Gebouwd in 1911-1912 (architect?) en na oorlogsschade in 1925 vrijwel volledig gereconstrueerd is het kasteel Vijverhof een vrij laat voorbeeld van een historiserend neoclassicisme.
De site wordt voor het eerst vermeld in 1653 als "'t hof te Udecem". De topografische kaart van landmeter Joris (1769) en de Ferrariskaart (1770-1776) tonen ter hoogte van een brug over de Molenbeek twee omvangrijke volumes. Het L-vormige complex aan de westzijde wordt op de kaart van 1769 aangeduid als molen. Watermolen en landhuis maken samen deel uit van een formele parkaanleg met verschillende vijvers. Op de oostgrens van de tuin staat een klein tuinpaviljoen. In de periode 1770-1790 worden de eerste wijzigingen aangebracht. De moestuin moet plaats ruimen voor een kleine en een grote vijver, terwijl de tussenruimten worden opgevuld met boomaanplantingen. Een grillig wegenpatroon wordt aangelegd, terwijl de directe omgeving van de woning wordt verfraaid met een klassieke parterre.
Een tweede belangrijke fase in de ontwikkeling is de heraanleg van het park in romantische geest rond het midden van de 19de eeuw, onder andere de heraanleg van diverse vijvers, de hoeve op de linkeroever wordt grotendeels afgebroken en verbouwd tot hovenierswoning, bouw van een serrecomplex.
Het perspectief vanuit het hoofdgebouw over de spiegelvijver langs het tuinpaviljoen naar de beemden richting Lovenjoel wordt in de nieuwe aanleg geaccentueerd door boommassieven en solitaire bomen. Van het oorspronkelijk assortiment zijn nog een groot aantal exemplaren bewaard gebleven. Daarnaast zijn er ook nog andere merkwaardige bomen bewaard. De romantische, "landschappelijke" heraankleding bewaart echter sterke reminiscenties aan de oude geometrische structuur. Niet alleen de hoofdindeling maar ook de strakke om- en aflijning van de tuin ten opzichte van het omringende beemdenlandschap blijft behouden. Pas rond de eeuwwisseling wordt ten noorden van het park een bosplantsoen aangelegd en worden boomgroepen aangeplant ten zuiden van de Molenbeek, zodat de grenzen van het domein visueel vervagen.
In 1906 werd het domein verkocht aan ridder de Schoutheete de Tervarent-de Terwagne. Deze liet het 'speelgoed' en de watermolen, die opnieuw met het domein werd herenigd, volledig afbreken om plaats te maken voor het nieuwe kasteel (1911-1912).
In augustus 1914 werd het kasteel door de Duitsers geplunderd en platgebrand. Na de oorlog in 1919 wordt het kasteel zo getrouw mogelijk heropgebouwd. Het scherp afgelijnde, zeven traveeën brede rechthoekige volume telt twee bouwlagen, een souterrain met keuken en dienstvertrekken en een ruime mansardeverdieping. De traveegeleding wordt bepaald door gegroefde, over de gehele hoogte doorgetrokken pilasters en afwisselend rechthoekige en rondboogvensters. De drie middelste traveeën zijn uitgewerkt als een licht vooruitspringend risaliet met driehoekige frontonbekroning en voorliggend bordes. Het met acanthusmotieven opgehoogde fronton draagt het wapenschild van de Schoutheete de Tervarent met de spreuk "In compede virtus". De inkompartij wordt bijkomend geaccentueerd door het naar voren springend balkon gedragen door zware met bloemen- slingers opgehoogde consoles. De rondboogvensters en -deuren worden verlevendigd door een geprofileerde omlijsting met imposten en voluutvormige sluitsteen met festoenen. Bij de sober gehouden rechthoekige verdiepingsvensters bleef de decoratie beperkt tot een licht vooruitspringende, vlakke omlijsting met trapeziumvormige sluitsteen. Vensters en balkon worden beveiligd met een smeedijzeren balustrade. Door het verschil in traveeritme en door het ontbreken van de niet heropgebouwde koepel die het pendant vormde van het driehoekig fronton oogt de achtergevel niet alleen onevenwichtig, maar ook veel schraler. Het geheel wordt bekroond met een mansardedak met siervazen op de hoeken en doorbroken met oeils-de-boeuf en rechthoekige vensters met driehoekige frontonbekroning.
De overzichtelijke plattegrond grijpt terug naar de 18de-eeuwse Franse voorbeelden waar een centrale, ruim bemeten hall met het aansluitende ovalen salon het middelpunt van de woning vormen.
Tegenover het kasteel, aan de andere kant van de vijver, bevindt zich een tuinpaviljoen. Niettegenstaande de Ferrariskaart (1770-1776) reeds op die plaats een kleine, vierkante constructie weergeeft, pleiten de stijlkenmerken van het huidige gebouw voor een latere datering. Het huidige paviljoen heeft het voorkomen van een antiek tempeltje en is opgetrokken in natuursteen en bepleisterde baksteen. Het is vrij bescheiden van omvang, drie traveeën breed en bestaat uit een kamer op het gelijkvloers en één op de verdieping. De tweeledige gevel wordt gevormd door een Palladiaans portiek en een bovenbouw bekroond met een driehoekig fronton. Vier zuilen en twee pilasters van de Dorische orde op basement dragen een attiek versierd met leeuwenhoofdjes en afgewerkt met een natuurstenen kroonlijst op denticulae. Het geheel wordt bekroond met een driehoekig fronton met denticulae en verdiept boogveld. Het vertrek op het gelijkvloers is geheel beschilderd met overwegend directoire motieven van een naïeve eenvoud. De bouw van dit paviljoentje moet wellicht omstreeks 1850 worden gesitueerd, toen het park in romantische stijl werd heraangelegd. Uit dezelfde periode dateert vermoedelijk en afgaande op het metselwerk de ijskelder waarvan de toegang wordt gevormd door een kort recht sas dat uitmondt in de bergruimte met de vorm van een omgekeerd bakstenen ei.
Het koetshuis dateert vermoedelijk uit dezelfde bouwcampagne als die van het tuinpaviljoen. Het oorspronkelijke volume werd in de loop der jaren aanzienlijk uitgebreid. Het gebouw is zowel in- als uitwendig sterk verbouwd en dient momenteel als woning. Over het domein verspreid komen nog een reeks gebouwen en optrekjes voor, waarvan sommige blijkens de kadastergegevens terug te voeren zijn tot de oude aanhorigheden van het kasteel, bijvoorbeeld de hovenierswoning, eveneens sterk verbouwd.