is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Centrale gevangenis
Deze vaststelling is geldig sinds
is aangeduid als beschermd monument Centrale gevangenis Leuven
Deze bescherming is geldig sinds
is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Centrale gevangenis
Deze vaststelling was geldig van tot
In 1856 werd de bouw aangevat van de Centrale Gevangenis te Leuven, waarvoor architect Joseph Jonas Dumont (1811-1859) de plannen ontwierp. De inhuldiging vond plaats op 1 oktober 1860. De oprichting van deze nieuwe instelling appelleerde volledig aan de toenmalige, ingrijpende hervormingen in het Belgisch strafrechtsysteem en penitentiair beleid, doorgevoerd onder impuls van Edouard Ducpétiaux (1804-1868), inspecteur-generaal van de gevangenissen en weldadigheidsinstellingen van 1830 tot 1861. In navolging van het Pensylvanisch gevangenissysteem en het concept van de in 1840-1842 gebouwde Engelse modelgevangenis van Pentonville introduceerde Ducpétiaux, hier ten lande, het regime van totale cellulaire afzondering en een nieuw type gevangenisarchitectuur, namelijk de cellengevangenis gebaseerd op het panopticum-plan.
In 1844 besliste de regering een nieuwe grote centrale celstrafinrichting voor mannelijke correctioneel veroordeelden te bouwen, ter vervanging van de overbevolkte en onhygiënische instelling van Sint-Bernards te Hemiksem. Voor de nieuwe inplanting opteerde men al vlug voor de stad Leuven omwille van haar centrale ligging in het land en haar gemakkelijke bereikbaarheid door de pas aangelegde spoorlijn Leuven-Mechelen (1837) en het nieuw gebouwde station (1839-1840). Op voorstel van toenmalig stadsarchitect J. Laenen (1801-1849) viel de keuze op de huidige site, tussen de Parkpoort en de Tiensepoort, gezien het tracé hiervan geen grondige wijzigingen bracht aan het reeds in 1839 gedecreteerde nieuwe stratenplan voor de stad. Het koninklijk besluit voor de oprichting volgde op 23 augustus 1846.
Voor het bouwontwerp deed de regering beroep op Joseph Jonas Dumont (°Dusseldorf 1811 - †Sint-Joost-ten-Noode 1859), sinds 1845 bij de Koninklijke Commissie voor Monumenten definitief in functie als architect-tekenaar. Hij wordt algemeen beschouwd als een pionier in de heropleving van de gotische architectuurstijl in België en als een gerenommeerd bouwkundig specialist inzake gevangenisarchitectuur. Zo tekende hij in de jaren 1840-1850 in opdracht van het Departement van Justitie voor meerdere gevangenissen in het land (achtereenvolgens onder meer Brussel, Marche, Verviers, Luik, Charleroi, Dinant, Kortrijk, Brugge, Antwerpen).
Zijn eerste ontwerpplannen voor de Leuvense gevangenis dateren van 1847-1848. In zijn definitieve plannen van 1854-1855 ontwierp Dumont een stervormig cellulair model, met in oorsprong een capaciteit van in totaal 570 cellen - verdeeld aan weerszij van hoge gangen met galerijenstructuur -, een centrale dispositie van observatiepost en kapel, en een typische schikking van semi-cirkelvormig uitwaaierende individuele wandelplaatsen tussen en aan de uiteinden van de diverse celvleugels. Het complex werd uitgerust met een voor die tijd opmerkelijk verwarmings- en verluchtingssysteem.
Voor de vormgeving van deze functionele architectuur greep Dumont terug naar het eigen cultuurverleden, door zich te inspireren op het decoratieve repertorium van de gotische stijl, hier verwerkt tot een bouwtrant met neo-Tudorinslag. Het imponerende "burcht"-achtige en "gesloten" uitzicht stonden symbool voor de bestemming en de moraliserende rol van het gebouw. Van bij de opening in 1860 werd de instelling internationaal bezocht en bestudeerd: de Leuvense inrichting ging fungeren als schoolvoorbeeld voor nog op te richten gevangeniscomplexen.
