Betreft een typologisch uitzonderlijk goed bewaard station - inclusief het oorspronkelijke interieur en de glazen luifel - voorbeeld van een landelijk station gebouwd door een privé-maatschappij en uitgebaat door de Staatsspoorwegen, gebouwd in 1871.
Illustratie van de ontwikkelingen op het vlak van de stationsarchitectuur in de 19de eeuw, dat als halte op de lijn Gent-Haine St Pierre plaatselijk een zeer belangrijke sociale en economische rol heeft gespeeld door de tewerkstelling van pendelende arbeiders/mijnwerkers uit deze verarmde streek naar een sterk geïndustrialiseerde regio mogelijk te maken.
Station gelegen op de Lijn Gent-Haine-St Pierre die werd geopend in januari 1867. Deze lijn werd door de maatschappij 'Chemin de Fer de Braine-le-Comte à Gand' aangelegd om de bereikbaarheid van de industrieel bloeiende regio La Louvière (onder andere steenkool, glas- en staalindustrie) te vergroten. In deze regio was er een enorme behoefte aan arbeiders/mijnwerkers die onder andere door pendelende werknemers uit de (arme) streek rond Herne, Vollezele, Oetingen en Tollembeek kon worden ingevuld. In 1871 werd dan ook op de grens tussen de gemeenten Herne en Tollembeek het station van Herne (toen: Hérinnes-lez-Enghien) gebouwd. Het stond aanvankelijk op een onbewoonde kouter en werd spottend het 'station der leeuweriken' genoemd. Het werd ook gebruikt door de arbeiders en bedienden die in Brussel gingen werken. K. Van Isacker spreekt in dit verband van de 'emigratie van de wanhopigen' die in de jaren 1850 begon en rond 1880 een hoogtepunt kende. De lijn werd uitgebaat door de Staatsspoorwegen.
Klein stationscomplex bestaande uit een hoofdgebouw met woongedeelte, een wacht- en lokettenzaal, een goederenruimte en een sanitair gebouwtje.
Hoofdgebouw met centraal volume van drie traveeën en twee bouwlagen onder zadeldak met pannen type 'Pottelberg', afgeboord met houten sierlijsten. Rondbogig afgedekte muuropeningen op het gelijkvloers en getoogde ramen op de verdieping. Ronde oeil-de-boeuf in zijgeveltoppen. Aan beide kanten aansluitend op dit centraal volume: twee lagere volumes (één bouwlaag) met gelijkaardige kenmerken. Verder wordt deze architectuur getypeerd door: muizentandlijsten; lisenen in baksteen metselwerk; arduinen lintelen, dorpels en lijsten. De toegang tot de perrons is gelegen tussen het hoofdgebouw en het sanitair gebouwtje en wordt beschermd door een afgeronde glazen luifel met ijzeren structuur en sierlijst.
In zijn oorspronkelijke staat bewaard interieur met inzonderheid 4 houten banken,de houten loketwand, het loketmeubilair, de brandkast, het inkomportaal.