Teksten van Klinisch en Poliklinisch Instituut

https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/20019

Klinisch en Poliklinisch Instituut ()

De Klinische en Poliklinische Instituten vormen een belangrijk onderdeel van de wetenschappelijke "Instituten van de Bijloke" die ingenieur-architect Louis Cloquet in 1899-1900 realiseerde voor de Gentse universiteit. Ze vormen een gaaf bewaarde entiteit in eclectische stijl en getuigen van een omstreeks 1900 kenmerkende architectuur die zowel in materiaalkeuze als detaillering aanleunt bij de art nouveau.

Historiek

Sinds de Franse overheersing eind 18de eeuw was het beheer van het oude Bijlokehospitaal overgedragen aan de Commissie van Burgerlijke Godshuizen. Bij de oprichting van de Genste universiteit in 1817 werd de opleiding van aanstaande geneesheren toevertrouwd aan de universiteit. Voor de praktische opleiding werden twee lokalen voorzien in het oude Bijlokehospitaal. Het groeiend aantal studenten en het toenemend belang van de praktische opleiding eisten meer en betere accommodaties. Bij de wet van 1835 werd bepaald dat "de burgerlijke godshuizen van Gent en Luik zullen dienen tot het onderwijs der medicale en chirurgicala clinique en tot de praktische kunst der baringen".

De gedwongen samenwerking tussen de Medische Faculteit en het stadsziekenhuis zorgde voor talrijke praktische problemen en na-ijver. Met de bouw van de Nieuwe Burgerlijk Hospitaal van de Bijloke door ingenieur-architect Adolphe Pauli (1820-1895), in neogotische stijl opgetrokken tussen 1864 en 1878 aan de Jozef Kluyskensstraat en een nieuwe Materniteit in 1864-1866 aan de Bijlokekaai, kreeg het medisch onderricht iets meer ruimte en autonomie. Pas rond de eeuwwisseling werden een aantal wetenschappelijke instituten en laboratoria opgericht ten behoeve van de Medische Faculteit en werd de modernisering van het klinisch onderwijs ingezet. Tussen 1898 en 1905 werden naar ontwerp van ingenieur-architect Louis Cloquet de verschillende "Instituten van de Bijloke" opgetrokken tussen de Albert Bartoenkaai, Jozef Kluyskensstraat, Apotheekstraat en Hospitaalstraat tegenover de nieuwe Bijloke. De Klinische en Poliklinische Instituten werden in 1899-1900 gerealiseerd op de gedempte oude stadsomwalling tussen het middeleeuwse ensemble van Bijlokeabdij en -hospitaal aan de Godshuizenlaan en het neogotische Burgerlijke Hospitaal aan de Jozef Kluyskensstraat. Het vormt aldus de westelijke afsluiting van het Bijlokeareaal. De blijvende conflicten tussen het bestuur van het Bijlokeziekenhuis en de Academische overheid leidden uiteindelijk tot de oprichting van een eigen universitair ziekenhuis met vanaf de jaren 1960 een geleidelijke overbrenging van de meeste klinische diensten.

Opvallend is de beeldbepalende stedenbouwkundige inplanting van de gebouwen aan de Louis Pasteurlaan. De gebogen straatwand wordt enerzijds bepaald door het tracé van de gedempte stadswal, maar beklemtoont anderzijds de imposante aanblik ten opzichte van het verkeerskruispunt van de Godshuizenlaan met de Groot-Brittanniëlaan, Martelaarslaan en het plantsoen van Bijlokehof. Vooral door de materiaalkeuze en de enigszins soberder vormgeving van deze instituten sluiten zij perfect aan bij de historische omgeving doch vormen ook een eigen, goed afgesloten entiteit beklemtoond door de omlopende afsluiting.

Beschrijving

De gebouwen zijn opgetrokken uit rode baksteen met verwerking van veel blauwe hardsteen of gele kalksteen voor plinten, lijsten, hoekblokken en dekstenen, venster- en deuromlijstingen. Ze tellen één en twee bouwlagen onder afwisselende en verspringende leien en zinken schild- en koepeldaken. Kleurrijke vorstkammen in lelievorm bekronen de nokken.

Een vogelperspectief door architect Cloquet, bewaard in het archief van de universiteit, geeft een duidelijk beeld van de symmetrische opstelling van de verschillende paviljoenen die de diensten voor Heelkundige Ziekten, Huidziekten, Inwendige Geneeskunde, Otorhinolaryngologie en Oogziekten huisvesten. Verschillende tweetalige opschriften op de gevel verwijzen direct naar de verschillende oorspronkelijke functies. De schikking van het grondplan en de binneninrichting waren hier ook, zoals bij de overige universitaire instituten, volledig bepaald door hun functie. De functionele planindeling is dus zeer bepalend voor dit gebouw. De plattegrond moest voldoen aan drie hoofdvoorwaarden:

  • de verschillende leslokalen en operatiezalen moesten gemakkelijk toegankelijk zijn vanuit het Bijlokehospitaal;
  • de gevels van de operatiezalen en auditoria moesten naar het noorden of noordoosten georiënteerd zijn;
  • de noodzakelijkheid van rechtstreekse en afzonderlijke toegangen voor professoren en studenten.

