Als laatste woning uit Emiel Van Averbeke zijn art-nouveau-periode (1892-1905) is de villa Lurmann (1903) ongetwijfeld de formeel meest uitbundige. Zij wordt gekenmerkt door een bijzonder plastisch volume met in- en uitspringende gevelvlakken en een sterk variërende dakvorm, een piramidaal verticaliserende opbouw ondersteund door aaneengesloten naar boven toe verjongende vensterpartijen en hoog oprijzende schoorstenen en ten slotte een sterke contrastwerking tussen het witte baksteenparement en de donkere tinten van houten schrijnwerk, hardstenen lijstwerk en natuurleien bedaking. Bijzonder typerend voor Van Averbeke is de verzorgde detaillering, het smeed- en houtwerk met geometrische versiering en het decoratief aanwenden van brandglas en tegeltableau.
Gebouwd in 1903, zoals de gevelsteen in de westgevel bevestigd, is de villa Lurmann niet alleen de laatste art-nouveau-woning van Van Averbeke maar ook de meest rijkelijke. Ongetwijfeld was de Duitse handelaar Lurmann niet alleen welgesteld maar gunde hij de ontwerper ook een grote mate van vrijheid. Toch schijnen opvallende verschillen tussen de ontwerptekeningen, zoals gepubliceerd in 1903 in "Moderne Bauformen" op plaat 47, en de uiteindelijke uitvoering te wijzen op een algemene vereenvoudiging, mogelijk een gevolg van praktische beperkingen. Zo verdwenen onder meer de gebogen dakkapellen alsook de gewolfde uiteinden van de zadeldaken. Samen met de naastgelegen villa zijn dit - voor zover bekend - de enige woningen van Van Averbeke die buiten het Antwerpse werden gerealiseerd.
De plattegrond van deze vrijstaande villa is ingeschreven in een vierkant van circa zeventien meter zijde en telt twee bouwlagen onder een steil, piramidaal uitgewerkt, overkoepelend schilddak, bekroond met in kruisvorm geplaatste kleine driehoekige dakkapellen en ter hoogte van de geveluitsprongen onderbroken met overkragende, dwarse zadeldaken.
Het complexe volume is opgetrokken in een lichtgekleurde baksteen boven een licht piramidale rustica sokkel van blauwe hardsteen, materiaal dat ook werd gebruikt voor cordonlijsten, kraagstenen en vensteromlijstingen. Tegen de achtergrond van het lichte gevelmetselwerk zorgen de donkere tinten van hardsteen, schrijnwerk en natuurleien bedaking voor een karakteristiek kleurcontrast.
De sterke onderlinge verschillen tussen de vier gevels vertalen zich in een gevarieerd dakvolume. Algemene constante echter is het piramidale verticalisme dat vrijwel het hele ontwerp karakteriseert. Dit komt niet alleen tot uiting in de opgaande schoorsteenprofielen in oost- en westgevel, maar evenzeer in de over drie niveaus doorgetrokken, naar boven toe verjongende vensterpartijen, op hun beurt geaccentueerd door spits toelopende zadeldaken.
De inmiddels sterk verbouwde, op de tuin uitgevende zuidgevel toont evenwel een meer horizontale uitwerking ontleend aan de langgerekte raampartijen van terras en wintertuin. Hoe deze gevel er in oorsprong precies uitzag is niet helemaal duidelijk. Vermoedelijk stemde hij in grote trekken overeen met de ontwerptekening in "Neue Bauformen".
Karakteristiek voor deze villa is eveneens de sterke volume- en dieptewerking, gerealiseerd door middel van verspringende gevelvlakken, in- en uitstulpende elementen zoals verdiepte portalen, erkers, balkons, overdekt terras en wintertuin en een complexe dakvorm met sterk overkragende kappen.
De bedrevenheid van Van Averbeke op het vlak van de toegepaste kunsten komt tot uiting in de detailafwerking en dit zowel op het niveau van het licht gebogen houten, donkergetinte schrijnwerk, de smeedijzeren balustrades aan bordes en balkons als het gebrandschilderd glasraam boven de zijingang en het tegeltableau met rankwerk en medaillon in de voorgevel.
Het traliewerk voor de keldervensters, de smeedijzeren balustrades alsook de houten daklijsten tonen de voor Van Averbeke typerende geometrische versiering met een cirkelmotief doorbroken met parallelle lijnen.
Van het grotendeels verdwenen glasraam boven de deur van de zijingang bleef een werktekening bewaard. "Le doux Printemps" stelt twee gevleugelde vrouwenfiguren voor in een bloemenlandschap.
Voor een gedetailleerde gevelbeschrijving kan verwezen worden naar de licentiaatsverhandeling van Willem Aerts die naast een evaluatie tevens een beschrijvende inventaris van het oeuvre van Van Averbeke biedt.
Zoals de andere woningen van Van Averbeke bezit de villa Lurmann een klassiek grondplan met eenvoudige functionele indeling en relatief kleine ruimten. Een L-vormige circulatie-as verbindt hoofdinkom aan de straatzijde met de zijingang aan de oostkant. Op deze gang sluiten rechts het salon en de eetkamer aan, links het bureau, keuken en aanhorigheden. Op de verdieping drie slaapkamers, bibliotheek en badkamer. Tegen de zuidgevel op het gelijkvloers was een open galerij voorzien, op de verdieping uitgewerkt als wintertuin.
Het interieur, dat niet werd bezocht, is eveneens van de hand van Van Averbeke.
De tuin werd waarschijnlijk rond dezelfde tijd aangelegd. Een oude foto toont achteraan een mooi gazon met randbegroeiing met in het midden een ronde fontein. Of Van Averbeke ook verantwoordelijk was voor het tuinconcept is niet bekend. Onmiskenbaar van de hand van Van Averbeke is de bijzonder geslaagde smeed- en plaatijzeren toegangspoort. Zowel de hardstenen stijlen als de poort zelf tonen de karakteristieke cirkelmotieven en parallelle lijnen. Het identificatieplaatje is enigszins misleidend in die zin dat wordt gesuggereerd dat enkel de poort door Van Averbeke werd ontworpen.
AERTS W. 1987: Emiel Van Averbeke 1876-1946. Stadshoofdbouwmeester, onuitgegeven licentiaatsverhandeling, Gent.
VANNOPPEN H. (1989): Kortenberg in de Belle Epoque, s.l.
VANNOPPEN H. 1995: Kortenberg. 1095-1995, (Averbode).
Bron: Archief Onroerend Erfgoed Vlaams-Brabant, DB002108, Villa Lurmann met toegangshekken, beschermingsdossier Auteurs: Paesmans, Greta Datum: De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)