omvat de aanduiding als vastgesteld bouwkundig erfgoed Maalderij Van Dooren
Deze vaststelling is geldig sinds
omvat de aanduiding als beschermd stads- of dorpsgezicht, intrinsiek Maalderij Van Dooren met omgeving
Deze bescherming is geldig sinds
omvat de aanduiding als beschermd monument Maalderij Van Doren
Deze bescherming is geldig sinds
omvat de aanduiding als vastgesteld bouwkundig erfgoed Maalderij Van Dooren
Deze vaststelling was geldig van tot
Grote watermolen, te dateren tussen de 17de eeuw en ongeveer 1900, met woonhuis, stallen, schuur en bakhuis. De datering spreekt voor de waarde als een rariteit: vooral op het platteland heeft men niet zoveel 17de-eeuws erfgoed meer over. Uitwendige en constructieve elementen van de woning en het molengebouw verwijzen naar de 17de-eeuwse bouwtrant. Dit wordt door geschreven en iconografische bronnen bevestigd. Deze kenmerken zijn door de tijden heen gaaf bewaard.
Akte 1218: Arnolf III, heer van Rotselaar, was meer dan 1 watermolen rijk.
Midden 13e eeuw: Rotselaar telt vier watermolens waaronder de 'Watermolen aan de Dijle'. (Reeds vermelding van nog bestaand eilandje). Hoogstwaarschijnlijk betreft het dezelfde site als van de hier besproken watermolen.
Document 1544: eerste formeel bewijs van het bestaan van deze watermolen.
Meerdere vermeldingen in teksten en afbeeldingen op plannen:
Het woonhuis bestaat uit een 17de-eeuws en een 20ste-eeuws gedeelte.
Het 17de-eeuwse gedeelte is een baksteenbouw van drie traveeën (met inbegrip van trappenhuis) en twee bouwlagen onder een zadeldak met daktegels en natuurleien (oorspronkelijk dakspant met makelaar, zonder schoren). Gebruik van natuurstenen elementen die hun 17de-eeuwse profiel hebben bewaard. De voorgevel is van baksteen, maar bezet met een cementlaag met imitatievoegen. Op de verdieping zitten vensters met kruiskozijnen (gekaleid) en smeedijzeren “diefijzers”. Het trappenhuis heeft een korfbogig afgedekte toegang die van natuurstenen omlijsting op geprofileerd basement is voorzien. Muuropeningen op gelijkvloers met 20ste-eeuwse aanpassingen.
Het 20ste-eeuws gedeelte is een baksteenbouw van één travee en twee bouwlagen onder zadeldak met asbestschaliën. De achtergevel werd in de 20ste eeuw grondig gewijzigd; toch bleef grosso modo het oorspronkelijke metselwerk van enkele natuurstenen elementen behouden.
Het molengebouw is een geschilderde baksteenbouw van drie traveeën en één bouwlaag met plint en linkerhoek in cementbezetwerk. Het gebouw is gevat onder een asymmetrisch zadeldak (oorspronkelijk symmetrisch) van 1902. Het oorspronkelijke dakspant is bewaard met enkele aanpassingen. Overkragend vóórdakschild; uitkraging op houten, gesprofileerde konsoles.
De dakbedekking bestaat uit natuurleien vóór en machine-gevormde platte pannen achter. Drie kleine houten dakkapellen, kleine peervormige dakruiter- met windwijzer. In het vlak van de voorgevel zit een grote bakstenen dakkapel met trapgeveltop en een korfbogig afgedekte, later verlaagde deuropening (laaddeur) met natuurstenen omlijsting onder regenlijst en lijstkapiteel. Boven deze opening: uitwendig luiwerk. Onder deze opening: tweede laaddeur van recentere datum
In de voorgevel zitten vlak afgedekte, hoge vensters met krijskozijnen (tussendorpel op halve hoogte) en ijzeren roedeverdeling (± 1900). De toegang is met een houten balk vlak afgedekt en heeft een natuurstenen omlijsting. Op gelijkvloers niveau zitten ringen voor het vastmaken van paarden.
De achtergevel van het molengebouw werd na 1902 over vijf bouwlagen opgetrokken en gedeeltelijk verborgen achter het turbinehuis, dat vijf traveeën breed en is bouwlagen hoog is. In de zijgevel zijn muurvlechtingen te zien. Segmentbogig afgedekte vensters met ijzeren ramen van het fabriekstype.
Het turbinehuis van vijf traveeën en drie bouwlagen onder zadeldak met platte pannen; vensteropeningen: zie silo.
Het silogebouw van 1902, een baksteenbouw baksteen van vijf bouwlagen en vier traveeën onder een zadeldak met platte machinegevormde pannen. Segmentbogig afgedekte vensters met vulling van het reeds besproken type, laaddeuren links vlak afgedekt. Gietijzeren muurankers.
De paardenstal is 18de-eeuws en dateert waarschijnlijk uit de eerste helft van die eeuw. Opmerkelijk zijn hier de korfbogig afgedekte toegangsdeuropening met natuurstenen omlijsting, de twee kleinere dakkapellen en een grote dakkapel voor lossen en laden, de zijgevel met vlechtingen, het zadeldak met S-pannen en ook de oude inrichtingen met houten scheiwanden voorzien van sierlijke stijlen en ijzerwerk. 19de eeuw uitbreiding met atelier en kamer met houten wanden voor paardenknecht.
