Goed bewaard voorbeeld van een (tram)station van de Buurtspoorwegen uit het einde van de 19de eeuw- begin 20ste eeuw, dat typologisch en architectonisch sterke overeenkomsten vertoont met de kleinere treinstations op het platteland uit dezelfde periode.
De ontwikkeling van de druivencultuur in de streek van Overijse en Hoeilaart, die sinds 1875 grote opgang maakte, resulteerde in een steeds toenemend goederentransport (steenkool, meststoffen, druiven ...), waarvan het Brusselse Zuidstation de spil vormde.
In die context richtten de serristen een verzoek tot de in 1885 opgerichte Nationale Maatschappij van Buurtspoorwegen (N.M.V.B.) voor de aanleg van een rechtstreekse tramverbinding tussen Brussel-Zuid en de druivenstreek. Zij argumenteerden dat het pas opgerichte station van Groenendaal op de treinlijn Brussel-Namen te ver van de dorpscentra was gelegen, en dat de trein niet verder doorreed dan Brussel-Noord, terwijl het Zuidstation cruciaal was voor de aanvoer van de steenkool uit de Borinage en het transport van de druiven naar Frankrijk.
De toenmalige Minister van Landbouw, Industrie en Openbare Werken verzette zich echter tegen de aanleg van een tramlijn Brussel-Overijse: de voorgestelde tramlijn zou een concurrentie betekenen voor de spoorlijn Brussel-Namen en bovendien was er het verzet van de "Ligue des Amis de la Forêt de Soignes" tegen de voorziene boomkappingen tussen de Kleine Hut en Groenendaal. Uiteindelijk gaf hij zijn fiat voor de aanleg van twee gedeelten van het voorziene tracé: het deel tussen Brussel-Zuid en de Kleine Hut en het deel tussen Groenendaal en Overijse.
Ter compensatie werd de tramlijn Groenendaal-Overijse niet uitgerust met een smalspoor (1 meter breed) zoals gebruikelijk, maar met een normaal spoor (1.435 meter) breed). Op die manier konden de goederenwagons van de staatsspoorwegen die in Groenendaal aankwamen rechtstreeks gekoppeld worden aan de tramlocomotieven. Bij K.B. van 15 februari 1892 werd de concessie voor de aanleg van een tramspoor met een lengte van 6.390 meter toegekend aan de N.M.V.B. De werken startten in de lente en waren reeds op 1 juli 1894 beëindigd.
Op zondag 15 juli 1894 werd de tramlijn met grote feestelijkheden en de eerste druivententoonstelling van ons land, plechtig ingehuldigd. Het traject liep langs de gemeenteweg Overijse-Hoeilaart in eigen bedding en telde zeven haltes en een station in Overijse en Hoeilaart. In Overijse bevond zich de stelplaats voor het rollend materieel, terwijl in Hoeilaart eveneens kades waren voorzien voor het laden en lossen van goederen.
Aanvankelijk werd de uitbating en het onderhoud gepacht door de "S.A. La Ruche pour l'Exploitation de Chemins de Fer Vicinaux en Belgique". Na allerhande klachten nam de N.M.V.B. reeds in 1896 het beheer over om het in 1901 definitief over te dragen van de S.A. de Chemins de Fer Provinciaux".
Volgens F. Stroobants, die zich hiervoor baseert op de 'Geschiedenis van Hoeilaart' van Gaston Renis, werd de lijn inderdaad ingehuldigd in 1894 maar dateert de infrastructuur van later; Hoeilaart kreeg volgens hem pas een halte in 1909, waardoor het station dus mogelijk ook uit deze periode dateert, een gegeven dat zou overeen komen met het kadaster. Op het kadaster werd immers in 1906 voor het betreffende perceel in eigendom van de gemeente Hoeilaart een mutatie geregistreerd van vijver naar bouwland; ter plaatse van de huidige Delhaizewinkel werd toen een 'usine electrique à vapeur' ingetekend met als eigenaar 'l'Alliance Electrique St-Josse ten Noode'. Volgens literatuurbronnen werd de elektriciteitscentrale ingehuldigd in 1905, wat dus eveneens overeen komt met de kadastergegevens. De registratie van de 'statie' met als eigenaar de 'Domeinen van den Staat' gebeurde pas in 1910. Andere literatuurbronnen die ook de bouw van de elektriciteitscentrale situeren na de bouw van het station, plaatsen de inhuldiging van het station al in 1896; mogelijk slaat dit op het eerste houten stationnetje dat slechts enkele jaren dienst deed en niet werd ingetekend op het kadaster. Sommige bronnen spreken ook van een inmiddels verdwenen, glazen luifel op gietijzeren zuilen die in 1903 zou zijn geplaatst en nog te zien is op oude prentkaarten.