Als bouwstijl werd gekozen voor een eclectische, historiserende baksteenarchitectuur aansluitend bij de omliggende historische gotische en neogotische gebouwen.

Het voornamelijk horizontaal uitgebouwd complex bestaat uit een centraal, twee bouwlagen hoog gebouw van tien traveeën onder schilddak, gemarkeerd door een uitspringend gebogen middenrisaliet van vier traveeën en twee zijportalen met toegangen tot de respectievelijke linker- en rechtervleugel. Dit centrale gebouw wordt telkens links en rechts geflankeerd door een torenachtige travee met drie bouwlagen onder koepeldak met belvedère en een veelzijdig uitgebouwd paviljoen onder kegelvormig dak waarachter haakse vleugels schuilgaan. Twee schuin geplaatste rechthoekige vleugels van vijf traveeën en twee dwarsvleugels met historiserende voortopgevel sluiten hierbij aan. Ruime drielichten doorbreken de wanden.

Links geeft een gang verbinding met het vroegere Bijlokehospitaal.

Rechts aan de Godshuizenlaan (nummer 4) sluiten de recentere gebouwen met Laboratoria voor Histologie en Embryologie (nu Menselijke Ontleedkunde en Embryologie) van ingenieurarchitect Jean Norbert Cloquet (1885-1961) uit de jaren 1930 aan. Materiaalgebruik, dakbekroning en stijl zijn expliciet op elkaar afgestemd, enkel de details verschillen.

In achterbouw bevinden zich nog de stookplaats met dominerende hoge geringde schoorsteen van 1942 en een gebouw in zakelijke baksteenarchitectuur van circa 1935, heden ingenomen door de Dienst voor Begeleiding en Opleiding van Minder Validen.

De locatie van de klinieken op de gedempte stadswal met een onstabiele ondergrond zorgde voor grote technische problemen tijdens de funderingswerken. Om verzakkingen te voorkomen werd het ganse complex gebouwd op een betonskeletsysteem met plateaus gestut door 240 betonnen pijlers van 1,25 meter diameter en 4 à 5 meter diep volgens het procédé Hennebique. Tussen beide plateaus werden de kanalisaties, verwarmings- en verluchtingsleidingen voorzien. Andere moderne bouwprocédés als glas- en ijzerconstructies en metalen dakspanten werden aangewend doch bleven verscholen achter de historiserende buitenarchitectuur.

Het hele complex is van de straat gescheiden door een imposante en kunstig uitgewerkte afsluiting van ijzeren hekken op lage bak- en hardstenen voet, van elkaar gescheiden door achthoekige bak- en zandstenen pijlers op vierkante sokkel en koepelvormige arduinenbekroning. De tussenliggende strook werd aangeplant met bomen en struikgewas. Bij de rechtertoegang bevindt zich een rechthoekig, voornamelijk beglaasd gebouwtje onder laag zinken schilddak. Afsluiting en groenaanleg horen duidelijk bij het hele concept.

Interieur

De klinische en poliklinische instituten behielden tot op heden nagenoeg de oorspronkelijke binnenindeling en verzorgde aankleding en ornamentiek. Het poliklinisch gedeelte met wachtzalen en onderzoekskamers bevond zich aan de straatzijde, de behandelingskamers en operatiezalen achteraan.

Het rijkelijkst uitgewerkt en meest verzorgd zijn in de eerste plaats de twee toegangen, links en rechts in het hoofdgebouw. Via een houten tochtportaal betreedt men een door historiserende zuilen en pijlers opgedeelde hal overwelfd met kleurrijke, rood- en geelbetegelde koepels met geometrisch patroon. Mozaïekvloeren met bloemenmedaillons verwijzen eerder naar de art nouveau. Blikvangers zijn ontegensprekelijk de trappenhuizen met arduinen bordestrappen met sierlijk uitgewerkte ijzeren leuningen met bloemmotieven. Een door rondbogen en kleurrijke koepels geritmeerde gang aan de achterzijde zorgt voor een vlotte circulatie in het gebouw en de vroeger noodzakelijke verbinding met het achterliggende hospitaal.

Merkwaardig zijn de aan de straatzijde uitspringende polygonale paviljoenen waarin de auditoria voorzien waren. Het rechter auditorium met amfitheater behield zijn arduinen trappen en houten banken. De linkeruitbouw werd verbouwd tot bibliotheek. De centrale uitbouw bevatte een eveneens overkoepeld en ruim verlicht laboratorium met twee verluchtingshaarden in de zijwanden.

Verder bleven de talrijke originele houten paneeldeuren met neogotische vormgeving en koperen drukklinken, houten tussenwanden en zitbanken, rode en gele cementtegelvloeren, bakstenen of betegelde troggewelven, verschillende houten diensttrappen en een ijzeren spiltrap bewaard. In de rechtergang werden een aantal koepels overschilderd en werden soms tussenschotten of verlaagde plafonds aangebracht door latere functiewijzigingen. In de linkervleugel, die reeds een tijd verlaten is door de universitaire instellingen, zijn hier en daar vochtproblemen door insijpelend water.

