De Molenstraat verbindt de dorpskern van Drieslinter met de molen aan de samenvloeiing van de Vliet en de Grote Gete. De molen is een aanhorigheid van een vrij ruime hoeve in los verband die zich aan beide kanten van de straat uitstrekt. De gebouwen zijn opgebouwd rond een vroeg-18de-eeuwse kern; de stallen en de oliemolen dateren van de 18de eeuw. In de onmiddellijke omgeving bevinden zich nog vier hoeves uit de 19de-20ste eeuw en een recent huis.
Het betreft een volledige watermolen met een vroeg 18de-eeuwse kern, sluiswerk en oliestampkot en die in de 19de eeuw op zeer evenwichtige wijze werd uitgebouwd en aangepast. Het is een uitzonderlijk voorbeeld van een bijzonder krachtige molen met vijf steenkoppels.
Het woonhuis heeft een bijna vierkantig grondplan, met vier traveeën en twee bouwlagen onder een schilddak (kunstleien) en dateert uit het vierde kwart van de 19de eeuw. Opgetrokken in baksteen met sporadisch gebruik van zandsteen voor hoekstenen, steigergaten en negblokken en arduin voor de lateien.
De molen bevindt zich aan zuidzijde, oorspronkelijk gescheiden van het woonhuis. Het gebouw, met vermoedelijk oudere kern, telt één bouwlaag onder een zadeldak (mechanische pannen) tussen aandaken met muurvlechtingen.
De ingang naar het erf situeert zich ten westen, tussen de stalvleugel (haaks op de straat) en een kleine schuur. Aan de overkant van de straat (westelijk) staat de grote langsschuur van 1895. De drie gebouwen zijn voorzien van aandaken met topstuk.
Het brugje over de Gete is in baksteen opgetrokken met gebruikmaking van zandsteen. Het is een belangrijk element in het dorpsgezicht daar het haar waarde ontleent aan het historisch verloop van de Grote Gete zelf.
Technische beschrijving:
Woning + molen onder één overkragend schilddak met asbestschaliën, op ± vierkant grondplan (4 x 5 traveeën); 2 zolders elk voorzien van een laaddeur. Bakstenen gebouw met natuursteen verwerkt in horizontaal afgedekte venster- en deuromlijstingen, in de hoeken, in de stellinggaten en in de watergevel (18de eeuw). Gelijkvloers: vloer bestaande uit grote plavuizen. Het molengedeelte bezit een afzonderlijke toegang.
Op de andere oever: voormalige oliemolen: bak- en natuursteen, zadeldak met pannen, watermuur in diestiaan, vlechtingen in de zijgevels; vroeg 18de eeuw (1749).
Waterwiel: middenslagrad, geklonken plaatijzer, gietijzeren hart met stralen erop gebout; houten pluiplanken. Stalen as: draaiend op houten blokken. Dit alles afgedekt met groot zadeldak met S-pannen. Houten platform naast het wiel.
Sluiswiel: houten glijbalken met ijzeren glijprofielen, ijzeren borstbalk, houten sluisdeuren met bouten (vierkante kop); bediening door middel van tand en beugelsysteem. Op de borstbalk staan houten stijlen die de voormalige overkapping ondersteunen.
Krooshek ter hoogte van maalsluis. Uitzonderlijk: houten wand tussen los- en maalsluis.
Maalvloer ondersteund door gietijzeren steunen met dito dwarsverbindingen verbonden.
Bijgebouwen: langgevelige stallen (1ste helft 18de eeuw): bak- en natuursteen; zadeldak met S-pannen; zijgevel met vlechtingen. Grote Brabantse schuur (± 1850), in baksteen, vlechtingen in de zijgevels, laterale dorsvloer.
Behoudens de te herstellen pluiplanken van het waterrad is de "Geensmolen" maalvaardig. Door een ongelukkige waterhuishoudkundige ingreep kan het waterrad echter niet meer van stromend water voorzien worden.