De stoomtram vervoerde niet alleen reizigers, maar vooral goederen zoals steenkool, meststoffen en druiven. In de grote bloeiperiode (1926-1928) van de druiventeelt werd jaarlijks gemiddeld 110.000 ton steenkool en 37.000 ton mest verbruikt. Dagelijks kreeg het station van Hoeilaart 50 à 90 goederenwagens te verwerken. Naast dit hoofdtransport verzekerde deze buurtlijn ook het vervoer van bouwmaterialen, ijzerwaren, hout en landbouwproducten zoals koren, bieten, vlas en aardappelen... Een achttal kleine industrieën bezat een eigen aansluiting op het tramspoor: de elektrische centrale van Hoeilaart, de gieterijen Desbeck en Merst, het serrebedrijf Lauwers, de zandgroeve Zavelenborre, de bloemmolen van Overijse en ten slotte de houtzagerijen Mariën en Van den Dael.
De opkomst van het vrachtwagen- en autobusvervoer betekende op termijn het einde van deze buurtlijn. In 1949 werd het reizigersvervoer afgeschaft. De aankoop in 1951 van een nieuwe, krachtige locomotief met twee dieselmotoren kon niet verhinderen dat ook het vrachtvervoer zienderogen verminderde, mede als gevolg van de afschaffing in 1955 van de voordelige tarieven voor het steenkoolvervoer per spoor. In juni 1958 reed de goederentram zijn laatste rit. De sporen werden opgebroken en het overgrote deel van de bedding Groenendaal-Hoeilaart doet nu dienst als fietspad.
Van de oorspronkelijk tramsite met stelplaats, loods (opslag van kolen, watervoorraad en lampenkamer) en stationsgebouw, bleef enkel dit laatste bewaard, niettegenstaande de onduidelijke terreinstructuur nog steeds verwijst naar de vroegere bestemming. Bouwhistorische gegevens zijn al bij al schaars en beperken zich tot een 9-tal ongesigneerde plannen, waarvan de gemeente de foto-opnamen bezit. De plannen (gevels, langs- en dwarsdoorsneden) zijn getekend op schaal 1/0 en dateren van februari 1893. Vermoedelijk was de bouw voltooid bij de inhuldiging van de tramlijn in juli 1894. De naam van de ontwerper is niet bekend, tenzij het zou gaan om ene C. Rémy, die een niet uitgevoerd ontwerp tekende voor een kleinschaliger station zonder verdieping.
Afgezien van een verdwenen schoorsteen en een aanpassing en inkorting van een dakoversteek, onderging het gebouw geen noemenswaardige wijzigingen. In 1990 kwam het verlaten station van Hoeilaart opnieuw volop in de belangstelling via de stripfiguur Nero van Marc Sleen, die er datzelfde jaar zijn intrek nam. Voor meer details en aanvullende iconografie dient verwezen naar het album "De Verschrikkelijke Tweeling". Sinds de druivenfeesten van september 1994 prijkt op het stationspleintje een levensgroot brons van Nero, naar ontwerp van Luc Cauwenberghs.
In 1998 werd het station op initiatief van de gemeente en brouwerij Haacht gerenoveerd en omgevormd tot Café Nero; architecten waren Jos Vleeracker en Zjef Vanuytsel. De rechtse aanbouw werd afgebroken en vervangen door een veranda. In het interieur werden het tramloket, de schouwen en de originele vloer geïntegreerd. Er is een permanente thematentoonstelling van 69 tekenplaten met taferelen uit de stripreeks Nero van Marc Sleen (1922-2016).
Het voormalige tramstation van Hoeilaart is ingeplant langs de verbindingsweg Overijse-Groenendaal, in de onmiddellijke nabijheid van parochiekerk en dorpskasteel, nu gemeentehuis.
Het bescheiden station op rechthoekige plattegrond is samengesteld uit drie onderscheiden volumes: een drie traveeën breed hoofdvolume met twee bouwlagen onder zadeldak geflankeerd door éénlaagse aanbouwen, het linkse met zadeldak, het rechtse, dat keuken en sanitair bevat, met plat dak.
Het geheel is opgetrokken uit rode baksteen met witte baksteenlagen ter hoogte van kroonlijst en vensterdorpels.Voor de rustica-plint, sluitstenen, imposten en dorpels van de licht getoogde venster- en deuropeningen werd gebruik gemaakt van blauwe hardsteen. De zwakhellende zadeldaken met oversteek op schoren met makelaar zijn afgewerkt met uitgesneden houten kroonlijsten.