Het interieur van de recentere Laboratoria voor Histologie en Embryologie en van de achterliggende gebouwen aan de Godshuizenlaan zijn duidelijk eigentijds en functioneel. Vlakke zolderingen, cementtegelvloeren met geometrisch of zigzagpatroon, betegelde wanden in het trappenhuis en glastegelpartijen ter verlichting van de centrale museum en bibliotheekruimte (nu in het middendeel verwijderd en als vide omgebouwd) getuigen van een typische interbellumarchitectuur.


Bron: Onroerend Erfgoed, Digitaal beschermingsdossier DO002133, Klinische en poliklinische instituten.
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: S.N. 2000: Klinisch en Poliklinisch Instituut [online], https://id.erfgoed.net/teksten/178727 (geraadpleegd op ).


Universiteitsgebouwen ()

Uit dezelfde tijd en eveneens ontworpen door L. Cloquet dateren het "Klinisch en Poliklinisch Instituut" aanleunend tegen het Burgerlijk Hospitaal van de Bijloke (zie Pasteurlaan nummer 2-4) en het "Botanisch Instituut" (in de Karel Lod. Ledeganckstraat, heden verdwenen).

Ontworpen als medische instituten werd voornamelijk aandacht besteed aan de binneninrichting in functie van de binneninrichting in functie van de wetenschap. Ze werd geconcipieerd door de directeurs van de verschillende instituten.

Door de wetsbepalingen betreffende het geneeskunde onderwijs aan de Rijksuniversiteiten waarbij de Burgerlijke Hospitalen volledig ten dienste van onderwijs moesten staan, was in Gent een akkoord met de Bijloke tot stand gekomen. Op gronden van de voormalige Commissie voor Openbare Onderstand, aansluitend en in rechtstreeks contact met de Bijloke, werden circa 1900 nieuwe universitaire Klinische en Polyklinische Instituten opgericht naar ontwerp van architect Louis Cloquet. Ze omvatten de volledige linker gebogen straatwand tussen de neogotische hospitaalvleugels en de Bijloke-abdij. De overzijde van de straat is ingenomen door het beboomd pleintje van het Bijlokenhof. Gebrek aan plaats, inefficiëntie van de gebouwen en moeilijkheden met het Burgerlijk Hospitaal zetten de universiteit aan een eigen, onafhankelijk Academisch Ziekenhuis op te richten buiten de stad. Sinds 1959 werden geleidelijk alle klinische diensten naar daar overgebracht.

De vrijgekomen gebouwen zijn door andere universitaire seminaries betrokken: de Dienst voor Gerontologie, Diëtiek en Voedingshygiëne, Seminarie en laboratorium voor Didactiek, voor Jeugdwelzijn en Volwassenvorming, het Instituut voor Histologie, Embryologie en het laboratorium voor Toegepaste Psychologie. Samen ontworpen met de overige universitaire wetenschappelijke instituten (zie Albert Baertsoenkaai) in eclectische stijl, zijn deze gebouwen enigszins soberder opgevat voornamelijk wat het materiaalgebruik betreft, gelet op de integratie met de Bijlokegebouwen. Schikking van het grondplan en binneninrichting waren hier ook volledig door hun functie bepaald: de laboratoria, operatiezalen en auditoria moesten onmiddellijk toegankelijk zijn vanuit de hospitalen (zie ook Godshuizenlaan, Bijlokecomplex).

De ligging op de opgevulde stadswal schiep echter talrijke funderingsproblemen die door een systeem van betonnen pijlers opgelost werden.

Voornamelijk horizontaal uitgebouwd bakstenen complex gebouw met straatvleugels ingeplant op halfcirkelvormige plattegrond. Ze omvatten een centraal, twee bouwlagen hoog gebouw onder leien schilddak, geaccentueerd door een uitgebouwde middenpartij en twee zijdelingse toegangsportaaltjes onder zadeldak. Twee achthoekig uitgebouwde paviljoenen onder kegelvormig dak vormen de overgang naar de schuin ingeplante rechthoekige vleugels met uitspringende centrale topgevel en rechter, later toegevoegde gebouwen die de gebogen rooilijn volgen. De gebouwen zijn van de straat gescheiden door een laag bakstenen muurtje met achthoekige pijlers en ijzeren hekken.

Gevelordonnantie met horizontale registerindeling, vensternissen met drielichten met arduinen deelzuiltjes en hoekblokken, de afwerking van gootlijsten, schouwen en ventilatiekokers, en van de dakbekroning sluiten aan bij de overige instituten.


Bron: BOGAERT C., LANCLUS K. & VERBEECK M. met medewerking van LINTERS A. 1979: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Stad Gent, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 4nb Zuid-West, Brussel - Gent.
Auteurs:  Bogaert, Chris; Lanclus, Kathleen; Verbeeck, Mieke
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: Bogaert C. & Lanclus K. & Verbeeck M. 1979: Klinisch en Poliklinisch Instituut [online], https://id.erfgoed.net/teksten/20019 (geraadpleegd op ).