Het bakhuis kan 18de-eeuws zijn, maar werd waarschijnlijk in de 19de eeuw aangepast.
De houten schuur uit het einde van de 19de eeuw is een beeldbepalend element.
Beschrijving technische kenmerken turbine, maart 1902 'Phenix' nr. 40 (Schneider-Jacquet). Het rendement is gegarandeerd op 80%. Het contract vermeldt dat de werken één maand (1/7/1902 tot 31/7/1902), in beslag mogen nemen. Met een debiet van 3500 liter per seconde en een verval van 2,100 m waarborgen de constructeurs een productie van 245 zakken van 100 kilogram afgewerkt graan per 24 uren. Daarvoor bedroeg de productie slechts 120 zakken van 100 kilogram.
Turbine "Phenix" nr. 40. 1,900 5000 100 1,900 3500 71 maximaal rendement - gegarandeerd rendement van 80% - 1,700 4750 80 1,500 4500 67,5
De waterkracht werd ook gebruikt voor de opwekking van elektriciteit door middel van een alternator. Bij normale belasting garandeerde de turbine een spanning van 230 tot 240 Volt. En leverde gemiddeld 50 tot 60 KW.
De maalcyclus: de bedoeling is het maalproces toe te lichten, zoals er gemalen werd voor het bedrijf in de jaren 1960 dichtging. Het graan werd door de boeren of door het personeel van de molen aangevoerd. Regelmatig kocht de molenaar ook een grotere lading graan, die dan door een transportfirma werd aangevoerd. De molen was niet uitgerust om graan in bulk te lossen, zodat het aangevoerde graan in jutezakken stak met een inhoud van 100 kilogram. Deze zakken werden leeggemaakt in een bak, opgesteld aan de voorkant van het silogebouw. Deze bak is trechtervorming en ter plaatse van het laagste punt brengt een elevator het graan naar boven. Een elevator (of bakjeslift) is een transportband waarop metalen bakjes zijn bevestigd. Bij dit systeem zijn twee verticale kanalen nodig: één voor de stijgende, geladen bakjes, en één voor de dalende, lege. Onderaan scheppen de bakjes het graan op en bovenaan wordt de inhoud van het bakje door de middelpuntvliedende kracht uitgezwierd. Alle transportmechanismen in de molen werden aangedreven met de turbinekracht.
Niveau O:
Niveau 1:
Niveau 2:
Niveau 3:
Niveau 4:
Niveau 0:
Niveau 2:
Niveau 3:
Niveau 4:
De omgeving van de maalderij bestaat uit de site van de maalderij, de oevers langs beide kanten van de Dijle over een afstand van 375 meter (de zogenaamde molinotoop) en arbeiderswoningen in het oosten van de site. De arbeiderswoningen en de oevers hebben een beeldbepalende waarde. De verloop van de Dijle en de bijpas is belangrijk met betrekking tot de geschiedenis van het bedrijf en voor de werking van de molen.
Bron: Beschermingsdossier DB000703
Auteurs: De Schepper, Jo
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
De oudste kaarten van de molen dateren uit de 17de eeuw. Op deze kaarten is de molen steeds afgebeeld tussen de Dijle en de molenloop, een kunstmatig aangelegde afleiding van de rivier, bestemd voor de aanvoer van proceswater voor de aandrijving van de watermolen. De molen was achtereenvolgens in bezit van de heren van Rotselaar, de hertogen van Aarschot, de familie De Croy en de familie Arenberg.
Op de kaart van de Ferraris (1771-1778) is er ook een molenvijver op de molenloop zichtbaar, net stroomopwaarts van de molen, en stuwen/sluizen om het water op te stuwen (op de Dijle vlak na de aftakking en achter de molenvijver). Een molenvijver garandeerde voldoende waterdruk om de molen draaiende te houden, ook in tijden van droogte.
In 1891 legde het provinciebestuur, na grote overstromingen van de Dijle, aan alle molenaars aanpassingen aan de stuwen en sluizen op. De hertogin van Arenberg zag op tegen deze kosten en verkocht de molen aan Victor van Dooren, de pachter. Deze liet in 1902 de sluizen en stuwen renoveren, verving de waterwielen door een turbine en startte met de productie van elektriciteit. De elektriciteit was aanvankelijk bedoeld voor de eigen maalderij, maar werd later uitgebreid naar een netwerk voor het hele dorp.
De arbeidershuisjes in het oosten van het gebied, zijn voor het eerst zichtbaar op de topografische kaart van 1939 en dateren wellicht uit het interbellum. Deze kaart toont ook dat de vijver gedempt werd.
In 1985 werd de molen gekocht door een Leuvense vzw en ging het woon-werkproject 'Molen van Rotselaar' van start. De gebouwen werden de daaropvolgende jaren gerestaureerd.
In 2005 werd er een vistrap aangelegd in het zuiden van het gebied. Via een aftakking kunnen vissen zo migreren voorbij de stuw-en sluiscomplexen.
Tegenwoordig huist er een samenhuizenproject in de molen en een waterkrachtcentrale die groene energie opwekt. Het zuiden van het gebied wordt gebruikt door een biogroententeler. Het noorden van het gebied is weiland.
Is deel van
Rotselaar
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Maalderij Van Dooren en omgeving [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/200216 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.