Typerend voor de gevelstructuur is de verticale geleding met hoek- en muurpilasters die verdiepte velden vormen. De licht vooruitspringende middentravee van het hoofdvolume bevat de toegang tot de loketzaal, met links ervan het bureau van de stationschef. Achteraan een langsgang met houten balustertrap naar de verdieping (dienstwoning) en het weegtoestel dat in verbinding staat met de brug langs de achtergevel. De sobere, functionele binnenruimte bleef vrijwel ongewijzigd, zowel wat indeling als afwerking (cementtegelvloer, houten vloeren, eenvoudige zwartmarmeren schouwmantels) betreft. Ook het houten binnen- en buitenschrijnwerk bleef intact. Het gebouw is gedeeltelijk onderkelderd.
De toegang tot de inmiddels verdwenen achterliggende loodsen werd afgesloten door het nog aanwezige smeedijzeren hekken.
Auteurs: Kennes, Hilde; Paesmans, Greta
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Kennes H. & Paesmans G. 2017: Tramstation buurtlijn Overijse-Groenendaal [online], https://id.erfgoed.net/teksten/202951 (geraadpleegd op ).
Goed bewaard voorbeeld van een (tram)station van de Buurtspoorwegen uit 1894, dat typologisch en architectonisch sterke overeenkomsten vertoont met de kleinere treinstations op het platteland uit dezelfde periode.
De ontwikkeling van de druivencultuur in de streek van Overijse en Hoeilaart, die sinds 1875 grote opgang maakte, resulteerde in een steeds toenemend goederentransport (steenkool, meststoffen, druiven ...), waarvan het Brusselse Zuidstation de spil vormde.
In die context richtten de serristen een verzoek tot de in 1885 opgerichte Nationale Maatschappij van Buurtspoorwegen (N.M.V.B.) voor de aanleg van een rechtstreekse tramverbinding tussen Brussel-Zuid en de druivenstreek. Zij argumenteerden dat het pas opgerichte station van Groenendaal op de treinlijn Brussel-Namen te ver van de dorpscentra was gelegen, en dat de trein niet verder doorreed dan Brussel-Noord, terwijl het Zuidstation cruciaal was voor de aanvoer van de steenkool uit de Borinage en het transport van de druiven naar Frankrijk.
De toenmalige Minister van Landbouw, Industrie en Openbare Werken verzette zich echter tegen de aanleg van een tramlijn Brussel-Overijse: de voorgestelde tramlijn zou een concurrentie betekenen voor de spoorlijn Brussel-Namen en bovendien was er het verzet van de "Ligue des Amis de la Forêt de Soignes" tegen de voorziene boomkappingen tussen de Kleine Hut en Groenendaal. Uiteindelijk gaf hij zijn fiat voor de aanleg van twee gedeelten van het voorziene tracé: het deel tussen Brussel-Zuid en de Kleine Hut en het deel tussen Groenendaal en Overijse.
Ter compensatie werd de tramlijn Groenendaal-Overijse niet uitgerust met een smalspoor (1 meter breed) zoals gebruikelijk, maar met een normaal spoor (1.435 meter) breed). Op die manier konden de goederenwagons van de staatsspoorwegen die in Groenendaal aankwamen rechtstreeks gekoppeld worden aan de tramlocomotieven. Bij Koninklijk Besluit van 15 februari 1892 werd de concessie voor de aanleg van een tramspoor met een lengte van 6.390 meter toegekend aan de N.M.V.B. De werken startten in de lente en waren reeds op 1 juli 1894 beëindigd.
Op zondag 15 juli 1894 werd de tramlijn met grote feestelijkheden en de eerste druivententoonstelling van ons land, plechtig ingehuldigd. Het traject liep langs de gemeenteweg Overijse-Hoeilaart in eigen bedding en telde zeven haltes en een station in Overijse en Hoeilaart. In Overijse bevond zich de stelplaats voor het rollend materieel, terwijl in Hoeilaart eveneens kades waren voorzien voor het laden en lossen van goederen.
Aanvankelijk werd de uitbating en het onderhoud gepacht door de "S.A. La Ruche pour l'Exploitation de Chemins de Fer Vicinaux en Belgique". Na allerhande klachten nam de N.M.V.B. reeds in 1896 het beheer over om het in 1901 definitief over te dragen van de S.A. de Chemins de Fer Provinciaux".
De stoomtram vervoerde niet alleen reizigers, maar vooral goederen zoals steenkool, meststoffen en druiven. In de grote bloeiperiode (1926-1928) van de druiventeelt werd jaarlijks gemiddeld 110.000 ton steenkool en 37.000 ton mest verbruikt. Dagelijks kreeg het station van Hoeilaart 50 à 90 goederenwagens te verwerken. Naast dit hoofdtransport verzekerde deze buurtlijn ook het vervoer van bouwmaterialen, ijzerwaren, hout en landbouwproducten zoals koren, bieten, vlas en aardappelen... Een achttal kleine industrieën bezat een eigen aansluiting op het tramspoor: de elektrische centrale van Hoeilaart, de gieterijen Desbeck en Merst, het serrebedrijf Lauwers, de zandgroeve Zavelenborre, de bloemmolen van Overijse en ten slotte de houtzagerijen Mariën en Van den Dael.