Vanaf 1920 en voornamelijk na de Tweede Wereldoorlog evolueerde - mede onder invloed van de criminologische antropologie en de sociale wetenschappen - het Belgische penitentiair stelsel geleidelijk naar een strafsysteem gericht op onder meer het gemeenschapsleven, de sociale en morele heropvoeding, een humane inkwartiering en de individualisering van de strafuitvoering. Ook in de centrale gevangenis van Leuven, een instelling van het "gesloten" type, heeft de strikt cellulaire opsluiting inmiddels aldus plaats geruimd voor een afzonderingsregime 's nachts en een open celdeur- en gemeenschappelijk regime overdag.
De reorganisatie van het gevangenisregime als gevolg van een gewijzigde penitentiaire beleidsvoering en de continu evoluerende moderniseringseisen op sanitair-hygiënisch vlak gingen onvermijdelijk gepaard met een aantal verbouwingen en elementaire aanpassingen van de verouderde infrastructuur. Zo onder meer de oprichting van werkhuizen en gemeenschapslokalen (voornamelijk in de periode 1920-1945), die naderhand nog werden uitgebreid; de vervanging van de individuele wandelplaatsen door gemeenschappelijke wandel- en sportterreinen; de ontmanteling van de centrale kapel en de omvorming van de omringende lokalen; de vernieuwingen van het sanitair en de technische installaties en de recente renovatie van vleugel A en de meer drastische verbouwing van vleugel B met creatie van "leefeenheden" en ontdubbeling van de cellen. Bij Ministerieel Besluit van 09.06.1996 werd het gevangeniscomplex beschermd als monument.
Het rechthoekig ommuurde gevangenisdomein (4 hectare 30 are 47 centiare) is gelegen tussen de Parkpoort en de Tiensepoort, binnen het blok Geldenaaksevest (zuidoosten), Regastraat (zuidwesten), Brabançonnestraat (noordwesten) en Dekenstraat (noordoosten). De plattegrond ontvouwt een rechthoekige voorbouw met poortgebouw geflankeerd door dienstgebouwen en woningen van de directie; erachter, aansluitende administratie- en directiekantoren in U-vorm rondom een rechthoekig binnenplein, een Y-vormige toegangsvleugel met onder meer bezoekersafdeling, en de eigenlijke cellengevangenis met twee lange en vier kortere vleugels stervormig ingeplant op een zeszijdig "centrum", waarin de observatiepost en voormalige kapel; voorts ateliers en magazijnen ten oosten, zuiden en westen.
Het complex, gotisch van inspiratie, met neo-Tudorinslag, getuigt van een karakteristieke vormgeving. Een monumentale gesloten en rigide architectuur, opgetrokken uit baksteen met schaarse verwerking van blauwe hardsteen voor dorpels, lijstwerk, hoekblokken en korbelen. Afbakening door een omheiningsmuur - ten zuidoosten verdubbeld - met rondgang voor bewaking en typerende vierkante hoektorens.
Aan de Geldenaaksevest vertoont het concaaf achteruitwijkend gevelfront een typische aflijning met kantelen op korbelen en al dan niet een bijkomend decoratief getrapt bogenfries. Imposante inkompartij met omlijst gedrukt spitsboogportaal onder gevelstenen met "ANNO 1860" en gebeeldhouwde Belgische leeuw als bekroning. De massieve afgeronde torenpartijen met spitsbooglichten worden extra geaccentueerd door verjongende ronde torens met kijkgaten en gevelhoge risalieten tussen belijnende hoekblokken, waarin, op de begane grond - voor de wachtposten - manshoge tudorboognissen in een rechthoekige profielomlijsting met eveneens uitbeelding van de Belgische leeuw. In het portaal met kruisriboverwelving prijkt boven de brede tudorboogvormige inkompoort een natuurstenen allegorisch bas-reliëf door de Leuvense beeldhouwer J.Fr. Vermeylen, met als thema de misdadiger overgeleverd aan Justitie en tot inkeer gebracht door de Godsdienst; rechts hiervan een inscriptie "DUMONT FECIT 1856-1859". In de haakse zijgevels nog bijkomende smalle ingangsdeuren onder getraceerde spitsbogige bovenlichten. Op oude gravures en foto's figureren de flankerende éénlaagse dienstgebouwen aan de vest met nagenoeg blinde straatgevels, slechts geopend door schietgaten: de huidige vensters en deuren werden ingebracht in een latere periode, de bijkomende ingangsdeur links van de inkompartij naar verluidt in 1983. De hogere directiewoningen met twee bouwlagen onder gecombineerd plat dak en schilddak fungeren als hoekgebouwen: de oorspronkelijke spitsbogige drie- en tweelichten werden links aangepast tot rechthoekige vensters. De flankerende ingebogen muurpartijen eindigen op decoratieve, octogonaal uitkragende hoektorentjes met ronde basis.
