand van JCG Jacobs uit 1961 met het opschrift "BR. THEODOOR DE KONINCK/ STICHTER VAN/ SCHEPPERSNORMAALSCHOOL". Ernaast het portret van Monseigneur Scheppers van de hand van B. Tuerlinckx uit 1947 en het opschrift "MGR. V.J.B.C. SCHEPPERS/ DIENAAR GODS/ STICHTER DER CONGREGATIE". In de klaslokalen met hun vrijwel identieke afwerking vallen de houten hangkastjes voor het opbergen van het materiaal van de leerlingen op. Op de gelijkvloerse verdieping bevinden zich de gemeenschappelijke voorzieningen, zoals de turnzaal met zijn parketvloer, die bij de bouw als één van de best ingerichte van het land werd beschouwd. De turnzaal heeft een gestuct plafond met cassetten, het oorspronkelijk parket en een plint van muurtegels. De aansluitende badzaal met faiencebetegeling, granito-douchecabines en originele houten banken evenals de werkplaats voor handenarbeid bleven bewaard. Klaslokalen en slaapzalen met toezichtkamer voor de broeder waren op de verdiepingen voorzien. Markant is het zogenaamde museum, een groot lokaal met de originele beglaasde kasten die een mooie verzameling fossielen en opgezette dieren bevatten.

In 1959 werden nieuwe gebouwen voor de kleuterschool opgetrokken. De plannen zijn van de hand van Jean Albert en Valère Retour uit Alsemberg. Het is een functionele betonstructuur ingevuld met baksteen onder een plat dak, bestaande uit een klassenvleugel van twee bouwlagen, aangevuld met een dwars geplaatst gelijkaardig inkomgebouw van één bouwlaag. Een centrale gang deelt het hoofdgebouw overlangs op in twee delen en verbindt beide trappenpartijen die aan de hoofdeinden van het gebouw gesitueerd zijn. De gang wordt geflankeerd door vier klaslokalen aan elke zijde. Op de bovenverdieping, met dezelfde basisstructuur, werden twee slaapzalen voorzien. Dwars op de vleugel werd de inkompartij gebouwd met nog twee klaslokalen. In 1965 volgde nog de bouw van een auditorium, links van de normaalschool.

  • Onroerend Erfgoed Vlaams-Brabant, beschermingsdossier DB002198, de dorpskern met vier monumenten (Paesmans G. 2003).
  • BULCKE J. 1977: J. Coomans, leven en werk, onuitgegeven licentiaatsverhandeling, Gent.
  • DEBREMAEKER M. 1985: Geschiedenis van het Sint-Victorinstituut en de Scheppersnormaalschool te Alsemberg, Sint-Genesius-Rode.
  • DE MAEYER J. 1988: De Sint-Lucasscholen en de neo-gotiek 1862-1914, Leuven.
  • MERTENS T. 1990: Uit licht geboren. Gust Ladon (1863-1942). Hoogtepunt van neogotische glasschilderkunst, Lommel.
  • THEYS C. 1960: Geschiedenis van Alsemberg, Brussel.
  • S.N. 2017: ASO Alsemberg & Basischool Alsemberg [online] www.sintvictor.be (geraadpleegd op 28 augustus 2017).

Auteurs:  Mertens, Joeri
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Sint-Victorsinstituut [online], https://id.erfgoed.net/teksten/203226 (geraadpleegd op ).


Sint-Victorsinstituut ()

Een jongenspensionaat dat in 1861 door de broeders van Barmhartigheid werd opgericht. Overwegend eind 19de-eeuws conglomeraat, twee à drie bouwlagen rond een ruime speelplaats gegroepeerde vleugels.

Na de opening van middag- en zondagsscholen en een kosteloze dagschool volgde in 1844 de oprichting van het jongenspensionaat. Tussen 1863 en 1898 werd de school uitgebreid tot een ruim complex. De eerste uitbreiding (1863-1867) omvatte de bouw van enkele klassen. In 1867 verrees de hoge, drielaagse vleugel met zes klassen, een grote feestzaal, slaapzaal en een kapel op de bovenste verdieping. Hierop aansluitend werden in 1886 de vleugel met de refters opgetrokken met dwars erop en parallel met de latere kapel nog eens drie klassen en een keuken. Door de bouw in 1892 van de refter en keuken van de broeders langsheen de Brusselsesteenweg werd de straatwand verder gedicht en een driehoekige binnenkoer gecreëerd. De straatzijde werd in noordwestelijke richting verder afgesloten met de inmiddels eveneens gesloopte economaat- en knechtenvleugel. In 1895 werd de kapel verbouwd tot slaap- en waszaal en werden in de tuin een teken- en pianoklas gebouwd. De 19de-eeuwse bouwcampagne werd circa 1897 afgesloten met het optrekken van een neogotische kapel en een langgerekte vleugel. Eind 1921 werd het onderwijsaanbod uitgebreid met een normaalschool. In 1932 werd een nieuwe, monumentale art-decovleugel in gebruik genomen. De volgende bouwfase dateert van 1945-1964. In 1979 sloopte men de aalmoezenierswoning, het economaat en de oude varkensstallen langsheen de Brusselsesteenweg. De meest recente ingreep omvatte de sloop van de voormalige refter en keuken en de bouw van een nieuw ingangsportiek. De neogotische kapel wordt momenteel heringericht tot turnzaal.