De opkomst van het vrachtwagen- en autobusvervoer betekende op termijn het einde van deze buurtlijn. In 1949 werd het reizigersvervoer afgeschaft. De aankoop in 1951 van een nieuwe, krachtige locomotief met twee dieselmotoren kon niet verhinderen dat ook het vrachtvervoer zienderogen verminderde, mede als gevolg van de afschaffing in 1955 van de voordelige tarieven voor het steenkoolvervoer per spoor. In juni 1958 reed de goederentram zijn laatste rit. De sporen werden opgebroken en het overgrote deel van de bedding Groenendaal-Hoeilaart doet nu dienst als fietspad.
Van de oorspronkelijk tramsite met stelplaats, loods (opslag van kolen, watervoorraad en lampenkamer) en stationsgebouw, bleef enkel dit laatste bewaard, niettegenstaande de onduidelijke terreinstructuur nog steeds verwijst naar de vroegere bestemming. Bouwhistorische gegevens zijn al bij al schaars en beperken zich tot een 9-tal ongesigneerde plannen, waarvan de gemeente de foto-opnamen bezit. De plannen (gevels, langs- en dwarsdoorsneden) zijn getekend op schaal 1/0 en dateren van februari 1893. Vermoedelijk was de bouw voltooid bij de inhuldiging van de tramlijn in juli 1894. De naam van de ontwerper is niet bekend, tenzij het zou gaan om ene C. Rémy, die een niet uitgevoerd ontwerp tekende voor een kleinschaliger station zonder verdieping.
In 1903 werd het station uitgerust met een, sindsdien verdwenen, glazen luifel op gietijzeren zuilen. Afgezien van een eveneens verdwenen schoorsteen en een aanpassing en inkorting van een dakoversteek, onderging het gebouw sindsdien geen noemenswaardige wijzigingen. In 1990 kwam het verlaten station van Hoeilaart opnieuw volop in de belangstelling via de stripfiguur Nero van Marc Sleen, die er datzelfde jaar zijn intrek nam. Voor meer details en aanvullende iconografie dient verwezen naar het album "De Verschrikkelijke Tweeling". Sinds de druivenfeesten van september 1994 prijkt op het stationspleintje een levensgroot brons van Nero, naar ontwerp van Luc Cauwenberghs.
Het voormalige tramstation van Hoeilaart is ingeplant langs de verbindingsweg Overijse-Groenendaal, in de onmiddellijke nabijheid van parochiekerk en dorpskasteel, nu gemeentehuis.
Het bescheiden station op rechthoekige plattegrond is samengesteld uit drie onderscheiden volumes: een drie traveeën breed hoofdvolume met twee bouwlagen onder zadeldak geflankeerd door éénlaagse aanbouwen, het linkse met zadeldak, het rechtse, dat keuken en sanitair bevat, met plat dak.
Het geheel is opgetrokken uit rode baksteen met witte baksteenlagen ter hoogte van kroonlijst en vensterdorpels.Voor de rustica-plint, sluitstenen, imposten en dorpels van de licht getoogde venster- en deuropeningen werd gebruik gemaakt van blauwe hardsteen. De zwakhellende zadeldaken met oversteek op schoren met makelaar zijn afgewerkt met uitgesneden houten kroonlijsten.
Typerend voor de gevelstructuur is de verticale geleding met hoek- en muurpilasters die verdiepte velden vormen. De licht vooruitspringende middentravee van het hoofdvolume bevat de toegang tot de loketzaal, met links ervan het bureau van de stationschef. Achteraan een langsgang met houten balustertrap naar de verdieping (dienstwoning) en het weegtoestel dat in verbinding staat met de brug langs de achtergevel. De sobere, functionele binnenruimte bleef vrijwel ongewijzigd, zowel wat indeling als afwerking (cementtegelvloer, houten vloeren, eenvoudige zwartmarmeren schouwmantels) betreft. Ook het houten binnen- en buitenschrijnwerk bleef intact. Het gebouw is gedeeltelijk onderkelderd.
De toegang tot de inmiddels verdwenen achterliggende loodsen werd afgesloten door het nog aanwezige smeedijzeren hekken.
Bron: Beschermingsdossier DB000072
Auteurs: Paesmans, Greta
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Paesmans G. 1997: Tramstation buurtlijn Overijse-Groenendaal [online], https://id.erfgoed.net/teksten/126184 (geraadpleegd op ).