Het project voor de bouw van een nieuwe gevangenis kwam voor de eerste maal aan de orde tijdens de gemeenteraad van 22 juni 1833. Bedoeling was om een doorvoergevangenis te creëren voor gedetineerden die onder begeleiding van de rijkswacht overgebracht werden naar centrale instellingen. Ook de veroordeelden van de politierechtbanken van de twee Tiense kantons en het kanton Glabbeek zouden hier ondergebracht worden.
Bij de realisatie van dit project zou de stad instaan voor de levering van de bouwgrond en het terrein voor de kareelovens. Tevens zou de stad de onkosten voor het vervoer van de stenen en de helft van de constructiekosten op zich nemen. Voorlopig kwam er hiervan niet veel in huis. Pas op 13 mei 1847 stelde François Drossaert het eigenlijke ontwerpdossier samen.
De nieuwe stadsgevangenis (het huidige museum "het Toreke") zou gebouwd worden op een terrein achter het corps de garde. Bij de kostenraming werd rekening gehouden met de recuperatie van materialen afkomstig van de gesloopte 18de-eeuwse Gevangenenpoort. De witte plaveien voor de bevloering, de zandsteen, de leien van het dak, het traliewerk en de deuren van de cellen werden in de nieuwe gevangenis geïntegreerd. De kostprijs van het kunstige metselwerk van de pilasters, bogen en kruisgewelven werd door Drossaert op 1537,44 frank geraamd.
Waarschijnlijk heeft de recyclage de architect bij het ontwerp geïnspireerd. Qua stijl week dit gebouw totaal af van zijn vroege realisaties. Bewust stapte hij af van de neoklassieke vormgeving en bracht in het nieuwe gebouw een mengstijl van neo-invloeden tot stand. De keuze voor lokale bouwmaterialen als zandsteen en kwartsiet, afgewisseld met rode baksteen kadert volledig binnen dit opzet. Het torentje dat de wenteltrap bekroont, was niet voorzien in het oorspronkelijke concept en werd er tijdens de uitvoering bijgevoegd.