De drie bouwlagen hoge en 10 traveeën lange vleugel parallel met de straat dateert uit 1867. De langsgevels worden geritmeerd door symmetrisch geplaatste lichtgetoogde vensters. Het bakstenen parement wordt verlevendigd met speklagen die onder- en bovendorpels verbinden en door een rondboognis bekroond met een driehoekig baldakijn. Opmerkelijk is de vensterindeling van de tuimelramen die in hoge mate het uitzicht van de gevels bepaalde: een glasroedeverdeling met ijzeren profielen, ter hoogte van het bovenlicht lancetvormig uitgewerkt met centraal cirkelmotief. De aangrenzende, 14 traveeën en twee bouwlagen tellende vleugel uit 1887 herneemt dezelfde gevelopbouw met lichtgetoogde venster- en deuropeningen. Beide vleugels werden inwendig sterk verbouwd.

In 1897-1898 opgetrokken neogotische kapel, naar ontwerp van de Ieperse architect Jules Coomans. Een éénlaags volume met spitsboogopeningen en gekanteelde bekroning zorgde voor de verbinding met de aangrenzende vleugels. De niet georiënteerde kapel is opgetrokken in bak- en hardsteen en omvat een acht traveeën diepe beuk, en een smaller en lager, driezijdig gesloten koor, aan de zuidoostzijde geflankeerd door een rechthoekige sacristie. De toegang bevindt zich ter hoogte van een binnentuin, in de decoratief benadrukte noordoostelijke puntgevel met gebouchardeerde, hardstenen plint. De drieledige opstand wordt bepaald door het ingangsportiek waarboven een drielichtvenster en een beeldnis. Bovenaan in de geveltop, beeld van Sint-Victor (1904) van de Gentse beeldhouwer Aloïs De Beule. Naast het koor bevindt zich de aanvankelijk grotendeels ingebouwde sacristie.

De circa 1892 te dateren neogotische vleugel aan de Pastoor Bolsstraat vormt een imposant, drie bouwlagen tellend, bak- en hardstenen complex afgedekt met natuurleien zadeldaken. De toegang langs de Pastoor Bolsstraat wordt geaccentueerd door een ruime voortuin, aan de straatzijde afgesloten met een fraai smeedijzeren hekwerk met hardstenen plint en bakstenen pijlers voorzien van een hardstenen bekroning. Het "voorhuis", geconcipieerd als hoofdingang, heeft de vorm van een drie traveeën breed en drie bouwlagen hoog dubbelhuis, afgedekt met een tussen zijtrapgevels gevat natuurleien zadeldak. Typerend voor het materiaalgebruik is het karakteristieke kleurcontrast tussen het zachtrode baksteenmetselwerk en de rijkelijk aangewende blauwe hardsteen voor zowel plint en speklagen als vensterkruisen en -dorpels. Aan de linkerzijde wordt de ingang geflankeerd door een polygonaal, naar boven toe rechthoekig verklimmend torentje, opgevangen door een getrapt uitgewerkte, fraai geprofileerde sokkel en een driekwartzuiltje, het geheel bekroond met een steil, taps toelopend schilddak met smeedijzeren nokversiering en windvaan. Het torenvormig volume met lessenaarsdak en getrapte afwerking tegen de achtergevel voorziet in sanitaire ruimte en berging. De achtergevel gaat gedeeltelijk schuil achter de geknikte, langgerekte vleugel waarin twee bouwonderdelen zijn te onderscheiden. Het direct op het dubbelhuis aansluitende gedeelte is zes traveeën lang en wordt geritmeerd door respectievelijk gekoppelde kloosterkozijnen met afgeronde tussenpenant en dubbel ontlastingssysteem en rechthoekige deuren met tweedelig bovenlicht. Zoals in het dubbelhuis wordt het gevelvlak verlevendigd met speklagen en een elegante kroonlijst met muizentand- en boogfries. Een één travee breed, trapeziumvormig hoekvolume met getrapte bekroning accentueert het geknikt verloop en vormt tevens de overgang naar het soberder uitgewerkt, drie traveeën tellend gedeelte waar speklagen en boogfries ontbreken.

Uit dezelfde periode dateren eveneens de gietijzeren hekken met pijnappelmotief die de speelplaats opdeelden in een zone voor oudere en jongere leerlingen. Een ander opmerkelijk gebouw binnen de schoolsite is de volgens de gevelopschriften in 1930-1931 opgerichte normaalschool, vermoedelijk naar ontwerp van broeder Valentijn. De voormalige normaalschool is een langgerekt rechthoekig volume. In 1945-1946 door een oud-leerling, architect Beniest uitgebreid met een verdieping. Deze vleugel is opgevat als een betonskeletbouw met vullingen in metselwerk. De strak lineaire gevelstructuur wordt bepaald door sterk verticaliserende lisenen met vertande versiering en door horizontale registers van de hoge, gekoppelde klasramen met doorlopende lateien. Een driehoekige bekroning werd ook aangewend voor de afwerking van de overigens uitermate sober gehouden zijgevels. Een grote soberheid karakteriseert eveneens de achtergevel.


Bron: Beschermingdossier DB002122
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Sint-Victorsinstituut [online], https://id.erfgoed.net/teksten/125676 (geraadpleegd op ).