Twee bouwlagen hoge directiegebouwen en administratiekantoren onder aaneengesloten zadeldaken omsluiten de rechthoekige gekasseide binnenplaats. Vrij sobere gevelopstand met omlijste rechthoekige vensters en deuren (ordonnantie deels gewijzigd ten zuidoosten) geaccentueerd door profiellijsten, de brede tudorboogpoort in risaliet en onder een bijkomende kantelenbekroning. Twee gevelplaten herinneren aan de oprichting en het openingsjaar van het complex, "ED. DUCPETIAUX/ fondateur-stichter/ Jos. DUMONT/ constructeur-bouwmeester/ JBte STEVENS/ organisateur-inrichter/ 1860" en het chronogram "hIC/ MIseros Lapsos/ fIDes/ Labor sCIentIa/ reLeVant " (1860).
Drie bouwlagen hoge cellengevangenis met vleugels straalsgewijze ingeplant - de langere vleugels B en E als pendants zuidwest-noordoost geörienteerd - en afgedekt door zadeldaken onderbroken door glaskappen en hoge schoorstenen. Karakteristieke uniforme gevelarchitectuur met stapeling van getoogde getraliede vensters - een aantal werden later vergroot -, ter hoogte van de vensterbogen voorzien van decoratieve neogotische ijzerprofielen. De korte gevelzijden kregen een rijkere uitwerking met getrapte beëindiging, risaliet en ruim drieledig spitsbooglicht onder geprofileerde omlijsting op kraagstenen. Een smaller tweeledig doch gelijkaardig venstertype wordt hernomen in de bovengevels van het zeszijdig "centrum".
Behoudens de vrij recente (jaren 1976-1985) grondige verbouwingen in de vleugel B en gedeeltelijk ook in de vleugel A, door inbreng van betonnen tussenvloeren, bleef het oorspronkelijke interieurconcept nog vrij gaaf bewaard. Opmerkelijke "open" gangenstructuur - zowel horizontaal als verticaal - bekomen door de distributie van de cellen aan weerszijden van de ruime gang en de verdiepingenhoge stapeling van ijzeren galerijen op consoles, verbonden door loopbruggen en bereikbaar via trappartijen aan ganguiteinden of uitgespaard in muurnissen. Gangen overkluisd door bepleisterde spitstongewelven, onderbroken door glaskappen die samen met de hoge en ruime spitsbooglichten voor een maximale lichtinval zorgen. Waar nog aanwezig, wordt het oorspronkelijke motief van gekruiste diagonalen in de galerij- en loopbrugborstweringen enigszins heropgenomen in het ruitpatroon van de tegelbevloering.
In het "centrum" wordt de kern gevormd door een behouden ijzerstructuur, omringd door hardstenen zuilen: op de begane grond - van bij oorsprong de observatiepost - een twaalfzijdige spitsboogarcade op kolommen, die ter hoogte van de eerste verdieping herhaald wordt met een bijkomend decoratief drielobmotief. De bovenste verdieping, oorspronkelijk fungerend als kapel, onder kruisgewelf, werd intussen ontmanteld. Rondom bevonden zich eertijds in de oksels, tussen de vleugels, door tussenschotten opgedeelde tribunes voor het bijwonen van de eredienst en aansluitend de dienstlokalen: deze ruimten werden inmiddels omgevormd tot gemeenschapslokalen en katholieke en protestantse kapellen.
Binnen het gevangenisdomein bevinden zich verder nog diverse latere (uit 1920-1945 en van na 1979) bakstenen, één tot twee bouwlagen hoge werkhuizen en magazijnen (onder meer een schrijnwerkerij, drukkerij en boekbinderij), ten noordwesten onder typische raekemdaken.
Bron: MONDELAERS L. & VERLOOVE C. met medewerking van VAN ROY D., VAN DAMME M. en MEULEMANS K. 2009: Inventaris van het bouwkundig erfgoed, Provincie Vlaams-Brabant, Leuven binnenstad, Herinventarisatie, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen VLB2, onuitgegeven werkdocumenten.
Auteurs: Verloove, Claartje; Mondelaers, Lydie
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Is deel van
Geldenaaksevest
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Centrale gevangenis [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/200269 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.